ECLI:NL:GHARL:2023:3180

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
200.313.627
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot contra-expertise en vaststelling hoofdverblijfplaats en zorgregeling van minderjarigen na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van twee minderjarige kinderen na de echtscheiding van hun ouders. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft zeven grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Overijssel, waarin de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader was vastgesteld. De moeder verzocht het hof om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen en een zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen gelijk verdeeld zouden zijn tussen beide ouders.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep besproken, waarbij de moeder en vader met hun advocaten aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling, stichting Jeugdbescherming Overijssel. De raad voor de kinderbescherming was niet verschenen. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is gebleken om de nodige stappen te zetten om de zorgregeling te verbeteren en dat de zorgen over haar belastbaarheid aanhouden. De vader heeft verweer gevoerd en de rechtbank heeft de zorgregeling onder regie van de GI vastgesteld.

Het hof heeft de grieven van de moeder afgewezen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Het hof oordeelde dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader moet blijven, gezien de huidige omstandigheden en het belang van de kinderen. Ook het verzoek van de moeder om een contra-expertise werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat dit rapport tot de beslissing van de zaak zou kunnen leiden. De moeder heeft geen concrete deskundige genoemd en het hof concludeerde dat de wettelijke grondslag voor haar verzoek ontbrak. De beslissing van het hof benadrukt het belang van de stabiliteit en het welzijn van de kinderen in deze complexe situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.313.627
(zaaknummer rechtbank Overijssel 221651)
beschikking van 13 april 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. T.M. Coppes te Aerdenhout,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.S. Flokstra te Oldenzaal.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Almelo,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 27 juni 2019 (die hersteld is bij beschikking van 20 augustus 2019), van 9 september 2019 en van 22 april 2022, uitgesproken onder zaaknummer 221651. De laatstgenoemde beschikking wordt verder ook genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 20 juli 2022;
- het verweerschrift met producties; en
- een journaalbericht van de vader van 28 februari 2023 met producties 4 tot en met 7.
2.2
De hierna nader te noemen minderjarige [de minderjarige1] is in de gelegenheid gesteld zijn mening te geven over de verzoeken, maar hij heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 14 maart 2023 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- de vader met zijn advocaat; en
- een vertegenwoordiger van de GI.
De raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) is - met bericht vooraf - niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2019 ontbonden door echtscheiding.
3.2
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2010 in [woonplaats1] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2013 in [woonplaats1]
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank van 18 mei 2020 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is voor het laatst bij beschikking van 14 februari 2023 verlengd tot 18 augustus 2023.
3.4
Bij beschikking van 25 november 2021 heeft de kinderrechter van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op het adres van de vader verleend, tot 22 februari 2022. Deze machtiging is bij beschikking van 18 februari 2022 verlengd tot 22 mei 2022. De kinderen wonen bij de vader.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is op verzoek van de vader in het kader van de echtscheidingsprocedure onder meer bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader zal zijn en is een zorg- en contactregeling vastgesteld waarbij de kinderen twee keer een uur per week - onder begeleiding van [naam1] - bij de moeder zijn, en dat die regeling onder regie van de GI op een zo kort mogelijke termijn zal worden opgebouwd passend bij de draagkracht van zowel de moeder als de kinderen.
4.2
De moeder is met zeven grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Het hoger beroep richt zich uitsluitend tegen de beslissing van de rechtbank over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling. Ook doet de moeder een voorwaardelijk aanvullend verzoek over de informatieregeling. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
1. te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar zal zijn;
2. primair: te bepalen dat er een zorgregeling zal gelden waarbij de kinderen 50% bij de vader en 50% bij haar zullen zijn, alsmede dat de kinderen in de tijd dat zij bij de ene ouder zijn, op eigen initiatief contact mogen hebben met de andere ouder, ongeacht waar zij
hun hoofdverblijfplaats zullen hebben;
subsidiair: een zodanige regeling vast te stellen die uiteindelijk zal opbouwen naar een 50% regeling;
3. een informatieregeling vast te stellen, inhoudende dat de vader haar ten minste twee keer per maand schriftelijk en tijdig op de hoogte stelt over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] : in ieder geval over lichamelijke verzorging, het dagritme, bedtijd, inentingen, medische behandelingen en ingrepen, ouderavonden die door de school worden georganiseerd, de schoolkeuze, schoolprestatie, sportkeuze en verblijf in het buitenland, vakanties met vader in binnen- en buitenland.
4.3
De vader voert verweer en hij verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken althans haar verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
Het hof zal de grieven per onderwerp bespreken. Met grief 2 richt de moeder zich tegen de afwijzing door de rechtbank van haar verzoek tot het instellen van een contra-expertise als bedoeld in artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Alhoewel de moeder in haar petitum in hoger beroep dat verzoek niet herhaalt, zal het hof dat verzoek, gelet op de strekking van de grieven, toch beoordelen.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
De vrouw heeft de Poolse nationaliteit. Het hof zal daarom eerst beoordelen of de Nederlandse rechter bevoegd is en zo ja, welk recht van toepassing is.
5.2
Omdat de kinderen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 8 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van 27 november 2003 (Brussel II-bis) bevoegd. Nu de rechtbank Nederlands recht heeft toegepast en dat tussen partijen niet in geschil is, zal het hof hiervan uitgaan.
Contra-expertise
5.3
Artikel 810a, lid 1 Rv, bepaalt dat in zaken betreffende minderjarigen, uitgezonderd zaken als bedoeld in het tweede lid alsmede die welke het levensonderhoud van een minderjarige betreffen, de rechter pas beslist nadat een ouder, indien deze daarom verzoekt, in de gelegenheid is gesteld een rapport van een niet door de rechter benoemde deskundige over te leggen, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
Het tweede lid bepaalt dat in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
5.4
De moeder stelt dat de rechtbank haar verzoek om een contra-expertise ten onrechte heeft afgewezen. Zij voert aan dat een contra-expertise moet worden toegelaten met onderzoekers die gespecialiseerd zijn op het gebied van ouders met een Poolse achtergrond. De moeder heeft gedurende het onderzoek niet alles begrepen. Als zij (via een tolk) Pools had kunnen spreken, dan was het rapport van de raad anders geweest.
5.5
De vader verweert zich hiertegen en voert aan dat de moeder niet uiteen heeft gezet wat zij gedurende het onderzoek niet heeft begrepen. De moeder was wel in staat om een uitgebreide reactie te geven op het raadsrapport. Er wordt door alle instanties rekening gehouden met het feit dat de moeder niet Nederlands is. Er wordt gebruik gemaakt van tolken of gesprekken vinden plaats in het Engels, dat zij uitstekend beheerst.
5.6
De moeder heeft in haar beroepschrift niet vermeld op welk lid van artikel 810a Rv zij haar verzoek baseert, los van het feit dat de moeder in het petitum geen concreet verzoek heeft gedaan. Uit de toelichting op haar grieven leidt het hof af dat de moeder heeft bedoeld haar verzoek te baseren op het tweede lid van artikel 810a Rv, aangezien zij schrijft dat “
De rechtbank […] op grond van artikel 810a Rv een deskundige [kan] benoemen.” Het hof is van oordeel dat het tweede lid niet van toepassing is, omdat dat uitsluitend ziet op zaken betreffende ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij. Het tweede lid regelt derhalve het recht op een contra-expertise in zaken waarin een maatregel van kinderbescherming wordt getroffen. Daarmee wordt voor de verweerder tegenover de overheidsinstantie recht gedaan aan het beginsel van ‘equality of arms’. In deze procedure zijn echter de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en de informatieregeling tussen de ouders in geschil.
Voor zover de moeder haar verzoek baseert op het eerste lid van artikel 810a Rv wijst het hof het verzoek af. De moeder heeft niet gesteld van welke deskundige zij een rapport wil overleggen. Daarbij overweegt het hof dat uit hetgeen de moeder heeft gesteld niet is gebleken dat een door haar over te leggen rapport tot de beslissing van de zaak kan leiden.
Hoofdverblijfplaats en zorgregeling
5.7
Op grond van artikel 827, lid 1, aanhef en onder c Rv kan de rechter als nevenvoorziening in een echtscheidingsprocedure onder meer een beslissing nemen over de vaststelling van de hoofdverblijfplaats, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de informatie en raadpleging over de minderjarige kinderen.
5.8
De moeder stelt dat zij goed in staat is om [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te verzorgen en op te voeden; zij heeft dat altijd gedaan. Voor en na de echtscheiding was de moeder de hoofdverzorgster van de kinderen. Vanaf het moment dat de kinderen bij de vader wonen, mag de moeder hen maar twee keer per week een paar uren onder begeleiding van [naam1] zien. Dit is onvoldoende om normaal contact te hebben en te laten zien dat zij in staat is om uitvoering te geven aan de goede band die zij met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] heeft. De kinderen hebben herhaaldelijk verteld dat zij meer tijd willen doorbrengen met de moeder. De GI doet geen enkele moeite om tot een andere regeling te komen en blijft zich verschuilen achter het onvoldoende meewerken van de moeder. De GI en [naam1] houden geen rekening met de Poolse achtergrond van de moeder en met haar beperkte kennis van het Nederlands. Moeders wijze van omgang met de kinderen is anders, maar dat betekent niet dat die verkeerd is.
De moeder zou het liefst willen dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] altijd bij haar zijn, maar gezien de huidige omstandigheden lijkt een zorgregeling waarbij partijen gelijke zorg hebben het meest eerlijk, waarbij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] vrij moeten zijn om ook tussendoor contact met de andere ouder te kunnen hebben, aldus de moeder.
5.9
De vader voert aan dat partijen tijdens hun huwelijk een redelijk gelijke zorgverdeling hadden. Na de echtscheiding waren de kinderen ongeveer 35 % van de tijd bij hem en 65 % bij de moeder. Sinds de machtiging uithuisplaatsing wonen de kinderen bij de vader. De vader heeft de kinderen nooit horen zeggen dat ze liever bij de moeder willen wonen. De zorgregeling is inmiddels uitgebreid (op dinsdag uit school tot 16.00 uur en op donderdag uit school tot 17.00 uur). De vader had gehoopt dat er inmiddels meer stappen waren gezet waardoor de zorgregeling verder was uitgebreid, maar dat is niet gebeurd. De moeder is op de hoogte van het advies om persoonlijke hulp in te schakelen, maar zij ziet het belang ervan niet in. Zij vindt hulpverlening voor zichzelf niet nodig, en voor de kinderen evenmin. De vader vindt het zorgelijk dat de moeder stelt dat vanwege haar Poolse achtergrond niet zijzelf maar hij wordt bestempeld als de betere opvoeder. Zij heeft kennelijk geen oog voor de feitelijke problematiek zoals die door de diverse instanties is blootgelegd.
De vader is het eens met de beslissing van de rechtbank dat de zorgregeling tussen moeder en de kinderen onder regie van de GI moet worden uitgebouwd.
5.1
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling verteld dat het moeilijk is om stappen te zetten in de (opbouw van de) omgang. [naam1] ziet geen vooruitgang bij de moeder. De kinderen hebben ieder hun eigen wensen: [de minderjarige2] wil graag dat de omgang zonder begeleiding van [naam1] plaatsvindt, terwijl [de minderjarige1] wil dat [naam1] betrokken blijft. Om dit te kunnen vormgeven, vindt [naam1] het noodzakelijk dat er eerst duidelijke afspraken komen waar de moeder zich aan houdt. Dat lukt alleen niet. Het is onduidelijk of dit aan de taalbarrière ligt.
5.11
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader moet worden vastgesteld. Het hof verwijst naar de motivering en de beslissing van de rechtbank in de bestreden beschikking en maakt deze na eigen onderzoek tot de zijne. Het hof voegt daaraan toe dat ook tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is gebleken dat er door de moeder geen stappen zijn gezet, terwijl wel duidelijk is wat er moet gebeuren. In het overgelegde rapport van de raad van 19 november 2021 staat al dat het voor de moeder belangrijk is dat zij onder andere leert begrenzen en leert de signalen van de kinderen op te pakken. Gelet daarop is het hof van oordeel dat de zorgen over de belastbaarheid van de moeder onverminderd aanhouden. Ook weegt het hof mee dat in ieder geval [de minderjarige1] nog niet zonder begeleiding van [naam1] bij de moeder wil zijn. In deze situatie is de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader het meest in hun belang.
5.12
Het hof is voorts van oordeel dat de zorgregeling die door de rechtbank is vastgesteld in stand moet blijven. Het hof verwijst naar de motivering en de beslissing van de rechtbank in de bestreden beschikking en maakt deze na eigen onderzoek tot de zijne. Uitbreiding van de zorgregeling kan pas aan de orde zijn wanneer de moeder de adviezen van de GI en [naam1] accepteert en dit in de praktijk laat zien. Het lukt de moeder op dit moment niet om afspraken te maken met de GI dan wel [naam1] en zich daaraan te houden. De moeder is aan zet om hierin verandering te brengen. Als dat de moeder lukt, geeft de bestreden beschikking voldoende ruimte om tot een uitbreiding van de zorgregeling te komen.
Stimuleren Poolse cultuur
5.13
De moeder heeft in één van haar grieven opgenomen dat de vader verplicht moet worden om de Poolse taal en cultuur te stimuleren. Het is de kinderen door de vader verboden om Pools te spreken en hij onderneemt geen Poolse activiteiten met hen, volgens de moeder. De vader heeft deze stellingen gemotiveerd betwist.
5.14
Met de vader is het hof van oordeel dat de wettelijke grondslag voor het verzoek van de moeder ontbreekt. Het hof zal het verzoek daarom afwijzen. Overigens was ook dit verzoek niet in het petitum opgenomen.
Informatieregeling
5.15
De moeder heeft verzocht om een informatieregeling vast te stellen. Zij legt daaraan ten grondslag dat zij nauwelijks informatie ontvangt over de ontwikkeling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De vader betwist dit. Hij voert aan dat hij de moeder (en tegelijk de GI) op de hoogte houdt van onder andere doktersbezoeken en andere relevante zaken. Moeder reageert echter
niet of nauwelijks op de informatie die de vader stuurt. Daarnaast stuurt hij - als de moeder er om vraagt - foto’s van de kinderen via WhatsApp.
5.16
De vader en de moeder hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De vader heeft op grond daarvan al de wettelijke plicht om de moeder te informeren over belangrijke zaken die [de minderjarige1] en [de minderjarige2] betreffen. Het hof ziet daarom - mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de vader - geen aanleiding nog apart een informatieregeling vast te stellen. Het hof zal het verzoek van de moeder afwijzen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo van 22 april 2022;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, K.A.M. van Os-ten Have en C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers, bijgestaan door mr. I.M. Redert als griffier, en is op 13 april 2023 door mr. M.H.F. van Vugt uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.