In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van twee minderjarige kinderen na de echtscheiding van hun ouders. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft zeven grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Overijssel, waarin de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader was vastgesteld. De moeder verzocht het hof om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen en een zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen gelijk verdeeld zouden zijn tussen beide ouders.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep besproken, waarbij de moeder en vader met hun advocaten aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling, stichting Jeugdbescherming Overijssel. De raad voor de kinderbescherming was niet verschenen. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is gebleken om de nodige stappen te zetten om de zorgregeling te verbeteren en dat de zorgen over haar belastbaarheid aanhouden. De vader heeft verweer gevoerd en de rechtbank heeft de zorgregeling onder regie van de GI vastgesteld.
Het hof heeft de grieven van de moeder afgewezen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader moet blijven, gezien de huidige omstandigheden en het belang van de kinderen. Ook het verzoek van de moeder om een contra-expertise werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat dit rapport tot de beslissing van de zaak zou kunnen leiden. De moeder heeft geen concrete deskundige genoemd en het hof concludeerde dat de wettelijke grondslag voor haar verzoek ontbrak. De beslissing van het hof benadrukt het belang van de stabiliteit en het welzijn van de kinderen in deze complexe situatie.