ECLI:NL:GHARL:2023:3118

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
200.313.410/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een nieuwe voogd over een minderjarige in het kader van een verstoorde ouder-voogd relatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de benoeming van een voogd over de minderjarige [de minderjarige1], geboren in 2019. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder de rechtbank Midden-Nederland verzocht om het gezag van haar en de vader over [de minderjarige1] te beëindigen en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (WSS) tot voogd te benoemen. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen, maar de moeder is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing, met de stelling dat het Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (LJ&R) tot voogd moet worden benoemd.

Het hof heeft vastgesteld dat er een verstoorde verhouding bestaat tussen de ouders en de WSS, wat nadelig is voor het welzijn van [de minderjarige1]. De raad voor de kinderbescherming heeft in een aanvullend rapport geconcludeerd dat het in het belang van [de minderjarige1] is dat de voogdij wordt overgedragen aan het LJ&R, om zo de mogelijkheid van contactherstel tussen [de minderjarige1] en haar ouders te bevorderen. Het hof heeft de argumenten van de raad onderschreven en geconcludeerd dat de benoeming van het LJ&R als voogd de beste optie is voor het welzijn van [de minderjarige1].

De beslissing van het hof houdt in dat de eerdere beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en dat het LJ&R wordt benoemd tot voogd over [de minderjarige1]. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de griffier is verzocht om een aantekening te maken in het centraal gezagsregister. De uitspraak is gedaan door de rechters J.G. Knot, I.A. Vermeulen en M. Weissink, met mr. H.B. Fortuyn als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.313.410/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 533937)
beschikking van 4 april 2023
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende op een geheim te houden adres,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. K.A.M. Rademaker te Lelystad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader](de vader),
wonende te [woonplaats1] ,
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden,
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering(de WSS),
gevestigd te Amsterdam,
de pleegouders van [de minderjarige1](de pleegouders),
wonende op een geheim te houden adres.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 2 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 14 juli 2022;
- een journaalbericht namens de moeder van 8 augustus 2022 met bijlage(n);
- het verweerschrift van de WSS met bijlage(n);
- een briefrapport van een aanvullend onderzoek van de raad van 1 februari 2023;
- een journaalbericht namens de moeder van 6 maart 2023.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 8 maart 2023 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad is [naam1] verschenen. Namens de WSS is [naam2] verschenen. Ook zijn de pleegouders verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige1] , geboren [in] 2019.
3.2
[de minderjarige1] staat sinds haar geboorte onder toezicht van de WSS. Zij heeft na haar ontslag uit het ziekenhuis ongeveer een maand met de moeder in een ouder-kindhuis van [naam3] verbleven. Op 31 juli 2019 is zij - op grond van een daartoe verleende machtiging - uit huis geplaatst. Sindsdien verblijft zij bij de pleegouders.
3.3
Sinds eind 2020 heeft er geen contact en/of omgang meer plaatsgevonden tussen de ouders en [de minderjarige1] .
3.4
De ouders hebben nog een minderjarige zoon, [de minderjarige2] , geboren [in] 2021. [de minderjarige2] staat onder toezicht van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (het LJ&R). [de minderjarige2] woont bij de moeder.
3.5
De moeder heeft uit een eerdere relatie nog drie minderjarige kinderen. Het gezag van de moeder over deze kinderen is op 25 september 2020 beëindigd, waarbij de WSS tot voogd over de kinderen is benoemd. De moeder heeft om de twee weken telefonisch contact met deze kinderen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de moeder en de vader over [de minderjarige1] beëindigd en de WSS tot voogd benoemd.
4.2
De moeder komt met één grief in hoger beroep van de bestreden beschikking. Deze grief ziet op de benoeming van de WSS tot voogd. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking in zoverre te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het LJ&R tot voogd over [de minderjarige1] te benoemen.
4.3
De raad heeft bij aanvullend briefrapport van 1 februari 2023 geconcludeerd dat het beleggen van de voogdij bij het LJ&R - in plaats van bij de WSS, zoals eerder door de raad was geadviseerd/verzocht - het meest in het belang van [de minderjarige1] is.
4.4
De WSS voert verweer en verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep, dan wel haar verzoek in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking, (zo begrijpt het hof) voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter beoordeling aan het hof ligt de vraag voor welke gecertificeerde instelling tot voogd over [de minderjarige1] moet worden benoemd: de WSS of het LJ&R. Niet in geschil is dat het gezag van de moeder (en de vader) door de rechtbank op juiste gronden is beëindigd, en evenmin dat [de minderjarige1] bij de pleegouders zal blijven wonen.
5.2
De raad had in eerste aanleg verzocht de WSS tot voogd te benoemen. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank dit verzoek toegewezen. Naar aanleiding van het door de moeder ingestelde hoger beroep heeft de raad een aanvullend onderzoek verricht. In het briefrapport van 1 februari 2023 heeft de raad het volgende naar voren gebracht. Er is sprake van een verstoorde verstandhouding tussen de ouders en de jeugdbeschermer van de WSS. Dit maakt dat er een onoverbrugbaar visieverschil tussen hen is ontstaan, er geen enkele vorm van samenwerking meer mogelijk is en het ook niet meer mogelijk is om te bespreken of er mogelijkheden zijn voor omgang tussen de ouders en [de minderjarige1] .
Voor de continuïteit van de WSS als voogd pleit dat de jeugdbeschermer van de WSS
[de minderjarige1] en haar gezinssysteem goed kent en ook een goed contact heeft met de pleegouders. De keerzijde is echter dat wanneer de WSS de voogdij blijft uitvoeren, er vanuit de ouders geen opening is voor samenwerking. De houding van de ouders ten opzichte van de WSS is en blijft een zorgpunt. Dit omdat de ouders, mogelijk door hun gevoelde onmacht, onbewust en ongewild [de minderjarige1] te kort doen door uit het contact met haar te blijven. Het
gevolg is dat [de minderjarige1] , ondanks de inspanningen van de jeugdbeschermer, hier de dupe van is geworden en verder opgroeit zonder contact met haar ouders en broertje [de minderjarige2] .
De raad is van mening dat het niet langer in het belang van [de minderjarige1] is dat de WSS de voogdij uitvoert. Er ontstaat een reëel risico dat de ouders zich volledig van [de minderjarige1] distantiëren met een definitieve breuk tot gevolg. Het belang van [de minderjarige1] bij het behoud van een relatie/verbinding met haar ouders en (indien mogelijk) contact met haar broertje weegt volgens de raad zwaarder dan het voortzetten van de voogdij door de WSS. Het is daarom wenselijk en in het belang van [de minderjarige1] dat de voogdijmaatregel overgedragen wordt aan het LJ&R om te kunnen proberen het contact tussen [de minderjarige1] en haar ouders alsnog te herstellen. De raad merkt hierbij op dat het inzetten van het LJ&R geen garantie biedt dat het contact tussen [de minderjarige1] en haar ouders beter zal worden. [de minderjarige1] is
immers van haar ouders vervreemd, waardoor er nog veel inspanningen geleverd zullen moeten worden om hier een omslag in te kunnen maken. [de minderjarige1] heeft hierbij ouders nodig die in haar belang kunnen handelen, aldus de raad.
5.3
De moeder is net als de raad van mening dat het LJ&R tot voogd moet worden benoemd. In de bestreden beschikking is overwogen dat de moeder duidelijk heeft aangegeven dat zij niet wil dat het LJ&R bemoeienis krijgt met [de minderjarige1] . Het is het hof niet duidelijk geworden waarop de rechtbank deze overweging heeft gebaseerd. In hoger beroep is duidelijk gebleken dat de moeder wel wil dat het LJ&R tot voogd van [de minderjarige1] wordt benoemd.
De WSS en de pleegouders vinden dat de WSS de voogd moet blijven.
5.4
Het hof onderschrijft de visie van de raad in zijn aanvullend briefrapport. Het hof maakt de bevindingen en conclusies van de raad, zoals hiervoor bij 5.2 weergegeven, - na eigen onderzoek - tot de zijne.
5.5
Vast staat dat tussen de ouders en de WSS al langere tijd sprake is van een diepgaande verstoorde verhouding. Er is sprake van veel wantrouwen bij de ouders jegens de jeugdbeschermer en er is nauwelijks contact over en weer. Er is geen enkele vorm van samenwerking en het lijkt niet mogelijk om in deze situatie verbetering te brengen. Het LJ&R is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] , het jongste kind van de moeder (en de vader). Uit de stukken en het verhandelde ter zitting leidt het hof af dat deze benoeming destijds is ingegeven door de - toen reeds - verstoorde verhouding tussen de ouders en de WSS (die de voogdij over de oudste vier kinderen van de moeder uitoefent) en de wens van de ouders om een andere gecertificeerde instelling de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] te laten uitvoeren. Met de jeugdbeschermer van het LJ&R heeft de moeder, zo heeft zij onbetwist gesteld, goed contact. Ook de samenwerking verloopt naar tevredenheid van de moeder. Gelet hierop volgt het hof de WSS niet in haar stelling dat enkel omdat de moeder tot de doelgroep van de WSS behoort, de WSS de meest passende gecertificeerde instelling is.
5.6
De WSS heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat als zij de voogd blijft, er waarschijnlijk niets zal veranderen in de huidige situatie, waarin er al langere tijd geen enkel contact is tussen [de minderjarige1] en haar ouders en broertje. Er zal naar het zich laat aanzien niet gewerkt worden aan contactherstel vanwege de verstoorde onderlinge verhouding. De moeder zelf heeft ook verklaard niet open te staan voor contactherstel als de WSS de voogd blijft.
Het hof acht het in het belang van [de minderjarige1] dat zoveel mogelijk gewerkt wordt aan contactherstel tussen haar en haar ouders en broertje. De moeder heeft ter zitting aangegeven dat wanneer het LJ&R tot voogd wordt benoemd, zij nog hoop houdt dat er in de toekomst weer contact kan zijn tussen [de minderjarige1] en (in elk geval) haar broertje. Weliswaar is het de vraag, zoals de WSS heeft aangevoerd, of dit contactherstel daadwerkelijk zal plaatsvinden, maar dit is niet bij voorbaat uitgesloten. Als de WSS voogd blijft, staat vrijwel vast dat er geen contactherstel zal plaatsvinden. Dit acht het hof niet in het belang van [de minderjarige1] .
5.7
De pleegouders hebben aangegeven dat het belang van [de minderjarige1] bij continuïteit van de voor haar vertrouwde jeugdbeschermer van de WSS het zwaarst dient te wegen. [de minderjarige1] kent de jeugdbeschermer al langere tijd, maar is volgens de pleegouders pas het afgelopen jaar vertrouwd geraakt met haar. [de minderjarige1] stelt zich niet snel open voor onbekenden en houdt voor haar vreemde personen lange tijd op afstand. Volgens de pleegouders is het aan de volwassenen (de ouders) om zich aan te passen en niet aan de driejarige [de minderjarige1] .
Het hof onderschrijft dat continuïteit voor een minderjarige belangrijk is. In het onderhavige geval is echter gebleken dat continuïteit (in de persoon van de jeugdbeschermer en de voogdijinstelling) en de mogelijkheid van contactherstel tussen [de minderjarige1] en haar broertje (en mogelijk haar ouders) niet samengaan. Gelet daarop is het hof met de raad van oordeel dat in dit geval het belang van [de minderjarige1] bij mogelijk contactherstel met haar ouders en/of broertje in de toekomst zwaarder dient te wegen dan haar belang bij continuïteit (in de persoon van de jeugdbeschermer en de voogdijinstelling).
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [de minderjarige1] pas drie jaar is en de jeugdbeschermer ongeveer één keer per maand en bij bijzondere (feest-/verjaar)dagen op bezoek komt bij de pleegouders. Bovendien bestaat de kans dat binnen de WSS een andere jeugdbeschermer wordt aangesteld, zodat die continuïteit ook wanneer de WSS de voogd zou blijven geen vaststaand gegeven is.
5.8
Op grond van het bovenstaande zal het hof het LJ&R tot voogd benoemen. Het LJ&R heeft zich hiertoe schriftelijk bereid verklaard.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 2 mei 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
benoemt Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering tot voogd over
[de minderjarige1] , geboren [in] 2019;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een
aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Knot, I.A. Vermeulen en M. Weissink, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 4 april 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.