AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Hoger beroep inzake de hoogte van de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) in relatie tot CO2-uitstoot
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 april 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die door de belanghebbende is voldaan bij de registratie van een nieuwe Jaguar F-Pace. De belanghebbende had een bedrag van € 21.228 aan BPM voldaan, gebaseerd op een geregistreerde CO2-uitstoot van 179 gram per kilometer. De Inspecteur van de Belastingdienst had het bezwaar van de belanghebbende tegen de hoogte van de BPM ongegrond verklaard, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank Gelderland, die het beroep eveneens ongegrond verklaarde. De belanghebbende stelde in hoger beroep dat de BPM niet op de volledige CO2-uitstoot gebaseerd moest zijn, maar op 90 procent daarvan, en dat er te veel BPM was betaald.
Het Hof oordeelde dat de wettekst helder was en geen ruimte bood voor afwijkingen van de geregistreerde CO2-uitstoot. De belanghebbende betoogde dat het principe 'de vervuiler betaalt' een andere uitkomst zou moeten rechtvaardigen, maar het Hof oordeelde dat de wetgever bewust had gekozen voor een uniforme heffingsmaatstaf. Het Hof concludeerde dat de CO2-uitstoot die het gevolg is van verbranding van bio-ethanol onderdeel mag zijn van de BPM-heffingsgrondslag. De beroepsgrond van de belanghebbende werd verworpen, evenals de stelling dat het Unierecht verplichtte tot een vermindering van de BPM. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.
Voetnoten
1.Artikel 1, tweede lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: Wet BPM 1992).
2.Artikel 9, eerste lid, van de Wet BPM 1992.
3.Artikel 9, elfde en twaalfde lid, van de Wet BPM 1992 en artikel 6a van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992.
4.Dit volgt uit artikel 9, eerste lid, van de Wet BPM 1992, tekst 2019. Het bedrag van € 21.228 bestaat uit een vaste voet van € 11.361 (auto met een CO2-uitstoot van meer dan 156 gram per kilometer), verhoogd met 24 (het aantal grammen boven de 156) maal € 429.
6.Kamerstukken II 2009/10, 32128, nr. 3, p. 15-16.
7.Zie Kamerstukken II 2008/09, 31704, nr. 3, p. 17. In Kamerstukken II 2009/10, 32128, nr. 3, p. 15 staat hierover: “Voor de ombouw van de huidige BPM-grondslag naar een heffing op basis van absolute CO2-uitstoot bestaan verschillende redenen: een evenwichtiger systeem van financiële prikkels, een meer helder beeld voor de consument en het beter tot uitdrukking brengen van de vervuiler betaalt.”
9.Artikel 9c van de Wet BPM 1992. De vrijstelling is gelijk aan de vaste voet voor de categorie auto’s met de laagste CO2uitstoot, zie artikel 9, eerste lid, van de Wet BPM 1992.