Uitspraak
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
- de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep
- de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep
- de bepaling van een datum bepaald voor een mondelinge behandeling
- de mondelinge behandeling die op 15 februari 2023 is gehouden en het verslag (proces-verbaal) daarvan.
2.De kern van de zaak
3.De feiten
In het eindvonnis van 20 oktober 2021 heeft de rechtbank vervolgens overwogen dat op grond van overgelegde verklaringen vast staat dat [naam1 en 2] geen vordering tegen [appellant] zal instellen. Over de schade is overwogen dat die moet worden begroot volgens de leer van de kansschade. De rechtbank is “schattenderwijs van oordeel dat de (gemiste) kans bij toezending van de concept-overeenkomst door [appellant] eerst uitsluitend aan [naam1] op een beter resultaat (in dit geval geen ontbinding) 60% is. Dit betekent dat [appellant] 60% van de vastgestelde schade, derhalve € 80.022,08 x 60% = € 48.013,25 aan Rodenburg Holding dient te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding.” Tot betaling van dat bedrag is [appellant] vervolgens veroordeeld, te vermeerderen met de proceskosten.
4.De vorderingen in hoger beroep
5.Het oordeel van het hof
a) € 23.888,19 als bedrag dat Rodenburg Holding uiteindelijk aan schadevergoeding met
b) € 2.434,25 aan proceskosten op grond van het arrest van 1 oktober 2019;
heeft verder betwist dat er verband bestaat tussen de aan hem verweten fout en de posten sub c) en d), maar ook daar volgt het hof hem niet in. De aard van de vordering van [naam3] c.s. op [naam1 en 2] maakte het nodig om een gerechtelijk deskundige te benoemen en gelet op het financiële belang van die zaak - [naam3] c.s. hadden een schade gevorderd van enkele honderdduizenden euro’s - was het gerechtvaardigd dat Rodenburg Holding ter versterking van haar positie extra kosten heeft gemaakt voor een eigen deskundige.
In zoverre slaagt het hoger beroep van [appellant] gedeeltelijk.
De vordering tot opheffing van het beslag dat Rodenburg Holding op de woning van [appellant] heeft gelegd zal niet worden toegewezen, omdat tegen deze beslissing nog een rechtsmiddel openstaat en [appellant] niet (gemotiveerd) heeft aangevoerd dat en waarom desondanks het beslag al opgeheven dient te worden. De omstandigheid dat Rodenburg Holding in haar incidentele hoger beroep in het ongelijk wordt gesteld (zie ook hierna) is daarvoor op zichzelf nog niet toereikend.
In het hoger beroep van Rodenburg Holding zal laatstgenoemde worden veroordeeld in de proceskosten.