ECLI:NL:GHARL:2023:3121

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
200.321.858/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ondertoezichtstelling van minderjarigen na beoordeling van ontwikkelingsbedreigingen en hulpverlening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De kinderrechter had op 19 oktober 2022 besloten om de kinderen onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling (GI) vanwege zorgen over hun ontwikkeling. De moeder van de kinderen was het niet eens met deze beslissing en ging in hoger beroep. Het hof heeft de situatie van de kinderen en de betrokken ouders grondig beoordeeld.

Het hof concludeert dat de zorgen over de kinderen niet langer zodanig zijn dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De moeder heeft hulp gezocht en gekregen, en de kinderen gaan sinds de zomer van 2022 elk weekend naar een zorgboerderij, wat de moeder ontlast. De moeder werkt samen met de hulpverlening en biedt structuur aan de kinderen. De vader heeft echter geen adequate samenwerking met de hulpverlening en er is onvoldoende zicht op zijn rol in het leven van de kinderen.

Op basis van deze bevindingen heeft het hof besloten de ondertoezichtstelling te beëindigen. De hulpverlening kan voortgezet worden in een vrijwillig kader, wat voldoende is om de zorgen over de kinderen aan te pakken. Het hof bekrachtigt de eerdere beslissing van de kinderrechter tot heden, maar wijst het verzoek van de raad tot voortzetting van de ondertoezichtstelling af. De beschikking is openbaar uitgesproken op 4 april 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.321.858/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 217321)
beschikking van 4 april 2023
in het hoger beroep van:
[verzoekster](de moeder),
woonplaats: [woonplaats1] ,
advocaat: mr. N. Wouters (in Assen).
Belanghebbenden zijn:
(1)
[de vader](de vader),
woonplaats: [woonplaats2] ,
(2)
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Groningen,
(3) de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering(de GI)
,
(in Amsterdam).

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om de ondertoezichtstelling van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2014; en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2015.

2.Belangrijke informatie

De moeder en de vader hebben samen het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Dat betekent dat de ouders samen belangrijke beslissingen over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] kunnen nemen.
De ouders hebben een relatie met elkaar gehad, die inmiddels is beëindigd. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wonen nu bij hun moeder.
Tot de zomer van 2022 had de vader omgang met de kinderen. Sindsdien heeft er geen omgang meer plaatsgevonden.
Sinds de zomer van 2022 gaan de kinderen elk weekend naar de zorgboerderij.
De vader heeft een relatie met een (ten tijde van het onderzoek door de raad eind 2022) minderjarige vriendin. Zij staat ook onder toezicht van de GI.
De moeder heeft ook een nieuwe relatie.

3.De beslissing van de kinderrechter

De kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft op 19 oktober 2022 op verzoek van de raad een beslissing genomen.
De kinderrechter heeft [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van de GI tot 19 oktober 2023.

4.Het hoger beroep

De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Zij is in hoger beroep gegaan. Zij vindt dat het hof het verzoek van de raad alsnog moet afwijzen.
De raad heeft verweer gevoerd. De raad vindt dat de beslissing van de kinderrechter moet blijven gelden.

5.De rechtszaak bij het hof

Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het beroepschrift van 18 januari 2023 met bijlage(n);
- een formulier namens de moeder van 26 januari 2023 met bijlage(n);
- het verweerschrift van de raad met bijlage(n).
De zitting bij het hof was op 8 maart 2023.
Aanwezig waren:
- mr. N. Wouters;
- [naam1] voor de raad;
- [naam2] voor de GI.
Mr. Wouters heeft aan de hand van pleitaantekeningen het woord gevoerd.

6.De redenen voor de beslissing

6.1
De kinderrechter mag een kind onder toezicht stellen als er grote zorgen zijn over zijn ontwikkeling. Daarbij werken de ouders niet of niet genoeg mee aan vrijwillige hulpverlening. Het moet wel zo zijn dat de ouders de verzorging en opvoeding na enige tijd weer helemaal zelf kunnen gaan doen (artikel 1:255 BW).
6.2
Het hof vindt dat de beslissing van de kinderrechter op dat moment (19 oktober 2022) een goede beslissing was. De kinderrechter heeft op goede gronden geoordeeld dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] op dat moment ernstig in hun ontwikkeling werden bedreigd en dat de hulpverlening die nodig was om de bedreiging weg te nemen onvoldoende door de moeder werd geaccepteerd in een vrijwillig kader. Het hof sluit zich - na het lezen van alle stukken en op grond van wat op de zitting is besproken - aan bij die beslissing en motivering van de kinderrechter.
6.3
Het hof moet ook beoordelen of er op dit moment nog steeds redenen zijn voor een ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Het hof vindt dat die redenen er niet meer zijn en zal daarom de ondertoezichtstelling beëindigen. Het hof zal deze beslissing hierna uitleggen.
6.4
De door de raad in zijn rapport van 5 oktober 2022 geconstateerde zorgen zien deels op de moeder en haar draagkracht. De moeder heeft hiervoor hulp gezocht en gekregen. De kinderen gaan sinds de zomer van 2022 elk weekend naar de zorgboerderij. Hierdoor wordt de moeder ontlast en kan zij de verzorging en opvoeding van de kinderen doordeweeks beter aan.
6.5
Daarnaast krijgt de moeder sinds enkele jaren hulp van [naam3] en het [naam4] (het [naam4] ). Deze hulpverlening ziet een groei bij de moeder: ze biedt structuur en duidelijkheid aan de kinderen, ze is meer consequent en weet beter hoe ze moet aansluiten bij de kinderen. De hulp van het [naam4] is ook ingezet om meer zicht te krijgen op de seksuele ontwikkeling van de kinderen. De moeder werkt nu goed samen met de hulpverlening. Zij is bereid gebleken hulp te accepteren voor de zorgen die er nog zijn over de kinderen en haarzelf. Er is naar het oordeel van het hof ook voor het overige voldoende zicht op de kinderen: niet alleen via de zorgboerderij, [naam3] en het [naam4] , maar ook de school en het kinderdagcentrum waar de kinderen na schooltijd verblijven kunnen de kinderen in de gaten houden en eventuele zorgen met de moeder bespreken of melden bij de hulpverlenende instanties.
6.6
Verder zijn er zorgen over de rol van de nieuwe partner van de moeder. De moeder heeft erkend dat haar partner moeite heeft met de inzet van hulpverlening. Maar namens de moeder is gesteld dat zij doet wat nodig is voor de kinderen. Het hof wil aannemen dat de moeder voldoende weerstand kan bieden aan haar partner en bereid blijft de noodzakelijke hulpverlening te accepteren.
6.7
De raad heeft in zijn rapport ook (met name) zorgen geconstateerd over de vader. Ten tijde van de beslissing van de kinderrechter was het nog niet duidelijk hoe de vader zich na de ondertoezichtstelling zou gaan opstellen. Sinds de ondertoezichtstelling is uitgesproken, is er niet meer zicht op de vader gekomen. Tussen de GI en de vader is nog geen behoorlijke samenwerking tot stand gekomen. Ook [naam5] heeft niet of nauwelijks contact kunnen krijgen met de vader. Dit lijkt vooral door de houding van de vader zelf te komen. Hierdoor lukt het niet om met de vader concrete afspraken over de omgang te maken. Dit terwijl de moeder wel openstaat voor (begeleid) contact tussen de vader en de kinderen. De vader is hierdoor meer op afstand van de kinderen komen te staan.
Gelet op het vorenstaande is het tot nu toe niet mogelijk gebleken om tijdens de ondertoezichtstelling te werken aan de zorgen die zien op de vader. Voor deze zorgen lijkt een ondertoezichtstelling op dit moment dan ook geen toegevoegde waarde te hebben.
6.8
Het hof neemt bij zijn oordeel verder in aanmerking dat de GI na de beslissing van de kinderrechter een plan van aanpak heeft opgesteld (gedateerd 14 november 2022). Daarin concludeert de GI dat er geen sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , onder de voorwaarde dat beide ouders hulpverlening accepteren en samenwerken met de hulpverlening. Zoals hiervoor al benoemd, doet de moeder dat. De vader lijkt dit niet te doen, maar de ondertoezichtstelling heeft daar tot nu toe ook geen enkele verandering in gebracht.
6.9
Kortom, het hof is van oordeel dat er nog wel zorgen zijn over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , maar dit zijn naar het oordeel van het hof niet zodanige zorgen, dat deze kunnen worden beschouwd als ernstige ontwikkelingsbedreigingen die een ondertoezichtstelling rechtvaardigen. Voor deze zorgen kan worden volstaan met hulpverlening in een vrijwillig kader. Een gedwongen kader van de ondertoezichtstelling is daarvoor niet langer noodzakelijk.
Het hof zal daarom de ondertoezichtstelling voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] beëindigen met ingang van de datum van deze beschikking.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter (in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen) van 19 oktober 2022 tot heden;
vernietigt de beschikking van de kinderrechter (in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen) van 19 oktober 2022 voor zover het de periode vanaf heden betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de raad tot een ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met ingang van heden af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, J.G. Knot en M. Weissink, in samenwerking met mr. H.B. Fortuyn, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2023.