In deze zaak gaat het om een hoger beroep tussen DLH Ontwikkeling Zwolle B.V. (hierna: DLH) en Park Veste Beheer B.V. (hierna: PVB) over een ontwikkelovereenkomst met betrekking tot een voormalig kantoorgebouw aan de Parkstraat 1 in Zwolle. DLH vorderde in eerste instantie betaling van openstaande facturen en nakoming van de overeenkomst, terwijl PVB in reconventie terugbetaling eiste van een bedrag dat zij te veel had betaald. De rechtbank Overijssel heeft in haar eindvonnis van 10 november 2021 de vordering van DLH gedeeltelijk toegewezen, maar de overige vorderingen afgewezen. In hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat DLH geen belang meer heeft bij de vordering tot nakoming, omdat de betrokkenheid bij de ontwikkeling van het KPN-kantoor feitelijk is geëindigd. Het hof heeft geoordeeld dat, ongeacht of de overeenkomst is beëindigd, er een afrekening moet plaatsvinden op basis van de oorspronkelijke afspraken. De vorderingen van DLH tot betaling van de facturen zijn afgewezen, omdat er geen basis was voor de hogere bedragen die zij had gefactureerd. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt DLH in de proceskosten van PVB.