ECLI:NL:GHARL:2023:3181

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
200.316.669
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling vaderschap overleden persoon en de vraag naar belanghebbendheid in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 april 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de vaststelling van het vaderschap van een overleden persoon. De zaak betreft een verzoek van de kinderen van de overleden [de vader] om het ouderschap van hun vader juridisch vast te stellen. [verzoeker], de broer van de overleden [de vader], heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Overijssel, waarin het ouderschap van [de vader] werd vastgesteld. Hij betoogt dat hij belanghebbende is in deze procedure, omdat de vaststelling van het ouderschap invloed heeft op zijn rechten en verplichtingen, met name op het gebied van erfrecht en zijn recht op eerbiediging van zijn privé- en familieleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Het hof heeft echter geoordeeld dat [verzoeker] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Het hof stelt vast dat volgens de wet alleen de moeder of het kind zelf het verzoek tot vaststelling van het ouderschap kan indienen. Aangezien [verzoeker] geen afstammeling is van [de vader], kan hij niet als belanghebbende worden beschouwd. Het hof heeft ook overwogen dat de bescherming van artikel 8 EVRM niet van toepassing is, omdat er geen nauwe persoonlijke relatie bestaat tussen [verzoeker] en de kinderen.

De kinderen hebben op hun beurt incidenteel hoger beroep ingesteld, maar het hof heeft geoordeeld dat de grieven van de kinderen niet hoeven te worden behandeld, omdat de vraag naar de ontvankelijkheid van [verzoeker] al was beantwoord. Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, gezien de familiaire aard van de zaak. Uiteindelijk heeft het hof [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep en het verzoek van de kinderen in incidenteel hoger beroep afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.316.669
(zaaknummer rechtbank Overijssel 278889)
beschikking van 13 april 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep, verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. A.J.A. Assink te Enschede,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerders in het principaal hoger beroep, verzoekers in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: [verweerster] respectievelijk [verweerder] en tezamen: de kinderen,
advocaat: mr. K.A. Schreurs te Goor.
en
[naam1],
wonende te [woonplaats3] ,
verder te noemen: [naam1] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 28 juni 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het procesdossier bestaat uit de navolgende stukken:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 26 september 2022;
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
  • een journaalbericht van mr. Assink van 6 maart 2023;
  • een journaalbericht van mr. Schreurs van 13 maart 2023 met producties;
  • een mailbericht van mr. Assink van 14 maart 2023;
  • een mailbericht van [naam1] van 14 maart 2023 met producties, en
  • een journaalbericht van mr. Schreurs van 15 maart 2023 met productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 maart 2023 plaatsgevonden.
Aanwezig waren:
  • [verzoeker] , bijgestaan door zijn advocaat, en
  • de kinderen, bijgestaan door hun advocaat.

3.De feiten

3.1
Uit de inmiddels overleden [de moeder] (hierna: de moeder) zijn geboren:
  • [verweerster] , [in] 1986 in [woonplaats1] , en
  • [verweerder] , [in] 1988 in [woonplaats1] .
[de vader] (hierna: [de vader] ) is de biologische vader van [verweerster] en [verweerder] .
3.2
[de vader] is [in] 2018 overleden. [naam1] was ten tijde van zijn overlijden gehuwd met [de vader] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank op verzoek van [verweerster] en [verweerder] het ouderschap vastgesteld van [de vader] , de griffier opgedragen (onder bepaalde voorwaarden) een afschrift van de beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [de gemeente] en deze ambtenaar gelast een latere vermelding op te maken van de vaststelling van het ouderschap en deze toe te voegen aan de geboorteaktes van [verweerster] en [verweerder] .
4.2
[verzoeker] is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zijn ongenummerde grieven richten zich tegen de vaststelling door de rechtbank van het ouderschap van [de vader] . Hij verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van de gronden, de kinderen niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van [de vader] , althans hun verzoek af te wijzen.
4.3
De kinderen zijn op hun beurt met drie grieven in incidenteel hoger beroep gekomen.
De eerste en tweede grief betreffen het oordeel van de rechtbank dat [verzoeker] belanghebbende is. De derde grief richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat [de vader] geen verwekker maar een bekende spermadonor is.
De kinderen verzoeken het hof:
I. primair: [verzoeker] in zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel zijn verzoek af te wijzen;
II. subsidiair de bestreden beschikking te bekrachtigen en, opnieuw beschikkende, zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van de gronden, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gerechtelijk vast te stellen dat [de vader] de vader is van [verweerster] en [verweerder] ,
III. met veroordeling van [verzoeker] in de kosten van de procedure.
4.4
[verzoeker] voert verweer in het incidenteel hoger beroep en hij verzoekt het hof bij beschikking, de kinderen in hun incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren dan wel de verzoeken in incidenteel hoger beroep af te wijzen, met veroordeling van de kinderen in de kosten van het incidenteel hoger beroep.

5.Het principaal hoger beroep

De ontvankelijkheid: is [verzoeker] belanghebbende?
5.1
Artikel 806 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt – in afwijking van de in artikel 358 leden 1 en 2 Rv neergelegde hoofdregel – dat in een zaak als deze hoger beroep slechts kan worden ingesteld door de verzoeker en door belanghebbenden.
Artikel 798 lid 1 Rv bepaalt: “
Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder belanghebbende verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft.” Het gaat dus om de vraag of de rechten en/of verplichtingen van [verzoeker] rechtstreeks worden geraakt bij vaststelling van het ouderschap van [de vader] over [verweerster] en [verweerder] .
5.2
Het hof dient allereerst ambtshalve te beoordelen of [verzoeker] in deze procedure moet worden aangemerkt als belanghebbende. Alleen dan kan hij in hoger beroep komen van de bestreden beschikking.
5.3
[verzoeker] is van mening dat hij bij vaststelling van het ouderschap van [de vader] rechtstreeks wordt geraakt in zijn eigen belangen, namelijk in zijn recht op eerbiediging van ‘private life’ en ‘family life’, neergelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Door de vaststelling van het ouderschap van [de vader] krijgt [verzoeker] familieleden opgedrongen waarvan het nooit de bedoeling was dat zij familieleden (het hof begrijpt: in juridische zin) zouden worden. Daar komt bij dat dat voor hem ook erfrechtelijke gevolgen heeft.
Verder stelt [verzoeker] dat hij als broer en meest naaste verwant het belang van [de vader] moet behartigen nu er – behalve [verweerster] en [verweerder] – geen anderen zijn die voor zijn belang kunnen opkomen.
Tenslotte stelt [verzoeker] dat hij ook een algemeen belang vertolkt, namelijk het belang van bekende donoren die niet achteraf, jaren later, tegen hun wens met een gerechtelijke erkenning dienen te worden geconfronteerd.
5.4
De kinderen voeren aan dat het begrip ‘belanghebbende’ strikt dient te worden uitgelegd. Wat er ook zij van de door [verzoeker] aangevoerde (financiële) argumenten, hij wordt door vaststelling van het ouderschap van [de vader] niet rechtstreeks in zijn belang geraakt.
[verzoeker] kan ook niet de belangen van [de vader] behartigen.
5.5
Het hof is – anders dan de rechtbank – van oordeel dat [verzoeker] niet als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 Rv kan worden aangemerkt. Het hof overweegt hiertoe het volgende.
Ingevolge artikel 1:207 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan, voor zover hier van belang, het ouderschap van een persoon, ook indien deze is overleden, op de grond dat deze de verwekker is van het kind door de rechtbank worden vastgesteld. Behoudens de hier niet aan de orde zijnde uitzondering van artikel 1:207 lid 4 BW kan het verzoek daartoe slechts gedaan worden door de moeder, tenzij het kind de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt, en door het kind zelf. Het strookt met deze in artikel 1:207 BW voorziene beperking van de kring van personen die geacht kunnen worden rechtstreeks bij de vaststelling van het ouderschap te zijn betrokken, om de buiten deze kring vallende personen in een op artikel 1:207 BW gebaseerde zaak als uitgangspunt niet aan te merken als belanghebbenden in de zin van artikel 798 lid 1 Rv (vgl. HR 17 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3641). Dat is slechts anders indien de persoon op wie het verzoek betrekking heeft (de aangewezen ouder) reeds is overleden. In dat geval worden ook de afstammelingen van de aangewezen ouder aangemerkt als belanghebbende, maar [verzoeker] is geen afstammeling van [de vader] .
5.6
[verzoeker] kan evenmin als belanghebbende worden aangemerkt vanwege schending van het recht op eerbiediging van zijn privé- of familieleven, zoals hij stelt. Het hof overweegt daartoe dat artikel 8 EVRM bescherming biedt tegen een inbreuk op het privé- of familieleven tussen [verzoeker] en [verweerster] en [verweerder] . Daargelaten dat tussen hen geen nauwe persoonlijke betrekking bestond of bestaat, zoals [verzoeker] ook op de mondelinge behandeling heeft erkend, is de bescherming van artikel 8 EVRM derhalve niet gericht op het voorkomen dat tussen hen een nauwe persoonlijke betrekking ontstaat. [verzoeker] heeft – met [verweerster] en [verweerder] – het ontstaan van een dergelijke band zelf in de hand. Zou een nauwe persoonlijke betrekking ontstaan, dan biedt artikel 8 EVRM bescherming.
Dat [verzoeker] erfgenaam van [de vader] is, maakt hem geen belanghebbende. Dat belang (als erfgenaam) betreft geen rechtstreeks door het onderwerp van de zaak geraakt belang, maar slechts een afgeleid belang.
5.7
Naar het oordeel van het hof is [verzoeker] ook niet als belanghebbende aan te merken omdat hij stelt het algemeen belang daarmee te dienen. Zoals op de mondelinge behandeling besproken zijn de afstammingsregels van openbare orde. Dit houdt in dat het hof – en daarvoor de rechtbank - bij de beoordeling ambtshalve het zaaksoverstijgend maatschappelijk en juridisch belang meeweegt. Dat betekent dat de belangen van de ‘bekende donor’ geacht moeten worden in de afwegingen van de rechter te zijn betrokken. Dat [verzoeker] deze belangen wenst te vertolken maakt hem echter geen belanghebbende in deze kwestie.
Het hof overweegt dat de rechtbank het standpunt van [verzoeker] – terecht – heeft meegewogen in haar oordeel, nu dit de rechtbank door de interventie van [verzoeker] in de procedure bekend was. Daarvoor was niet nodig dat [verzoeker] als belanghebbende werd aangemerkt. De rechtbank kon ook acht slaan op hetgeen [verzoeker] aldaar naar voren bracht door hem als informant aan te merken.
5.8
Nu [verzoeker] geen belanghebbende in de zin van artikel 798 Rv is, kon hij geen hoger beroep instellen tegen de bestreden beschikking. Hij is derhalve niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.

6.Het incidenteel hoger beroep

6.1
Gelet op het voorgaande behoeven de eerste twee grieven in het incidenteel hoger beroep geen behandeling. Zij bestrijden het oordeel van de rechtbank om [verzoeker] als belanghebbende aan te merken, welke vraag het hof hierboven reeds – ambtshalve - in ontkennende zin heeft beantwoord. Voor het overige laat het hof het incidenteel hoger beroep verder onbesproken, en komt dus niet toe aan de beoordeling van het subsidiaire verzoek van de kinderen in incidenteel hoger beroep, omdat wat [verweerster] en [verweerder] hebben aangevoerd niet zal leiden tot een ander dictum. Het hof zal dat verzoek dan ook afwijzen.
De positie van [naam1] : belanghebbende of informant?
6.2
Het hof stelt voorop dat [naam1] geen belanghebbende en ook geen informant is bij de behandeling en beantwoording van de vraag of [verzoeker] belanghebbende is. Nu het hof om de hiervoor vermelde redenen niet toekomt aan een inhoudelijke behandeling van het principaal en het incidenteel beroep kan in het midden blijven of [naam1] in de hoofdzaak als belanghebbende dan wel als informant heeft te gelden.

7.Proceskosten

Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren nu deze procedure een familiaire kwestie betreft en er naar het oordeel van het hof geen reden is om af te wijken van de gebruikelijke kostencompensatie.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, P.B. Kamminga en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 13 april 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.