ECLI:NL:GHARL:2023:3047

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
21-002109-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voorhanden hebben van wapens en munitie met betrekking tot een leaseauto en de herroeping van voorwaardelijke invrijheidstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1986, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor het voorhanden hebben van wapens en munitie. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar veroordeeld voor andere feiten tot een gevangenisstraf van twaalf maanden. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden. De zaak draait om de vraag of de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van een wapen in een verborgen ruimte van een leaseauto die hij gebruikte. Het hof oordeelde dat de verdachte feitelijke macht had over het voertuig en dat hij zich bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen en de munitie. Daarnaast werd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte toegewezen, omdat hij zich niet aan de voorwaarden had gehouden. Het hof heeft de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling gegrond verklaard en gelast dat de verdachte 360 dagen van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling moet ondergaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002109-22
Uitspraak d.d.: 7 april 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 6 mei 2022 met parketnummer 18-323737-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 maart 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot
- niet-ontvankelijkheid van verdachte in hoger beroep met betrekking tot het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde;
- veroordeling van verdachte voor het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde;
- toewijzing van de vordering tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling, te weten van een periode van 360 dagen.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. K. Blonk, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid in hoger beroep

De verdachte is door rechtbank Noord-Nederland vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 primair en 2 subsidiair is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde en veroordeeld voor het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van voorarrest. Verder heeft de rechtbank de vordering tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen en de herroeping gelast van een gedeelte van 360 dagen van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - voor zover in hoger beroep nog aan de orde - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 november 2021 te [plaats 1] een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
- een pistool, van het merk Glock, type 19, kaliber 9x19 en/of
- een patroonmagazijn van het merk Glock, kaliber 9x19,
zijnde een vuurwapen en/of een onderdeel van een vuurwapen, in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 29 november 2021 te [plaats 1] munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 45 kogelpatronen (van het merk/type CBC, volmantel) van het kaliber 9mm Luger voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 29 november 2021, althans op een tijdstip in de maand november 2021,te [plaats 1] een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk twee pistolen van het merk Walther type PPQ en/of P99, kaliber 9mm. voorhanden heeft gehad en/of gedragen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverwegingen

Overwegingen met betrekking tot het onder 1 en 3 tenlastegelegde
Verdachte wordt onder 1 en 3 verweten, zakelijk weergegeven, dat hij een vuurwapen, een patroonmagazijn en munitie voorhanden heeft gehad.
De raadsvrouw heeft vrijspraak van deze feiten bepleit, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van en beschikkingsmacht had over in een door verdachte geleasede auto aangetroffen wapen en munitie. Verdachte heeft verklaard dat hij de auto via getuige [getuige] heeft geleased voor een ander en dat hijzelf als wederdienst af en toe gebruik mocht maken van de auto; het wapen en de munitie waren niet van hem.
Het hof stelt voorop dat voor een veroordeling wegens het voorhanden hebben van een wapen of munitie in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie allereerst is vereist dat de verdachte een wapen of munitie bewust aanwezig heeft gehad. Die bewustheid hoeft zich niet uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of de munitie of tot de exacte locatie van dat wapen of die munitie. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad.
Verder is voor de bewezenverklaring van dat voorhanden hebben nodig dat de verdachte feitelijke macht over het wapen of de munitie heeft kunnen uitoefenen in de zin dat hij daarover heeft kunnen beschikken.
Het hof stelt vast dat verdachte op 29 november 2021 is aangehouden, nadat hij als bestuurder reed in het voertuig waarin een pistool van het merk Glock geladen met een volle patroonhouder en daarbij een verlengd patroonmagazijn met (daarin in totaal) 45 kogelpatronen van het kaliber 9 mm Luger zijn aangetroffen in een verborgen ruimte onder de middenconsole.
Uit de verklaring van [getuige] blijkt dat zij het voertuig op haar naam heeft geleased en dat zij dit heeft gedaan voor verdachte, een vriend van haar man.
[getuige] heeft verder verklaard dat zij verdachte regelmatig in de auto zag rijden en dat verdachte de kosten van de leasetermijnen en de verkeersboetes aan haar vergoedde. Zij verklaart niets over een andere gebruiker van de auto.
Volgens het leasecontract werd het voertuig sinds 25 februari 2021 geleased voor een periode van 36 maanden.
In de auto zijn verschillende goederen aangetroffen, waarover verdachte heeft verklaard dat die van hem waren, zoals het in de opbergruimte van de middenconsole – nabij de verborgen ruimte - aangetroffen elektrische apparaatje (een ‘stoorzender’), het notitieboekje en het blokje hasj. In de kofferbak lag, naar eigen zeggen, 'rommel' van verdachte. Dat er naast de spullen die volgens verdachte niet aan hem toebehoorden, te weten het wapen, de patroonhouder, de munitie en het wapenkoffertje, ook andere goederen van een ander of anderen in de auto lagen is niet gebleken.
Onder de omstandigheden zoals hiervoor vastgesteld, mag van verdachte een redelijke verklaring worden gevergd voor het aantreffen van het wapen, de patroonhouder en de munitie in de auto waar hij in reed.
Al deze feiten en omstandigheden wijzen op feitelijk gebruik van het voertuig door verdachte, terwijl het dossier geen enkele steun bevat voor de verklaring van verdachte dat daarnaast ook één of meer andere personen gebruik maakten van de auto.
Verdachte heeft erkend dat hij een schijnconstructie heeft opgezet rond het bezit en gebruik van de auto en heeft verklaard dat hij dit deed op verzoek van een ander, de persoon die (het meeste) gebruik zou maken van de auto en dat er ook nog wel anderen in de auto hebben gereden.
Verdachte heeft geweigerd te vertellen wie deze persoon zou zijn geweest, ondanks bij meerdere gelegenheden daarnaar te zijn gevraagd. Hij heeft de naam/namen van deze en andere beweerdelijke gebruiker(s) niet willen noemen en zijn verklaringen hieromtrent ook op geen enkele andere wijze geconcretiseerd en onderbouwd. In het licht van voornoemde feiten en omstandigheden en bij gebrek aan enige concretisering en onderbouwing acht het hof de verklaring van verdachte over het bestaan en de rol van de persoon op wiens verzoek hij de auto zou hebben geregeld ongeloofwaardig en schuift die terzijde.
Het hof stelt vast dat verdachte de gebruiker was van het voertuig, dat op zijn initiatief op naam van een ander, [getuige] , was geleased vanaf 25 februari 2021 voor een periode van 36 maanden en dat hij daarvoor via [getuige] kosten als leasebedragen en boetes betaalde.
Van de gebruiker van een voertuig mag onder de gegeven omstandigheden worden aangenomen dat hij weet heeft van de voorwerpen die zich in dat voertuig bevinden. Van aanwijzingen voor het tegendeel is niet gebleken. Dat er mogelijk wel eens een ander in de auto gereden kan naar het oordeel van het hof in ieder geval niet als zodanig worden aangemerkt. Dat verdachte niet op de hoogte zou zijn van de verborgen ruimte en de inhoud daarvan, terwijl die ander(en) wel zou(den) weten van die bijzonderheid en daar een wapen en munitie in achter zou(den) laten en vervolgens verdachte daarmee in onwetendheid rond zou(den) laten rijden, acht het hof volstrekt onaannemelijk.
Gelet op het voorgaande kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen en het verlengde magazijn en munitie in de verborgen ruimte in de middenconsole van de auto.
Verdachte heeft over de voorwerpen als gebruiker van het voertuig ook de feitelijke beschikkingsmacht gehad.
Het hof acht het onder 1 en 3 tenlastegelegde op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen.
Voorwaardelijk verzoek
Door de verdediging is in hoger beroep bij repliek een voorwaardelijk verzoek gedaan om mutaties met betrekking tot het voertuig aan het dossier toe te voegen. Aan dit verzoek is ten grondslag gelegd de niet geconcretiseerde en niet onderbouwde verklaring van verdachte dat hij niet de enige gebruiker was van het voertuig.
Gelet op de onderbouwing die aan het verzoek ten grondslag is gelegd en het belang van het gevraagde onderzoek in het licht van het overige bewijsmateriaal, acht het hof het toevoegen van mutaties aan het dossier, niet noodzakelijk. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat eventuele mutaties met betrekking tot het voertuig, waaruit zou blijken dat de auto daadwerkelijk door een ander is gebruikt, niet zonder meer zouden afdoen aan de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden en niet in de weg staan aan het aannemen van wettig en overtuigend bewijs voor het tenlastegelegde.
Het hof acht zich voldoende voorgelicht en wijst het verzoek af.
Overweging met betrekking tot het onder 4 tenlastegelegde
Verdachte wordt onder 4 verweten, zakelijk weergegeven, dat hij twee nabootsingen van vuurwapens aanwezig heeft gehad en/of heeft gedragen.
Verweer strekkende tot bewijsuitsluiting en vrijspraak
Namens verdachte is primair bepleit dat de doorzoeking van de woning onrechtmatig is geweest en dat daarom bewijsuitsluiting en vrijspraak dient te volgen.
Het hof stelt vast dat de politie op 29 november 2021 is binnengetreden in de woning, gelegen aan [adres 1] , met een mondelinge machtiging van hulpofficier van justitie P. Brand. Op grond van artikel 2 lid 1 van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi) is voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner een schriftelijke machtiging vereist, zodat het binnentreden in strijd met dit voorschrift heeft plaatsgevonden. Dat de hulpofficier van justitie een dag later alsnog een schriftelijke machtiging heeft afgegeven, maakt dit niet anders. Naar het oordeel van het hof is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof dient vervolgens te beoordelen welke gevolgen dit verzuim dient te hebben. Hoewel verdachte niet op voornoemd adres stond ingeschreven, is uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep gebleken dat verdachte daar in de periode van de doorzoeking verbleef en als bewoner dient te worden aangemerkt. Daaruit volgt dat verdachte door het verzuim geraakt is in een belang dat de Awbi beoogt te beschermen, namelijk het grondrecht van de onschendbaarheid van de woning, de huisvrede, en het ongestoord verblijf in die woning.
De inbreuk op dit – op zichzelf zwaarwegende recht – is in het onderhavige geval echter beperkt gebleven. Er was immers wel een (mondelinge) machtiging aan de binnentredende verbalisanten afgegeven door een daartoe bevoegde autoriteit (de hulpofficier van justitie) op grond van de redelijke verdenking dat verdachte zich schuldig had gemaakt aan één of meerdere strafbare feiten. Aan de voorwaarden om inbreuk te mogen maken op het belang dat het geschonden voorschrift beoogt te beschermen, namelijk dat slechts inbreuk kan worden gemaakt op het huisrecht indien daar - getoetst door de daartoe aangewezen autoriteit - een gegronde reden voor is, was zodoende voldaan. Slechts de vorm waarin de toestemming is gegeven (mondeling, waar dat schriftelijk had gemoeten) was niet in overeenstemming met voornoemde bepaling in de Awbi.
Onder de hiervoor geschetste omstandigheden is het hof van oordeel dat de ernst van het verzuim niet zodanig is dat dit in strafrechtelijke zin consequenties (zoals bewijsuitsluiting of strafvermindering) moet hebben, maar dat kan worden volstaan met de constatering ervan.
Verweer strekkende tot vrijspraak
Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat de aangetroffen voorwerpen niet als ‘nabootsing’ van vuurwapens in de zin van de Wet wapens en munitie kunnen worden aangemerkt.
Het hof stelt op grond van het dossier vast dat verdachte op 29 november 2021 een (nep)
Walther type PPQ, kaliber 9 mm en een (nep) Walther P99, kaliber 9 mm voorhanden heeft gehad. Beide voorwerpen zijn aangetroffen in de woning waar verdachte veelvuldig verbleef en verdachte heeft verklaard dat hij wist dat deze voorwerpen in de woning aanwezig waren.
Met betrekking tot beide voorwerpen is door een daartoe opgeleide en bevoegde verbalisant, [verbalisant 1] , een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt, waarin wordt geconcludeerd dat deze voorwerpen een nabootsing van een pistool zijn en dat het aanwezig hebben ervan strafbaar is op grond van de Wet wapens en munitie.
Het hof heeft met betrekking tot de Walther P99, kaliber 9 mm geen reden om aan de juistheid van deze conclusie te twijfelen. Het hof acht het onder 4 tenlastegelegde daarom voor dit onderdeel wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot de Walther PPQ constateert het hof dat aan het onder verdachte aangetroffen voorwerp een opvallende rode tuit aan het uiteinde was bevestigd, terwijl dit bij een reguliere Walther PPQ niet het geval is. Nu in het hierover opgemaakte proces-verbaal van bevindingen niets over dit voor een ieder opvallende verschil is vermeld, is de conclusie van verbalisant dat het om een nabootsing gaat die sprekende gelijkenis met een echt vuurwapen vertoont, niet zonder meer navolgbaar. Het hof zal verdachte daarom van het voorhanden hebben van dit voorwerp vrijspreken.

Bewijsmiddelen

1. De door verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 22 april 2022 afgelegde
verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik gebruik maakte van de auto. Het klopt dat de aangetroffen spullen in de bergruimte achter de versnellingspook van mij waren, het notitieblokje, een beetje hasj en het apparaatje, dat is een soort stoorzender. Het koffertje in de kofferbak lag gewoon tussen mijn eigen rommel.
2. De door verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 24 maart 2022 afgelegde
verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik mijn vriend heb gevraagd een auto voor mij op zijn naam te zetten en dat zijn vrouw dat uiteindelijk heeft gedaan. Ik heb haar geld gegeven voor betaling van leasebedragen.
Ik verbleef veel bij mijn vriendin aan [adres 1] . Ik was er dagelijks. Ik wist dat er balletjespistolen in huis waren. Ik had ze gezien. Die zwarte heb ik gekocht in [plaats 2] .
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29
november 2021 van verbalisant [verbalisant 2] , opgenomen op pagina 4 e.v. van het dossier
van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2021324778 d.d. 27 januari 2022,
inhoudend als relaas van verbalisant:
Op maandag 29 november 2021 omstreeks 12.30 uur was ik belast met de staandehouding van verdachte [verdachte] . Ik, verbalisant, zag dat de verdachte reed in een wit voertuig, dit betrof een Citroen kleur wit, voorzien van kenteken [kenteken] . Ik zag dat de verdachte het voertuig ter hoogte van [adres 1] parkeerde. Ik zag dat er verder geen personen in het voertuig zaten. Ik zag dat hij het portier opende waarna ik hem samen met mijn politiecollega's onder controle kon brengen en hem staande kon houden.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van relaas d.d. 27 januari 2022,
opgenomen zonder doorgenummerde pagina in voornoemd dossier, op blad 4 en 5
inhoudend als relaas van verbalisant:
Op maandag 29 november 2021 om 12:42 uur, is het voertuig waarin verdachte [verdachte]
reed, een Citroen DS5 voorzien van het kenteken [kenteken] , doorzocht door de
Ondersteuningsgroep Noord-Nederland op de aanwezigheid van een vuurwapen. Collega's
van de Ondersteuningsgroep Noord-Nederland troffen in het voertuig een vuurwapen en 2
patroonhouders met volmantel munitie aan in een verborgen ruimte in het voertuig. Het
vuurwapen, een Glock 19, inclusief de patroonhouders met munitie, zijn veiliggesteld
en inbeslaggenomen door hondengeleider [hondengeleider] .
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29
november 2021 van verbalisant [hondengeleider] , opgenomen op pagina 17 e.v. van het
voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op maandag 29 november 2021, omstreeks 13.00 uur, werd ik, verbalisant, verzocht te
gaan naar het politiebureau aan [adres politie] . Aldaar was in een voertuig een verborgen ruimte aangetroffen met daarin een vuurwapen. Ter plaatse zag ik dat er onder de versnellingspook een ruimte was gevestigd met daarin een vuurwapen en een losse patroonhouder. Ik zag dat het vuurwapen een Glock betrof welke was geladen met een volle houder met daarin 9mm volmantelpatronen. Tevens zag ik dat er naast dit wapen een verlengde patroonhouder lag welke was gevuld met tevens 9mm volmantelpatronen.
6. Een kennisgeving van inbeslagneming, opgenomen op pagina 5 van voornoemd dossier,
inhoudende:
Inbeslagneming
Plaats: [adres 2] [plaats 1]
Datum en tijd: 29 november 2021 te 13.00 uur
Omstandigheden: Vuurwapen in verborgen ruimte aangetroffen met munitie
Volgnummer 1
Object: Vuurwapen (Pistool)
Merk/type: Glock 19
Spoor identificatienr.: [id.nr. 1]
Volgnummer 2
Object: Vuurwapen (Patroonhouder)
Spoor identificatienr.: [id.nr. 2]
Inhoud/specificatie: Geladen met volmantel
Volgnummer 3
Object: Vuurwapen (Patroonhouder)
Spoor identificatienr. [id.nr. 3]
Inhoud/specificatie: Geladen met volmantel
Bijzonderheden: Verlengde houder
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van onderzoek wapen d.d.
1 december 2021 van verbalisant [verbalisant 3] , opgenomen op pagina 102 e.v. van voornoemd
dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 29 november 2021 te 13.00 uur zijn goederen inbeslaggenomen. Na onderzoek van deze goederen is het volgende naar voren gekomen:
Object: Vuurwapen (Pistool)
Merk/type: Glock, 19
Spoor identificatienr.: [id.nr. 1]
Bij het wapen werd een bijbehorend patroonmagazijn, geschikt voor het opnemen van
vijftien (15) stuks kogelpatronen, aangeleverd (SIN [id.nr. 2] )
WERKING WAPEN
Met het wapen werden bij team WME proefschoten gelost. Het wapen functioneert naar
behoren. Het inbeslaggenomen voorwerp is een semi-automatisch centraalvuur pistool geschikt om projectielen door een loop af te schieten. De werking van het voorwerp berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing of een andere scheikundige reactie.
Derhalve is dit pistool een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
Object: Vuurwapen (Ond. Vuurwapen)
Merk/type: Glock, Verlengd Magazijn
Spoor identificatienr.: [id.nr. 3]
Het inbeslaggenomen voorwerp is een verlengd patroonmagazijn van het merk Glock,
geschikt om 30 stuks kogelpatronen te kunnen bevatten. Dit patroonmagazijn is tevens voorzien van een +3 magazijnbodem wat inhoudt dat er zich naast de standaard 30 stuks kogelpatronen, nog 3 extra kogelpatronen in het magazijn kunnen worden geplaatst.
Het hier beschreven verlengde Glock patroonmagazijn werd gevuld aangetroffen met 30 stuks kogelpatronen van het kaliber 9x19 millimeter. Volgens artikel 1.2.3 van de Circulaire wapens en munitie is voor een pistool onder andere het patroonmagazijn van wezenlijke aard.
Derhalve is dit patroonmagazijn een vuurwapen (onderdeel) in de zin van artikel 1 onder
3, gelet op artikel 2, lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
Object: Munitie (Kogelpatroon)
Aantal/eenheid: 15 stuks
De hier beschreven kogelpatronen zijn afkomstig uit het patroonmagazijn dat zich ten
tijde van aantreffen in het hier beschreven Glock 19 pistool bevond.
Het betreft:
- Dertien (13) stuks centraalvuur kogelpatronen van het merk Companhia Brasileira de
Cartuchos (CBC) in het kaliber 9 millimeter Luger (9x19mm) type volmantel,
- Twee (2) stuks centraalvuur kogelpatronen van het merk Fiocchi (GFL) in het kaliber 9
millimeter Luger (9x19mm) type volmantel.
Dit is munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 categorie III
van de Wet wapens en munitie.
Aantal/eenheid: 30 stuks
Merk/type: CBC, volmantel / FN, volmantel / SSB, volmantel
De hier beschreven kogelpatronen zijn afkomstig uit het hier beschreven verlengde
patroonmagazijn dat zich naast het hier beschreven Glock 19 pistool werd aangetroffen.
Het betreft:
- 24 stuks centraalvuur kogelpatronen van het merk CBC in het kaliber 9 millimeter
Luger (9x19) type volmantel,
- Vijf (5) stuks centraalvuur kogelpatronen van het merk Fabrique Nationale (FN) in het
kaliber 9x19 millimeter type volmantel,
- Een (1) stuks centraalvuur kogelpatroon van het merk Sellier s Bellot (SSB) in het
kaliber 9 millimeter Luger (9x19) type volmantel.
Al deze patronen zijn geschikt om een projectiel met behulp van een vuurwapen, onder
andere het hier beschreven Glock 19 pistool, af te schieten. Dit is munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d.
1 december 2021 van verbalisant [verbalisant 4] , opgenomen op pagina 95 e.v. van voornoemd
dossier, inhoudend als verklaring van [getuige] :
V: Welke auto(s) heb je de afgelopen tijd gehuurd / geleased?
A: Ik heb zelf niets geleased maar ik sta wel op het contract bij [leasemaatschappij] . Ik heb deze auto op mijn naam staan. Ik heb dit gedaan voor een vriend van mijn man. Deze man zou schulden hebben en dus zou hij de auto niet kunnen leasen. (...)
V: Het voertuig met het kenteken [kenteken] zegt u dat iets?
A: Dat is die witte Citroen.
V: Zegt de combinatie je iets van het kenteken met het merk auto je iets?
A: Ja. Dit is de lease auto die ik op naam heb gezet voor een vriend van mijn man. (...)
V: Wie is de persoon voor wie je de auto huurt?
A: [verdachte] . Hij woont in [buurt] . Ik weet alleen dat ik er kom. Hij woont op een hoekje. Ik rij er zo heen. (...) Ik kijk nu op het internet en ik zie dat het [adres 1] betreft.
V: Betaal jij de lease van deze auto?
A: Ik betaal helemaal niets aan deze auto. Ik heb geen idee hoe [verdachte] de lease betaalt. Ik ontvang wel eens een boete. Ik betaal deze boete dan en dan krijg ik hem in cash weer terug van [verdachte] . (...)
V: Heb jij hem er wel eens in zien rijden?
A: Jazeker wel. Laatst nog. Ik heb hem regelmatig in die auto zien rijden. 2 a 3 weken geleden nam [verdachte] contact met mij op. Ik hoorde [verdachte] vragen of ik 1800 euro of zoiets over wilde maken naar de leasemaatschappij [leasemaatschappij] . Ik gaf aan dat hij dat geld wel naar mij zou kunnen storten en dat ik het daarna wel zou gaan betalen. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat hij mij dit contant zou gaan betalen. Ik heb het geld overgemaakt en ik heb het geld opgehaald bij zijn huis aan [adres 1] .
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30
november 2021, opgenomen op pagina 66 van voornoemd dossier, inhoudende als
relaas van verbalisant:
Op dinsdag 30 november 2021 kreeg ik van [autoverhuur] autoverhuur de volgende gegevens
verstrekt:
Het voertuig voorzien van het kenteken [kenteken] is sinds 25 februari 2021 geleased aan
mevrouw [getuige] , woonachtig aan [adres getuige] . Ik zag dat [autoverhuur]
autoverhuur een kopie van het leasecontract stuurde.
Ik zag dat de contractant een leaseperiode van 36 maanden had vastgelegd, vanaf de
datum 25 februari 2021.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29
november 2021 van verbalisant [verbalisant 5] , opgenomen op pagina 20 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op maandag 29 november 2021 om 12:33 uur is de woning gelegen aan [adres 1] binnengetreden ter inbeslagname. (...) Op maandag 29 november 2021 om 12:44 uur werd de doorzoeking gestart (...) Tijdens de doorzoeking werden de volgende goederen aangetroffen en in beslag genomen:
1 airsoft pistool merk Walther
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30
november 2021 van verbalisant [verbalisant 1] , opgenomen op pagina 131 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Ik ben als opsporingsambtenaar opgeleid en bevoegd tot het juridisch beschrijven van
(vuur) wapens en heb het wapen beschreven op basis van wat mijn wetenschap mij leert. Het op 29 november 2021 inbeslaggenomen voorwerp is een voorwerp, gelijkend op een pistool. Ik zag dat het pistool zwart van kleur was. Ik zag dat de houder uit de
handgreep genomen kon worden. Ik zag dat dit voorwerp de volgende opschriften had: Walther P99, [nr.] , Energy
De werking van het wapen berust op een natuurkundig proces, waarbij onder veerdruk balletjes door de loop kunnen worden afgeschoten. Het voorwerp is geen speelgoedvoorwerp als bedoeld in de Richtlijn 2009-48/EG. (indien voorzien van CE keurmerk EN aanduiding speelgoed voor onder 14 jaar dan is het speelgoed).
Dit voorwerp is een nabootsing van een pistool, die voor wat betreft de vorm en afmeting een sprekende gelijkenis vertoont met een bestaand vuurwapen, namelijk een:
Soort wapen : Pistool
Merk : Walther
Type/model : P99
Kaliber : 9 mm
Derhalve is dit voorwerp een wapen in de zin van artikel 2 lid 1 categorie I onder 7 van de Wet Wapens en Munitie, gelet op artikel 3 onder A van de Regeling Wapens en
Munitie. Verbodsbepaling: artikel 13 lid 1 strafbaar gesteld in artikel 55 lid 1 in verband met artikel 56 WWM.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 29 november 2021 te [plaats 1] een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten
-een pistool, van het merk Glock, type 19, kaliber 9x19 en
-een patroonmagazijn van het merk Glock, kaliber 9x19,
zijnde een vuurwapen, in de vorm van een pistool, en een onderdeel van een vuurwapen, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 29 november 2021 te [plaats 1] munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 45 kogelpatronen (volmantel) van het kaliber 9mm Luger voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 29 november 2021 te [plaats 1] een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een pistool van het merk Walther P99, kaliber 9mm. voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van de verdachte

Met betrekking tot het onder 4 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw meer subsidiair een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld. Daartoe is aangevoerd dat verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald ten aanzien van de strafbaarheid van het aanwezig hebben van de in de tenlastelegging genoemde voorwerpen.
Het hof stelt voorop dat in beginsel een ieder wordt geacht de wet te kennen. Voor het slagen van een beroep op afwezigheid van alle schuld wegens dwaling ten aanzien van de wederrechtelijkheid van het bewezen verklaarde feit, is vereist dat aannemelijk is dat een verdachte heeft gehandeld in een verontschuldigbare onbewustheid ten aanzien van de ongeoorloofdheid van de hem verweten gedraging (vgl. HR 23 mei 1995, NJ 1995, 631). Van een zodanige onbewustheid kan slechts sprake zijn, indien de verdachte ten tijde van het begaan van het feit in de overtuiging verkeerde, dat zijn gedraging niet ongeoorloofd was (vgl. HR 9 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1490).
Aan het verweer van verdachte is slechts ten grondslag gelegd dat de voorwerpen ‘speelgoedwapens’ betreffen die op de website [website] zijn afgebeeld. Het hof heeft hiervoor al bewezenverklaard dat de aangetroffen Walther P99, kaliber 9 mm een nabootsing van een vuurwapen betreft. Van een speelgoedwapen is gelet op de bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] zoals opgenomen in de bewijsmiddelen, anders dan de raadsvrouw heeft gesteld, geen sprake. De wet wapens en munitie strekt tot het bevorderen van de veiligheid in de samenleving door strafbaarstelling van het bezit van dergelijke nabootsingen van vuurwapens. Naar het oordeel van het hof komt geen beroep op verontschuldigbare dwaling toe aan degene die lichtvaardig afgaat op de omstandigheid dat, zoals in onderhavige zaak, het betreffende wapen op een website als [website] staat afgebeeld. Nu uit het dossier noch uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte omtrent de strafbaarheid van het aanwezig hebben van dit voorwerp inlichtingen en/of advies heeft ingewonnen van enige op het terrein van vuurwapens gezaghebbende bron, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald ten aanzien van de wederrechtelijkheid van zijn handelen. Het verweer wordt daarom verworpen.
Verdachte is strafbaar aangezien ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft in een verborgen ruimte in de auto die hij gebruikte een pistool met geladen patroonhouder en een bijbehorende verlengde patroonhouder met patronen voorhanden gehad. Deze voorwerpen brengen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee, omdat het bezit van vuurwapens met munitie kan leiden tot het gebruik ervan, met alle gevaren van dien. Voor enkel het voorhanden hebben van een dergelijk vuurwapen in de openbare ruimte wordt blijkens de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg voor Vakinhoud Strafrecht (LOVS) oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden in beginsel passend geacht. Daarnaast heeft verdachte een op een echt vuurwapen gelijkend pistool voorhanden gehad, dat geschikt was voor afdreiging.
Verdachte is blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 februari 2023 eerder onherroepelijk tot gevangenisstraffen veroordeeld voor ernstige geweldsdelicten en vuurwapenbezit. Toen verdachte de onderhavige feiten pleegde bevond hij zich bovendien in de proeftijd van een voorwaardelijke invrijheidstelling. Beide omstandigheden hebben hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Het hof is dan ook van oordeel dat met geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur kan worden volstaan.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die zijn gebleken uit een over hem opgemaakt reclasseringsrapport van 28 februari 2022 en uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, zijn naar het oordeel van het hof niet van dien aard dat daarvan in strafmatigende zin moet worden afgeweken.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Verdachte is onherroepelijk veroordeeld
- bij arrest van dit gerechtshof van 22 december 2015 onder parketnummer
21-001031-15 tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren;
  • bij arrest van dit gerechtshof van 27 juni 2013 onder parketnummer 24-009540-12 tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, bij welk arrest tevens tenuitvoerlegging is gelast van een eerder aan verdachte voorwaardelijke opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee maanden;
  • bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 13 oktober 2017 onder parketnummer 18-750032-15 tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Over de combinatie van voormelde straffen is per op 5 november 2019 voorwaardelijke invrijheidstelling aan verdachte verleend met een strafrestant en v.i.-proeftijd van 999 dagen.
Verdachte is feitelijk op 4 januari 2020 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft op 16 december 2021 een vordering tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland. Deze vordering strekt tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in verband met de tenlastegelegde feiten, te weten van een periode van 360 dagen. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 24 maart 2023 eveneens de herroeping gevorderd van een periode van 360 dagen.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling is derhalve gegrond.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet in verhouding staat met de aard en ernst van de thans bewezenverklaarde feiten. Het hof constateert dat de vordering strekt tot herroeping van 360 van de 999 dagen. Dit komt het hof niet disproportioneel voor in het licht van de thans bewezenverklaarde feiten. In de door de raadsvrouw aangevoerde persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet het hof evenmin aanleiding om een kleiner deel van de v.i.-periode te herroepen.
Het hof zal de vordering daarom toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd alsnog gedeeltelijk, en wel voor de duur van 360 (driehonderdzestig) dagen, moet worden ondergaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe en gelast dat het gedeelte van de bij arrest van Gerechtshof Arnhem van 22 december 2015 onder parketnummer 21-001031-15 opgelegde vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd alsnog gedeeltelijk, en wel voor de duur van 360 (driehonderdzestig) dagen, wordt ondergaan.
Aldus gewezen door
mr. M.B. de Wit, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. J.A.M. Kwakman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier,
en op 7 april 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.