ECLI:NL:GHARL:2023:3027

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
200.298.141/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek rolraadsheer in civiele procedure

Op 7 april 2023 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door mr. F. Jagersma namens verzoekers in een civiele procedure. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. J.H. Kuiper, die als rolraadsheer fungeerde in de zaak. Verzoekers stelden dat mr. Kuiper de schijn van vooringenomenheid wekte door zowel deel uit te maken van de combinatie die eerder een arrest had gewezen alsook zijn rol als rolraadsheer. De wrakingskamer oordeelde dat de gronden van het verzoek tijdig en ontvankelijk waren, maar dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van mr. Kuiper. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De beslissing van mr. Kuiper om het verzoek om herstel van vergissingen niet in behandeling te nemen, werd niet als een blijk van vooringenomenheid gezien. De wrakingskamer concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief rechtvaardigden. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
wrakingskamer
zaaknummer gerechtshof: 200.298.141/02
beslissing van 7 april 2023
op het verzoek van:

1.[verzoeker] ,

2.
[verzoekster] ,
die wonen in [woonplaats] ,
verzoekers in het wrakingsincident,
hierna: verzoekers,
advocaat: mr. F. Jagersma, die kantoor houdt Amstelveen,
dat strekt tot wraking van:
mr. J.H. Kuiper,
raadsheer in dit hof, locatie Leeuwarden,
verweerder in het wrakingsincident.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij de afdeling civiel recht van het hof is onder zaaknummer 200.298.141/01 een procedure aanhangig tussen verzoekers en hun voormalig verhuurster [naam1] . In deze zaak draait het om de ontbinding van de huurovereenkomst van de woning aan de [adres] in [woonplaats] en de omvang van de huurachterstand.
1.2
Op 7 februari 2023 heeft het hof, bestaande uit mr. M. Willemse, mr. J.H. Kuiper en mr. W.F. Boele arrest gewezen. In dit arrest heeft het hof het vonnis van de kantonrechter van 16 juni 2021 bekrachtigd voor zover daarbij in stand is gelaten de bij verstekvonnis van de kantonrechter van 2 december 2020 uitgesproken (uitvoerbaar bij voorraad verklaarde) veroordeling van (onder andere) verzoekers tot ontruiming van de woning aan de [adres] in [woonplaats] . Verder heeft het hof [naam1] in de gelegenheid gesteld bij akte te reageren op twee producties van verzoekers met betrekking tot de huurachterstand en heeft het hof verzoekers toegelaten te bewijzen dat zij op 18 november 2019 € 1.250,- contant hebben betaald aan [naam1] .
1.3
Mr. Jagersma heeft namens verzoekers op 13 februari 2023 een “Verzoek om herstel kennelijke vergissingen in arrest van 7 februari 2023, tevens houdende akte inzake producties 18 en 19” van negen pagina’s met bijlagen toegezonden, bestemd voor de rol van 21 februari 2023. De griffie van het hof heeft daarop, op verzoek van mr. Kuiper in zijn hoedanigheid van rolraadsheer, telefonisch aan mr. Jagersma bericht dat dit stuk niet geaccepteerd is.
1.4
Mr. Jagersma heeft vervolgens in een H-formulier van 20 februari 2023 het volgende bericht:
“Zoals heden telefonisch besproken, kan mijn verzoek om herstel van vergissingen in het arrest van7 februari 2023 niet geweigerd worden door de rolraadsheer, maar zal dit inhoudelijk beoordeeld moeten worden door de raadsheren die de zaak behandelen en moet bij arrest een beslissing op de verzoeken worden genomen. Dit is dringend, aangezien er voor 23 februari 2023 een ontruiming van de woning van cliënten gepland staat, terwijl dat op grond van het herstelverzoek niet mogelijk is. Graag ontvang ik daarom vóór 23 februari 2023 een inhoudelijke beslissing op de herstelverzoeken, dan wel een gemotiveerde beslissing van de rolraadsheer waarom hij zich bevoegd acht de brief te weigeren en zo ja, waar deze weigering op is gebaseerd.”
1.5
Mr. Kuiper heeft, in zijn hoedanigheid van rolraadsheer, mr. Jagersma daarop in een brief van 21 februari 2023 (voor zover relevant) het volgende bericht:
“Het hof heeft op 7 februari 2023 in deze zaak een deelarrest gewezen, waarbij het vonnis van 16 juni 2021 voor zover daarbij de ontruiming van de woning [adres] te [woonplaats] is uitgesproken, in stand is gelaten.U hebt op 13 februari 2023 een uitgebreide akte toegezonden – zonder daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, met diverse verzoeken. Die akte is niet in behandeling genomen. Dat besluit blijft in stand.Het hof kan – ook als het dat zou willen – niet terugkomen op de beslissingen in het eindarrest. Dat is wat u in wezen bepleit. Indien u de beslissingen van het hof wenst aan te vechten namens uw cliënten, dient u dat te doen door een beroep in cassatie in te stellen.De enige mogelijkheid die het hof heeft om nadat een einduitspraak is gedaan, deze te wijzigen, wordt geregeld in de artikelen 31 en 32 Rv. Uw verzoeken vallen niet binnen het gebied dat deze artikelen bestrijkt. Waar u het niet mee eens bent zijn geen kennelijke schrijffouten of rekenfouten, of vorderingen of onderdelen van een vordering waarop het hof vergeten heeft te beslissen.Voor zover uw akte zich richt tegen het gedeeltelijke tussenarrest van het arrest van 7 februari 2023 geldt eveneens dat uw verzoeken niet zien op fouten in de zin van artikel 31 en 32 Rv. Op uw verzet tegen de eisvermeerdering – wat in wezen in uw akte wordt herhaald – heb ik al beslist in mijn rolbeschikking van 26 april 2022.(…)”
1.6
Mr. Jagersma heeft daarop in een brief van 3 maart 2023, binnengekomen op de griffie van het hof op 6 maart 2023, een verzoek tot wraking van mr. Kuiper ingediend.
1.7
Mr. Kuiper heeft niet in de wraking berust en heeft in een verweerschrift van 8 maart 2023 op het wrakingsverzoek gereageerd.
1.8
Het wrakingsverzoek is ter zitting van 31 maart 2023 behandeld door de wrakingskamer. Namens verzoekers is mr. Jagersma bij de behandeling verschenen. Namens [naam1] was (met berichtgeving) niemand aanwezig. Mr. Kuiper is bij de behandeling niet verschenen. Mr. Jagersma heeft het verzoek mondeling toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen.

2.De beoordeling van het verzoek

Ontvankelijkheid

2.1
De wrakingskamer acht het verzoek tijdig ingediend en acht verzoekers ook overigens ontvankelijk in hun verzoek.
De gronden van het wrakingsverzoek
2.2
Verzoekers zijn van mening dat mr. Kuiper, doordat hij deel uitmaakt van de combinatie die het arrest van 7 februari 2023 heeft gewezen en daarnaast fungeert als rolraadsheer, twee petten op heeft. Verzoekers stellen, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2010 [1] , dat mr. Kuiper de herstelverzoeken van 13 februari 2023 in raadkamer samen met de overige leden van de combinatie had moeten beoordelen. Met zijn handelwijze wekt mr. Kuiper volgens verzoekers de schijn te willen voorkomen dat de herstelverzoeken inhoudelijk behandeld zouden moeten worden door de gehele combinatie en daarmee eveneens de schijn van vooringenomenheid en/of van partijdigheid. Dit volgt volgens verzoekers onder meer uit de omstandigheid dat de verzoeken slechts tot verbetering van feitelijke en juridische misslagen ten nadele van verzoekers strekken en ook uit het feit dat mr. Kuiper in zijn brief van 21 februari 2023 met geen woord heeft gesproken over de mogelijkheid tot herstel op basis van het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2010. Dit laatste vormt volgens verzoekers een aanwijzing dat mr. Kuiper onderkent dat herstel op grond van dit arrest mogelijk is en dat sprake is van onwil om tot herstel over te gaan.
De inhoudelijke beoordeling van het verzoek
2.3
Op grond van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder – voor zover hier van belang – recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 36 Rv haar de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
2.4
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees voor bevooroordeeld zijn van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat dat het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet ook objectief gerechtvaardigd zijn.
2.5
Verder is van belang dat het middel van wraking niet een verkapt rechtsmiddel kan zijn tegen de verzoeker onwelgevallige (processuele) beslissingen. Het is niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of deze beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende motiveringen inhoudelijk juist zijn, maar te onderzoeken of deze beslissingen en motiveringen feiten en omstandigheden opleveren waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Alleen als de genomen beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat redelijkerwijs daarvoor geen andere verklaring dan vooringenomenheid is te geven, bestaat aanleiding om vooringenomenheid te vermoeden. [2]
2.6
De beslissing van mr. Kuiper in zijn hoedanigheid van rolraadsheer met betrekking tot het weigeren van het stuk van 13 februari 2023 betreft een rechterlijke (tussen)beslissing als hiervoor bedoeld en deze beslissing levert als zodanig dus geen grond op voor een wraking. Datzelfde geldt voor de motivering van deze beslissing en de daarna gegeven toelichting naar aanleiding van het verzoek om toelichting in het H-formulier van 21 februari 2023. Naar het oordeel van de wrakingskamer kan niet worden gezegd dat de motivering/toelichting van de beslissing, in het licht van de door verzoekers aangevoerde en gebleken omstandigheden en naar objectieve maatstaven gemeten, niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van mr. Kuiper. Dat mr. Kuiper het stuk van 13 februari 2023 niet in zijn hoedanigheid van rolraadsheer had mogen weigeren, maar in raadkamer met de overige leden van de combinatie had moeten beoordelen volgt – anders dan verzoekers stellen – niet uit het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2010. In de enkele omstandigheid dat mr. Kuiper
in zijn hoedanigheid van rolraadsheerhet stuk van mr. Jagersma geweigerd heeft, ziet de wrakingskamer dan ook geen objectieve rechtvaardiging voor de vrees van vooringenomenheid bij mr. Kuiper. Voor zover verzoekers het inhoudelijk niet eens zijn met de beslissing van mr. Kuiper, vormt dat, zoals hiervoor onder 2.5 al is overwogen, geen grond voor wraking.
2.7
Ook overigens is niet van feiten of omstandigheden gebleken die duiden op enige vooringenomenheid of die objectief gezien die schijn wekken. Het verzoek tot wraking moet dan ook worden afgewezen.

3.De beslissing

Het gerechtshof (wrakingskamer):
wijst het verzoek tot wraking van mr. Kuiper af.
Deze beslissing is gegeven door mr. H. de Hek, mr. G.B.A. Brummer en mr. C. Coster en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op vrijdag 7 april 2023.

Voetnoten

1.HR 26 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN8521
2.HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413