ECLI:NL:GHARL:2023:3110

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
21-002492-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met een honkbalknuppel: toepassing jeugdstrafrecht en oplegging PIJ-maatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in 2002, werd beschuldigd van poging tot doodslag op 15 juli 2021, waarbij hij het slachtoffer met een honkbalknuppel heeft geslagen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een jeugddetentie van 226 dagen en een PIJ-maatregel van drie jaar. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging doodslag, waarbij hij het slachtoffer naar een afgelegen plek had gelokt en hem daar met een honkbalknuppel had geslagen. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij grotendeels toegewezen, waarbij de schadevergoeding is vastgesteld op € 45.797,93, bestaande uit materiële en immateriële schade. De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel en een onvoorwaardelijke jeugddetentie van één jaar. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de psychische stoornissen van de verdachte en het hoge recidiverisico. De PIJ-maatregel is opgelegd om de verdachte te behandelen en de samenleving te beschermen tegen verdere geweldsdelicten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002492-22
Uitspraak d.d.: 11 april 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 7 juni 2022 met parketnummer 05-287964-21 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 05-043041-20, in de strafzaak tegen

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002 ,
thans verblijvende in Justitiële Jeugdinrichting [Instelling] te [plaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 28 maart 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. H.J.M. Nijenhuis, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte wegens poging doodslag veroordeeld tot -kort gezegd- een jeugddetentie van 226 dagen met aftrek van het voorarrest en tot de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) voor de duur van drie jaren. De rechtbank heeft verder de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot
€ 40.797,93 met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en heeft de benadeelde in de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft ten slotte de tenuitvoerlegging gelast van de op 11 augustus 2020 door de rechtbank Gelderland voorwaardelijk opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van een maand.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 15 juli 2021 te [Pleegplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, die [benadeelde] meerdere malen met een knuppel tegen zijn hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 15 juli 2021 te [Pleegplaats] aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere wonden op het hoofd, afgebroken voortanden, een blauw oog, gezwollen
linkerzijde van het gezicht en/of meerdere breuken in het gezicht, heeft toegebracht door:
- die [benadeelde] meerdere malen met een knuppel tegen zijn hoofd te slaan;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 15 juli 2021 te [Pleegplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [benadeelde] meerdere malen met een knuppel tegen zijn hoofd heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om te komen tot een bewezenverklaring zoals de rechtbank heeft gedaan.
De raadsman heeft gepleit voor vrijspraak ten aanzien van de poging doodslag. Hij heeft aangevoerd dat uit het onderzoek niet is komen vast te staan met welke kracht en hoe vaak zijn cliënt heeft geslagen. Dan kan volgens de raadsman ook niet worden bewezen dat zijn cliënt voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [benadeelde] .
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
De rechtbank heeft ten aanzien van het bewijs het volgende overwogen:
Ten aanzien van de kwalificatie van het handelen overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte naar zijn uiterlijke
verschijningsvorm kan worden aangemerkt als gericht op de dood van [benadeelde] . Het is een
algemene ervaringsregel dat het hoofd dusdanig kwetsbaar is dat, indien daartegen met een
honkbalknuppel wordt geslagen, de aanmerkelijke kans bestaat dat daardoor zodanig ernstig schedel- en hersenletsel ontstaat dat dit de dood veroorzaakt. Nu het een algemene
ervaringsregel betreft, moet ook verdachte geacht worden daarvan op de hoogte te zijn geweest. Verdachte heeft door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [benadeelde] zou kunnen overlijden, zodat in ieder geval sprake is van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. Dat verdachte niet wist waar op het lichaam hij sloeg, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Verdachte heeft immers verklaard dat hij hoog heeft geslagen en dat hij weet dat ter hoogte daarvan een hoofd zit. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij bloed op het gezicht van [benadeelde] geeft gezien. Hieruit leidt de rechtbank af dat het niet dusdanig donker was, dat verdachte niets kon zien. De rechtbank zal dan ook het handelen van verdachte kwalificeren als een poging tot doodslag.
Het hof deelt het oordeel van de rechtbank en neemt dat over.
Het hof heeft voorts nog in het bijzonder gelet op hetgeen is overwogen in de deskundigenrapportage met betrekking tot de interpretatie van het letsel van [benadeelde] op pagina 75 van het proces-verbaal, inhoudend:
Gegeven het inwendig opgelopen letsel, waarbij betrokkene meerdere aangezichtsbreuken heeft opgelopen, alsmede 2 (kleine) bloedingen in de hersenen en de veronderstelling dat de
geweldshandeling inderdaad bestond uit het slaan met een knuppel tegen het hoofd, kwalificeer ik de geweldshandeling als potentieel dodelijk.
Hierbij moet opgemerkt worden dat het daadwerkelijk opgelopen letsel bij de geweldshandeling niet als potentieel dodelijk valt te classificeren, maar dat de veronderstelde geweldshandeling (slaan met knuppel tegen het hoofd) die deze mate van inwendige schade veroorzaakt wel de potentie heeft gehad letsel te veroorzaken dat potentieel dodelijk is.
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij “in het wilde weg” heeft geslagen. Dat brengt eens te meer het risico mee op potentieel dodelijk letsel, gegeven het gebruik van een meegebrachte honkbalknuppel en de manier waarop en de omstandigheden waaronder verdachte blijkens zijn verklaring heeft geslagen.
Het hof komt net als de rechtbank en de advocaat-generaal tot het oordeel dat poging doodslag bewezen kan worden verklaard.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op
of omstreeks15 juli 2021 te [Pleegplaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven, die [benadeelde] meer
deremalen met een knuppel tegen zijn hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd -kort gezegd- dat het jeugdstrafrecht zal worden toegepast en dat het feit verdachte in verminderde mate wordt toegerekend. Verdachte zou moeten worden veroordeeld tot een jeugddetentie van 226 dagen met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast moet een PIJ-maatregel worden opgelegd.
De raadsman heeft -kort gezegd- verzocht om toepassing van het jeugdstrafrecht en primair om een jeugddetentie op te leggen die gelijk is aan de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie met de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen met de voorwaarden conform het rapport van de reclassering.
Het hof overweegt het volgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag. Hij heeft door gebruik te maken van de telefoon van zijn vriendin contact opgenomen met het slachtoffer. Hij heeft zich daarbij voorgedaan als zijn vriendin en heeft een afspraak gemaakt met het slachtoffer om ’s avonds laat naar een NS-station te komen. Zijn vriendin heeft het slachtoffer op het station opgewacht en hem naar een afgelegen plek meegenomen. Daar is verdachte uit de bosjes gesprongen en heeft hij het slachtoffer meermalen met een honkbalknuppel tegen zijn hoofd geslagen. Het slachtoffer is hierdoor ernstig gewond geraakt en heeft aangezichtsbreuken, bloedingen in de hersenen en afgebroken voortanden opgelopen. Hij had echter ook kunnen overlijden door het handelen van verdachte. Dit is een ernstig feit.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van een dergelijk feit nog langdurig angstgevoelens en psychische klachten kunnen ondervinden. Het slachtoffer in deze zaak heeft tot de dag van vandaag nog veel last van hoofdpijn, geheugenverlies, concentratieproblemen en een trillende arm. Hij wordt belemmerd in zijn verdere opleiding en in het deelnemen aan het arbeidsproces. Hij zal de rest van zijn leven moeten leven met de gevolgen van het handelen van verdachte. Daarnaast vergroten dit soort feiten de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Het hof houdt voorts rekening met het feit dat verdachte al vaker (onherroepelijk) is veroordeeld voor geweldsdelicten. Deze veroordelingen hebben hem er niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
Over verdachte zijn verschillende rapportages opgemaakt en zijn door verschillende deskundigen adviezen uitgebracht.
Het hof heeft net als de rechtbank kennis genomen van de volgende rapportages, die over de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
- de reclasseringsadviezen van 18 januari 2022 en 20 mei 2022;
- een psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt door D.J. Burck, GZ-psycholoog, op 6 januari 2021 (het hof begrijpt: 2022);
- een psychiatrisch Pro Justitia rapport opgemaakt door I.E. Troost, kinder- en
jeugdpsychiater, op 11 mei 2022 en aangevuld op 20 mei 2022.
Ter terechtzitting van het hof zijn als deskundigen gehoord D.J. Burck, GZ-psycholoog, I.E. Troost, kinder- en jeugdpsychiater, [naam 1] , reclasseringswerker en [naam 2] , reclasseringswerker.
De psycholoog en psychiater hebben ter zitting verklaard hun eerder uitgebrachte adviezen te handhaven.
Uit het Psychologisch Pro Justitia rapport volgt verder het volgende:
De onderzochte is lijdende aan een psychische stoornis in de vorm van een andere
gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met kenmerken van een borderline
persoonlijkheidsstoornis en een antisociale ontwikkeling. Dit gaat gepaard met narcistische
affectafweer en een overwegend vermijdende coping stijl. Tevens is bij de onderzochte sprake van een ongespecificeerde neurocognitieve ontwikkelingsstoornis, die gekenmerkt wordt door een beperkt werkgeheugen en een beperkte verwerkingssnelheid. De psychische stoornissen treden op bij intellectueel functioneren op zwakbegaafd niveau bij een disharmonisch intelligentieprofiel profiel.
De psychische stoornissen zoals hierboven beschreven zijn pervasief van aard evenals de zwakbegaafdheid, zodat aangenomen mag worden dat de stoornissen speelden ten tijde van het ten laste gelegde.
De zich ontwikkelende persoonlijkheidsproblematiek van de onderzochte uit zich in de vorm
van een van een instabiel zelfbeeld en een neiging tot impulsief gedrag gericht op directe
behoeftebevrediging. De zwaktes in zijn persoonlijkheidsontwikkeling worden verder versterkt door de beperkingen in het intellectueel en cognitief functioneren. De onderzochte is als gevolg van zijn zwakbegaafdheid beperkt in zijn mogelijkheden om complexe situaties te analyseren en handelingsalternatieven te overzien. Deze beperkingen zullen toenemen als de druk toeneemt. Dan zal de onderzochte als gevolg van de ongespecificeerde neurocognitieve ontwikkelingsstoornis al snel het overzicht verliezen en de neiging hebben te vervallen in impulsief gedrag.
(…)
De onderzochte is als gevolg van zijn zwakbegaafdheid beperkt in zijn mogelijkheden om complexe situaties te analyseren en handelingsalternatieven te overzien.
Deze beperkingen zullen toenemen als de druk toeneemt. Dan zal de onderzochte als gevolg
van de ongespecificeerde neurocognitieve ontwikkelingsstoornis al snel het overzicht verliezen en de neiging hebben te vervallen in impulsief gedrag.
In de aanloop naar het ten laste gelegde zal de onderzochte moeilijk weerstand hebben
kunnen bieden aan de neiging tot directe behoeftebevrediging en impulsief gedrag
voortvloeiend uit zowel de borderline kenmerken als de antisociale kenmerken van de
ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. De effecten van de cognitieve beperking en de
persoonlijkheidsstoornis hebben elkaar versterkt zodanig dat de onderzochte de situatie
waarin hij zich met aangever en medeverdachte bevond niet goed heeft geanalyseerd en
handelingsalternatieven onvoldoende heeft overwogen. Hij is al snel het overzicht over de
situatie verloren en is vervallen in impulsieve acting out om zijn doel te bereiken, zodanig dat dit aanleiding is te adviseren hem het ten laste gelegde, indien bewezen, in verminderde mate toe te rekenen.
(…)
Hij scoort in totaal 32 punten uit 40, hetgeen impliceert dat er bij de onderzochte een hoog
risico bestaat dat hij opnieuw tot gewelddadig gedrag zal komen wanneer geen behandeling
plaatsvindt. Het gegeven dat sprake lijkt te zijn van een delict patroon van geweldsmisdrijven, terwijl hij, kort na de vorige veroordeling, opnieuw betrokken raakte bij een vergelijkbaar incident van afpersing, ongeacht wat zijn inhoudelijke betrokkenheid verder precies is geweest, baart ernstig zorgen. Het gegeven dat, vergeleken met 2020, bij het onderhavige ten laste gelegde, indien bewezen, sprake lijkt van ernstige geweldsescalatie, maakt dat de gevaarszetting eveneens wordt ingeschat als hoog.
(…)
Het advies omtrent toepassing van het jeugdstrafrecht, is tot stand gekomen met behulp van
de wegingslijst.
Er wordt geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen omdat de onderzochte baat zou
kunnen hebben bij een groepsgerichte pedagogische benadering.
Het hof neemt de conclusies over van voornoemde rapporteurs, inhoudende dat verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate is toe te rekenen.
Het hof sluit zich eveneens aan bij de conclusies van de psycholoog en psychiater dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast.
Ten aanzien van het strafrechtelijk kader komen de psycholoog en de psychiater tot verschillende conclusies. De psycholoog adviseert tot het opleggen van de PIJ-maatregel terwijl de psychiater van mening is dat een ambulante behandeling binnen strikte kaders volstaat.
Uit het Psychologisch Pro Justitia rapport komt het volgende citaat:
Omdat de prognose voor behandeling niet gunstig is, wordt geadviseerd om geen halve
maatregelen te nemen. Om het hoge recidivegevaar afdoende te beperken en de samenleving tegen de hoge gevaarzetting te beschermen wordt een strak en dwingend kader noodzakelijk geacht. In het verleden is gebleken dat behandeling in een ambulant kader onvoldoende beklijft en dat er feitelijk ook meer structuur en begeleiding geboden moet worden dan vanuit een ambulante setting mogelijk is. Een gesloten kader zoals op de Beele en thans in de RJJI biedt hem de structuur die hij nodig heeft. Er wordt een klinische behandeling geadviseerd van maximale duur vanuit een instelling toegerust voor de behandeling van jongeren met complexe problematiek (dubbele diagnose). Er is een gemiddeld beveiligingsniveau nodig, waarbij moet kunnen worden opgeschaald, omdat de onderzochte zich in het verleden herhaaldelijk aan toezicht heeft onttrokken. De verwachting is dat er na afloop van een behandeling in een strafrechtelijk kader een ambulant nazorgtraject nodig is om de onderzochte te geleiden naar een passende woonvorm en dagbesteding. Een dergelijke behandeling zou naar de mening van de onderzoeker plaats kunnen vinden in het kader van een PIJ maatregel of in het kader van een voorwaardelijke PIJ maatregel, indien de onderzochte daaraan zou willen meewerken. Ten tijde van het onderzoek leek de onderzochte daarvoor niet voldoende gemotiveerd.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het bewezenverklaarde een ernstig en zeer gewelddadig delict betreft en dat, gelet op het hoge recidiverisico van geweldslichten, een intensieve behandeling noodzakelijk is. Eerdere ambulante interventies hebben niet geleid tot vermindering van het recidiverisico. Verdachte liep ten tijde van het plegen van het onderhavige delict zelfs nog in een proeftijd. De toen opgelegde voorwaarden hebben niet kunnen voorkomen dat verdachte het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd. Gelet hierop en op de hiervoor genoemde rapportages is het hof met de rechtbank en de advocaat-generaal van oordeel dat de behandeling van verdachte niet kan plaatsvinden in een ambulant kader.
Het hof sluit zich aan bij de conclusies van de psycholoog.
Gelet op hetgeen uit de rapportages is gebleken en hetgeen ter zitting in hoger beroep is aangevoerd, ziet het hof redenen om over te gaan tot de oplegging van een PIJ-maatregel. Er is voldaan aan de daarvoor gestelde voorwaarden uit artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht, te weten dat sprake was van een ziekelijke stoornis bij verdachte ten tijde van het feit, dat het gaat om een feit waarvoor een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld, dat de veiligheid van anderen -dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen- het opleggen van de maatregel vereist (gelet op het recidiverisico), en dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
Het hof stelt vast dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat
gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of
meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de
maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Vooral gelet op de ernst van het feit is het hof van oordeel dat naast de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, een onvoorwaardelijke jeugddetentie moet worden opgelegd van na te melden duur.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 52.822,93 bestaande uit € 32.797,93 materiële schade, € 20.000,- immateriële schade en € 25,- aan proceskosten. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 40.797,93,bestaande uit
€ 25.797,93 materiële schade en € 15.000,- aan immateriële schade. De rechtbank heeft de benadeelde in de post gederfde inkomsten en de proceskosten niet-ontvankelijk verklaard nu die posten naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd waren.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, met uitzondering van de proceskosten.
De advocaat-generaal heeft gevorderd tot toewijzing van de vordering zoals de rechtbank in eerste aanleg heeft gedaan.
De raadsman heeft aangevoerd dat uit het dossier en de letselbeschrijvingen niet blijkt dat de tanden van aangever zijn afgebroken. De tandartskosten dienen volgens de raadsman dan ook te worden afgewezen. Hij heeft voorts aangegeven dat de immateriële schade gematigd dient te worden.
Het hof overweegt als volgt.
In het dossier bevindt zich op pagina 72 een ondertekende geneeskundige verklaring waaruit blijkt dat aangevers voortanden zijn afgebroken. Dat is vol- en afdoende bewijs van letsel aan aangevers gebit.
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof kent anders dan de rechtbank het volledige door [benadeelde] gevorderde bedrag van
€ 20.000,- aan immateriële schade toe, gelet op de verstrekkende gevolgen van het feit voor het leven en welzijn van de benadeelde partij zoals die blijken uit de stukken en de ter zitting afgelegde verklaring.
Voor het overige van de materiële posten die zien op de gederfde inkomsten, is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in zijn vordering niet worden ontvangen en kan hij zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de rechtbank Gelderland van 11 augustus 2020 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf, parketnummer 05-043041-20. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 77c, 77g, 77i, 77s en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 1 (één) jaar.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de plaatsing van de verdachte in een
inrichting voor jeugdigen voor de duur van 3 jaren.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 45.797,93 (vijfenveertigduizend zevenhonderdzevenennegentig euro en drieënnegentig cent) bestaande uit € 25.797,93 (vijfentwintigduizend zevenhonderdzevenennegentig euro en drieënnegentig cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 45.797,93 (vijfenveertigduizend zevenhonderdzevenennegentig euro en drieënnegentig cent) bestaande uit € 25.797,93 (vijfentwintigduizend zevenhonderdzevenennegentig euro en drieënnegentig cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 15 juli 2021.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Gelderland van 11 augustus 2020, parketnummer 05-043041-20, te weten van:
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg en mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. W.C.S. Huijbers, griffier,
en op 11 april 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 11 april 2023.
Tegenwoordig:
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. A. Hermelink, advocaat-generaal,
mr. W.C.S. Huijbers, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.