ECLI:NL:GHARL:2023:2923

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
200.324.509
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beheersregeling en schadevergoeding in geschil over gezamenlijk perceel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen twee partijen die gezamenlijk een perceel grond bezitten. De partijen, [appellant] en [geïntimeerde], hebben in 2014 een perceel gekocht en zijn sindsdien deelgenoten in een gemeenschap. Door de gemeenschappelijke eigendom is er een conflict ontstaan over het gebruik van het perceel, wat heeft geleid tot een verzoek aan de kantonrechter om een beheersregeling te treffen. De kantonrechter heeft een regeling getroffen, maar het hof heeft deze deels vernietigd en een nieuwe beheersregeling vastgesteld die het gebruik van de buitenruimte opsplitst tussen de partijen.

Daarnaast heeft het hof zich gebogen over verschillende tegeneisen van [appellant], waaronder schadevergoeding voor schade aan een gezamenlijke schuur, schade aan een eik en rododendron, en de betaling van hypotheeklasten door [geïntimeerde]. Het hof heeft alle tegeneisen van [appellant] afgewezen, onderbouwd met de overwegingen dat de schade niet voldoende was aangetoond en dat de afspraken tussen partijen over de hypotheeklasten geen aanleiding gaven voor een financiële verplichting van [geïntimeerde].

Het hof heeft de proceskosten aan [appellant] opgelegd, omdat hij in het ongelijk is gesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van de partijen de beslissing aan de Hoge Raad voorlegt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.324.509
zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 8258837
arrest van 4 april 2023
in de zaak van

1.[appellant]

2. [appellante]
die beiden wonen in [woonplaats1]
die hoger beroep hebben ingesteld
en bij de kantonrechter optraden als verweerders en verzoekers in het zelfstandig tegenverzoek
hierna samen: [appellant] (in mannelijk enkelvoud)
advocaat: mr. K.J.J. Kroeze
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats1]
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als verzoekster en verweerster in het zelfstandig tegenverzoek
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. J.P.C. van Ruiven

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Het hof heeft bij beschikking van vandaag, gewezen onder zaaknummer 200.286.740, op de voet van het bepaalde in artikel 69 Rv bevolen dat de verzoekschriftprocedure in de stand waarin zij zich bevindt, wordt voortgezet volgens de regels die gelden voor de dagvaardingsprocedure in hoger beroep.

2.De kern van de zaak

2.1.
In 2014 hebben partijen voor een koopprijs van € 330.000,- samen het perceel aan de [adres] 3/3w in [woonplaats1] gekocht en geleverd gekregen. Het perceel heeft een oppervlakte van ruim 6.536 m2. Partijen hebben het woonhuis op het perceel verbouwd tot twee aparte woonvertrekken. In het ene woongedeelte woont [geïntimeerde] samen met haar partner en in het andere gedeelte het gezin van [appellant] . [geïntimeerde] is de tante van [appellante] . Naast het gezamenlijke erf bevindt zich een perceel van ongeveer 1.800 m2 groot waarop twee recreatiewoningen staan ( [adres] 1/1a). [geïntimeerde] heeft dat perceel voor een koopprijs van € 135.000,- gekocht en geleverd gekregen.
2.2.
Door de gemeenschappelijke eigendom van het perceel zijn partijen deelgenoten geworden in een gemeenschap (artikel 3:166 BW). Zij hebben een onverdeeld aandeel in die gemeenschap naar rato van hun financiële inbreng: voor [appellant] 63% en voor [geïntimeerde] 37%. De relatie tussen partijen is al jaren ernstig verstoord. Het lukt hen niet om onderling het gebruik van het gezamenlijke perceel te regelen. [geïntimeerde] heeft de kantonrechter daarom verzocht om voor het perceel een beheersregeling te treffen (artikel 3:168 lid 2 BW). [appellant] heeft vervolgens zelfstandige tegenverzoeken gedaan.
2.3.
De kantonrechter heeft een beheersregeling getroffen. Het hof heeft bij beschikking van heden een beheersregeling getroffen die deels afwijkt van de door de kantonrechter getroffen regeling. In de beheersregeling heeft het hof onder meer het gebruik van de buitenruimte van het gezamenlijke perceel opgesplitst in een gebruiksdeel van [geïntimeerde] en een gebruiksdeel van [appellant] . Daarnaast heeft het hof bij de genoemde beschikking geoordeeld dat een deel van de door [appellant] gedane zelfstandige tegenverzoeken niet thuishoort in de verzoekschriftprocedure, maar in de dagvaardingsprocedure. De kantonrechter had op deze tegenverzoeken van [appellant] niet mogen beslissen bij beschikking, maar had de zaak ten aanzien van die verzoeken op grond van artikel 69 Rv dienen te verwijzen naar de dagvaardingsprocedure. Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter daarom (ook) in zoverre vernietigd en de verzoeken alsnog naar de dagvaardingsprocedure verwezen.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof zal de naar deze dagvaardingsprocedure verwezen “tegeneisen” van [appellant] afwijzen. Hierna zal het hof uitleggen hoe het tot dat oordeel is gekomen.
Schade aan “oude” schuur
3.2.
Het hof zal de tegeneis van [appellant] om [geïntimeerde] te veroordelen om schadevergoeding te betalen voor schade aan de “oude” schuur afwijzen. Deze schuur bevindt zich aan de achterkant van het gezamenlijke perceel en is opgedeeld in twee delen met afzonderlijke deuren. Het ene deel van de schuur gebruikt [appellant] en van het andere deel heeft [geïntimeerde] de sleutel. [geïntimeerde] heeft de deur naar haar deel van de schuur vervangen voor een grotere deur, omdat de deuropening te smal was voor bepaalde (tuin)machines. Daarbij heeft zij ook het kozijn van de deur verzaagd. Volgens [appellant] heeft [geïntimeerde] bij het vervangen van de deur schade veroorzaakt die hij begroot op de kosten voor het vervangen van de deur en voor schilderwerk. Het hof heeft in de beheersregeling bepaald dat het (uitsluitende) gebruik van de schuur aan [appellant] toekomt en dat [geïntimeerde] haar sleutel binnen 14 dagen na de datum van de beschikking aan [appellant] moet overhandigen. Verder heeft het hof in het kader van de beheersregeling overwogen dat de door [geïntimeerde] vervangen deur gehandhaafd blijft omdat die functioneert en afgesloten kan worden. In het kader van deze dagvaardingsprocedure sluit het hof aan bij de beheersregeling. [appellant] heeft zijn stelling dat hij schade heeft geleden onvoldoende onderbouwd. De enkele vervanging van een onderdeel van een gezamenlijke zaak leidt niet tot schade.
Schade aan eik en rododendron
3.3.
Ook de tegeneis van [appellant] om [geïntimeerde] te veroordelen om een vergoeding te betalen voor schade aan de scheve eik en de rododendron zal het hof afwijzen. De scheve eik bevindt zich deels op het gezamenlijke perceel en deels op het perceel waarop de recreatiewoningen staan. Naast de eik bevindt zich de rododendron. [geïntimeerde] heeft de eik laten snoeien. [appellant] stelt dat door de snoeiwerkzaamheden zowel de eik als de rododendron zijn beschadigd. Hij heeft een rapport laten opmaken waarin de waarde van het bij de snoei verwijderde levende hout in vergelijking tot gekweekt hout van hetzelfde soort en omvang is berekend. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] met het schaderapport onvoldoende onderbouwd dat de snoeiwerkzaamheden die [geïntimeerde] aan de eik heeft laten verrichten ondeskundig zijn uitgevoerd en dat door die werkzaamheden de vitaliteit van de boom daadwerkelijk is aangetast. Ook de door [appellant] gestelde esthetische schade aan de boom is naar het oordeel van het hof niet voldoende toegelicht en daarom niet komen vast te staan. Dat [appellant] een hoger opgeschoeide boom blijkbaar minder mooi vindt is daarvoor niet voldoende. In het verweerschrift in incidenteel hoger beroep heeft [appellant] zijn eis ten aanzien van de schade aan de eik gewijzigd. Nu deze eis zal worden afgewezen, heeft [geïntimeerde] geen belang meer bij de behandeling van haar betoog dat de eiswijziging van [appellant] in strijd is met de twee-conclusieregel.
3.4.
Verder heeft [appellant] ook de gestelde schade aan de rododendron onvoldoende toegelicht. Bij het snoeien van de eik is een tak op de rododendron gevallen, waardoor de rododendron is aangetast. Echter niet is gebleken dat de rododendron niet weer zal aangroeien. Daarnaast bevindt de rododendron zich op grond van de door het hof getroffen beheersregeling op het gebruiksdeel van [geïntimeerde] . Na plaatsing van de schuttingen is de rododendron uit het zicht van [appellant] onttrokken.
Hypotheeklasten
3.5.
Verder zal het hof de eis van [appellant] , dat wordt bepaald dat [geïntimeerde] voor de periode in het verleden met terugwerkende kracht één derde deel van de maandelijkse hypotheeklasten moet vergoeden, afwijzen. Het hof heeft in het kader van de beheersregeling het verzoek van [appellant] dat [geïntimeerde] één derde deel van de maandelijkse hypotheeklasten moet gaan voldoen afgewezen. In de beschikking heeft het hof overwogen dat het geen aanknopingspunten ziet op grond waarvan de getroffen beheersregeling tot financiële gevolgen moet leiden in de relatie tussen partijen. Ook wat betreft het verleden bestaat geen reden waarom [geïntimeerde] mee zou moeten betalen aan de hypotheeklasten. Zoals in het kader van de beheersregeling is overwogen, is de betaling van de maandelijkse hypotheeklasten een deel van de inbreng van [appellant] voor de aankoop van het perceel. [appellant] en [geïntimeerde] hebben voor de aankoop van het perceel samen een hypothecaire geldlening afgesloten voor een bedrag van € 260.000,-. Partijen spraken af dat [appellant] de koopprijs van het perceel van € 330.000,- en de aankoopkosten zou voldoen door middel van het betalen van de maandelijkse hypotheeklasten en de inleg van € 80.000,- aan eigen middelen. [geïntimeerde] heeft een bedrag ingelegd aan eigen middelen van € 200.000,-, waarmee de woning is verbouwd. Aan de hand van die ingelegde bedragen zijn de eigendomspercentages van partijen berekend. Verder geeft de omstandigheid dat [appellant] en [geïntimeerde] beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de hypothecaire geldlening tegenover de bank, geen aanleiding voor de conclusie dat ook [geïntimeerde] een gedeelte van de maandelijkse hypotheeklasten moet voldoen. De verhouding van partijen tegenover de bank zegt immers niets over hun onderlinge verhouding en afspraken.
Verwijdering glasvezelkabel
3.6.
Tot slot zal het hof ook de eis van [appellant] , om [geïntimeerde] op te dragen om een glasvezelkabel onder het gezamenlijke perceel te verwijderen, afwijzen. [geïntimeerde] heeft in 2017 onder het gezamenlijke perceel een glasvezelkabel laten aanleggen die naar de recreatiewoningen loopt. [appellant] heeft geen belang bij de verwijdering van deze glasvezelkabel. Deze kabel is namelijk niet meer in werking en zal ook niet meer geactiveerd worden. [geïntimeerde] heeft naar de recreatiewoningen een nieuwe glasvezelkabel laten aanleggen die niet over het gezamenlijke perceel loopt. Nu de glasvezelkabel niet meer in werking is, wordt [appellant] niet beperkt in zijn gebruik van het perceel. Het betoog van [appellant] dat door de aanwezigheid van de glasvezelkabel van [geïntimeerde] een strook grond van één meter moet worden vrijgehouden van bestrating en bebouwing en dat daardoor de waarde van het perceel vermindert, gaat dus niet op.
De conclusie
3.7.
De tegeneisen van [appellant] zullen worden afgewezen. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellant] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak. [1]
3.8.
De proceskostenveroordeling in deze uitspraak kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
wijst de tegeneisen van [appellant] af;
4.2.
veroordeelt [appellant] tot betaling van € 2.366,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2 procespunten x appeltarief II);
4.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, A.E.F. Hillen en S.B. Boorsma, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 april 2023.

Voetnoten

1.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.