ECLI:NL:GHARL:2023:3104

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
200.317.828/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van testament en verzoek om inzicht in totstandkoming

In deze zaak heeft de langstlevende echtgenoot hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, waarin hij de nietigheid van het testament van zijn overleden echtgenote, mevrouw [erflaatster], wilde inroepen. De echtgenoot stelt dat in het testament ten onrechte de kinderen van de onterfde zoon voor gelijke delen tot erfgenamen zijn benoemd. Hij verzoekt de notaris om inzicht in de totstandkoming van het testament, dat op 29 december 2016 is gepasseerd. De voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen, omdat de echtgenoot niet voldoende onderbouwd heeft dat zijn vrouw ten tijde van het opstellen van het testament geestelijk niet in staat was om haar wil te bepalen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: mevrouw [erflaatster] overleed op 3 juli 2017. Zij had uit een eerder huwelijk een zoon en vier kleinkinderen. De echtgenoot had ook kinderen uit een eerder huwelijk. In december 2016 werd bij mevrouw [erflaatster] een hersentumor geconstateerd, waarna zij en haar echtgenoot in gesprek gingen met een jurist van het notariskantoor. Er werden concepttestamenten opgesteld, maar de echtgenoot heeft op 21 december 2016 wijzigingen voorgesteld. Uiteindelijk is het testament op 29 december 2016 gepasseerd, waarin de kinderen van de onterfde zoon zijn benoemd als erfgenamen.

In het hoger beroep heeft de echtgenoot opnieuw verzocht om inzicht in de gespreksaantekeningen en telefoonnotities van de notaris met betrekking tot de totstandkoming van het testament. Het hof heeft geoordeeld dat de vorderingen van de echtgenoot niet voldoende zijn onderbouwd. Hij heeft niet aangetoond dat zijn vrouw geestelijk onbekwaam was op het moment van het opstellen van het testament. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de voorzieningenrechter en wijst de vorderingen van de echtgenoot af, met veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.317.828/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/543176 / KL ZA 22-175)
arrest in kort geding van 11 april 2023
in de zaak van
[appellant],
in zijn hoedanigheid van executeur en afwikkelingsbewindvoerder en erfgenaam in de nalatenschap van wijlen mevrouw [erflaatster] ,
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiser,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. J.W. Damstra, die kantoor houdt in Apeldoorn,
tegen

1.N.V. Notariskantoor [appellant1] ,

die is gevestigd in Hilversum,
2.
[appellant2],
die woont in [woonplaats1]
en die beiden bij de rechtbank optraden als gedaagden,
hierna:
het notariskantoor,
de notarisof (tezamen, in enkelvoud)
[appellant2],
advocaat: mr. P.H. Kramer, die kantoor houdt in Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de voorzieningenrechter van de rechtbank in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, op 19 september 2022 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven
  • de conclusie van eis
  • de memorie van antwoord
  • een akte uitlating van [appellant]
  • een antwoordakte van [appellant2]

2.De kern van de zaak

2.1
Het gaat er in dit geschil om dat [appellant] de nietigheid wil inroepen van het testament van wijlen zijn echtgenote. Volgens hem zijn daarin ten onrechte de kinderen van de door haar onterfde zoon voor gelijke delen tot erfgenamen benoemd. In dit kort geding verlangt hij dat [appellant2] inzicht geeft in de totstandkoming van dat testament. Een en ander heeft de volgende feitelijke achtergrond.
2.2
Op 3 juli 2017 is [erflaatster] overleden. Zij was de echtgenote van [appellant] . Uit een eerder huwelijk had zij een zoon en vier kleinkinderen. [appellant] heeft uit een eerder huwelijk twee zonen. [erflaatster] en [appellant] hebben met elkaar geen kinderen gekregen.
2.3
Medio december 2016 is bij [erflaatster] een hersentumor geconstateerd. Kort daarna hebben zij en [appellant] gesproken met mevrouw [naam1] , die als jurist werkzaam was bij de notaris. [naam1] heeft hen geadviseerd nieuwe testamenten te maken.
2.4
Op 20 december 2016 heeft de notaris aan [erflaatster] en [appellant] concepttestamenten gestuurd. In de begeleidende brief was het uitgangspunt geformuleerd dat [erflaatster] haar zoon wilde onterven en dat dit
ookgold voor zijn afstammelingen (de vier kleinkinderen). In eerste instantie zou haar nalatenschap bij overlijden naar [appellant] gaan.
2.5
[appellant] heeft vervolgens op 21 december 2016 een e-mail gestuurd waarin hij schreef dat hij nog enige aanpassingen in het testament van zijn vrouw wilde. Het was volgens hem niet de bedoeling dat zij de afstammelingen van haar zoon zou uitsluiten: “
Wel schijnt hij opnieuw gehuwd te zijn en een kind te hebben deze en volgende kinderen uit de tweede echt mogen wel worden uitgesloten”.
2.6
Het testament van [erflaatster] is op 29 december 2016 gepasseerd. Daarin is onder meer het volgende opgenomen:
B. ONTERVING/ERFGENAMEN
1. Ik sluit mijn zoon en enig kind de heer [naam2] (…) alsmede zijn afstammelingen uit zijn tweede en of opvolgende echt, derhalve niet zijn afstammelingen uit zijn eerste echt, te allen tijde uit van erfopvolging in mijn nalatenschap. Ik onterf mijn genoemde zoon - en zijn afstammelingen uit zijn tweede of opvolgende echt, indien aanwezig bij mijn overlijden - daar onze verstandhouding mij zeer verdriet. Ik verklaar mij bekend met de legitieme rechten waarop in weerwil van de onterving een beroep kan worden gedaan.
2. Ik benoem tot mijn erfgenamen:
- mijn echtgenoot de heer [appellant] (…) alsmede
- zijn kinderen geboren uit het huwelijk met mevrouw [naam3] :
- alsmede de kinderen van mijn genoemde zoon geboren uit zijn eerste echt;
zulks tezamen en voor gelijke delen, waarbij ik ten aanzien van de kinderen van mijn echtgenoot en de kinderen van mijn genoemde zoon geboren uit zijn eerste echt van overeenkomstige toepassing verklaar de regels van plaatsvervulling als in het erfrecht bij versterf en wel voór die van aanwas.
2.7
[appellant] heeft bij de voorzieningenrechter gevorderd dat [appellant2] wordt veroordeeld tot het overleggen van de gespreksaantekeningen en telefoonnotities met [erflaatster] en/of hemzelf over de periode vanaf 20 december 2016 tot het redigeren van het definitieve testament op 29 december 2016. Ook is veroordeling van [appellant2] gevraagd tot het afleggen van een schriftelijke verklaring over de inhoud van de gesprekken die tot
30 december 2016 met [erflaatster] zijn gevoerd over het wijzingen van haar testament, al dan niet naar aanleiding van de mail van 21 december 2016, die hebben geresulteerd in het testament van 29 december 2016. Daarin zou specifiek een antwoord moeten worden gegeven op de vraag of [erflaatster] heeft gewild dat de vier kinderen van de onterfde zoon een erfdeel zouden krijgen dat gelijk is aan het erfdeel van [appellant] en zijn twee kinderen (ieder 1/7e deel) – dit alles op verbeurte van een dwangsom.
2.8
De voorzieningenrechter heeft [appellant2] veroordeeld tot het afgeven van een schriftelijke verklaring waarin wordt aangegeven of, wanneer en op welke wijze hij contacten met [erflaatster] en/of [appellant] heeft gehad over het testament van [erflaatster] in de periode tussen 20 december 2016 en 30 december 2016. Voor het overige zijn de vorderingen afgewezen.
2.9
[appellant2] heeft aan deze veroordeling voldaan met het afgeven van de volgende verklaring.
Tijdslijn periode 20 december 2016 t/m 30 december 2016
Onder verwijzing naar het kort geding vonnis van de voorzieningenrechter d.d. 19 september 2022 inzake C/161543176 /K L ZA 22-175 verklaren (i) N.V. Notariskantoor [appellant1] en (ii) notaris [appellant2] hierbij of, wanneer en op welke wijze zij contacten met erflaatster [erflaatster] en/of de heer [appellant] hebben gehad tussen 20 december en 30 december 2016.
20 december 2016: mail door [naam1] (werkneemster notariskantoor) aan mevrouw [erflaatster] en de heer [appellant] .
21 december 2016: mail van de heer [appellant] aan [naam1] .
22 december 2016: [naam1] mailt de heer [appellant] .
27 december 2016 : [naam1] heeft telefonisch contact met de heer [appellant] .
29 december 2016: bespreking op kantoor van de heer [appellant] en mevrouw [erflaatster] met
mevrouw [naam1] en de heer [appellant2].
2.1
De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen. Die vorderingen zijn nog wel gewijzigd en strekken nu tot
(i) het geven van een beschrijving van de totstandkoming van het testament,
(ii) afgifte van gespreksaantekeningen over de periode tussen het versturen van het concepttestament op 20 december 2016 en het tekenen van het testament op
29 december 2016 en
(iii) een verklaring over de momenten waarop tussen 19 en 30 december 2016 met [erflaatster] is gesproken over de wijzigingen van haar testament die hebben geresulteerd in de erfstellingen voor gelijke delen van de kinderen van de onterfde zoon.

3.Het oordeel van het hof

3.1
Het hof zal het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigen voor zover dat in dit hoger beroep is bestreden. Dat wordt hierna uitgelegd.
3.2
[appellant] heeft aangevoerd dat hij een spoedeisend belang bij zijn vorderingen heeft omdat hij de kleinkinderen van [erflaatster] zal moeten dagvaarden om de nietigheid te vorderen van de erfstellingen die aan hen zijn gedaan. Hij wil zich daarbij beroepen op de artikelen 3:33 juncto 3:34 lid 2 BW. Daarin is de vernietigbaarheid geregeld van een rechtshandeling, gebaseerd op een verklaring die is afgelegd onder invloed van een stoornis van de geestvermogens. [appellant] heeft echter in dit geding niet aangevoerd dat of waarom zijn vrouw ten tijde van het testeren niet in staat was om haar wil te bepalen of enige uitleg van de notaris te begrijpen. Hij maakt slechts melding van de afasie waar zij aan leed, maar daarmee is niet gezegd dat zij geestelijk onbekwaam was om te testeren. [appellant] heeft daarom niet duidelijk gemaakt dat of waarom uit de door hem gevorderde, over te leggen gegevens zou kunnen blijken dat bij [erflaatster] sprake was van een geestelijke stoornis die een redelijke waardering van de bij het testeren betrokken belangen belette, of dat onder invloed van die stoornis is getesteerd De enkele bewering dat de wijzigingen in het testament niet met [erflaatster] zouden zijn besproken
,levert evenmin enige feitelijke onderbouwing op voor vernietiging op de gekozen grondslag
.Dit een en ander betekent dat het spoedeisende belang niet voldoende feitelijk is onderbouwd.
3.3
Het hoger beroep slaagt dus niet. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [1]

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland in Lelystad van 19 september 2022 voor zover dat met de grieven is bestreden;
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van [appellant2] :
€ 783,- aan procedurele kosten
€ 1.774,50 aan salaris van de advocaat van [appellant2] (1,5 procespunt x appeltarief II)
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, M. Aksu en P.S. Bakker, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
11 april 2023.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.