In deze zaak heeft de langstlevende echtgenoot hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, waarin hij de nietigheid van het testament van zijn overleden echtgenote, mevrouw [erflaatster], wilde inroepen. De echtgenoot stelt dat in het testament ten onrechte de kinderen van de onterfde zoon voor gelijke delen tot erfgenamen zijn benoemd. Hij verzoekt de notaris om inzicht in de totstandkoming van het testament, dat op 29 december 2016 is gepasseerd. De voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen, omdat de echtgenoot niet voldoende onderbouwd heeft dat zijn vrouw ten tijde van het opstellen van het testament geestelijk niet in staat was om haar wil te bepalen.
De feiten van de zaak zijn als volgt: mevrouw [erflaatster] overleed op 3 juli 2017. Zij had uit een eerder huwelijk een zoon en vier kleinkinderen. De echtgenoot had ook kinderen uit een eerder huwelijk. In december 2016 werd bij mevrouw [erflaatster] een hersentumor geconstateerd, waarna zij en haar echtgenoot in gesprek gingen met een jurist van het notariskantoor. Er werden concepttestamenten opgesteld, maar de echtgenoot heeft op 21 december 2016 wijzigingen voorgesteld. Uiteindelijk is het testament op 29 december 2016 gepasseerd, waarin de kinderen van de onterfde zoon zijn benoemd als erfgenamen.
In het hoger beroep heeft de echtgenoot opnieuw verzocht om inzicht in de gespreksaantekeningen en telefoonnotities van de notaris met betrekking tot de totstandkoming van het testament. Het hof heeft geoordeeld dat de vorderingen van de echtgenoot niet voldoende zijn onderbouwd. Hij heeft niet aangetoond dat zijn vrouw geestelijk onbekwaam was op het moment van het opstellen van het testament. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de voorzieningenrechter en wijst de vorderingen van de echtgenoot af, met veroordeling in de proceskosten.