Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.De procedure bij het hof
2.De kern van de zaak
Overeenkomst aan en verkoop panden. Ten behoeven voor de verhuur en verkoop in gezamenlijk beheer van: [naam3] [geïntimeerde] [naam1] En als adviseur en bemiddeling persoon [naam4] .” De betrokken personen zouden gelijkelijk bijdragen in de lasten en delen in de winst, ongeacht op wiens naam de panden stonden. [naam1] en [naam2] zijn op enig moment uit de samenwerking gestapt, die daarna alleen door [geïntimeerde] en [appellant] is voortgezet. Van 2008 tot 2017 waren [geïntimeerde] en [appellant] ten behoeve van hun samenwerking ieder 50% aandeelhouder en bestuurder van Vastgoed Medoc Invest B.V. (hierna: Medoc). Daarnaast hadden zij twee gezamenlijke en/of bankrekeningen (waarvan één bij de Rabobank met rekeningnummer [nummer1] ) en was er een bankrekening op naam van [appellant] (met IBAN [nummer2] ) die (ook) voor betalingen en inkomsten van de samenwerking gebruikt werd (hierna: de “pot”-rekening). In 2016 hebben [geïntimeerde] en [appellant] alle panden uit de gezamenlijke woningportefeuille verkocht, behalve het pand aan [adres1] te [plaats1] , dat in delen in 2017 en 2018 is verkocht. [appellant] heeft vervolgens in 2018 de eindbalans van de samenwerking opgemaakt. Volgens hem moest hij nog € 23.270 aan [geïntimeerde] betalen. Dat bedrag heeft hij in 2018 aan [geïntimeerde] betaald. Daarna hebben partijen onmin gekregen over deze afrekening.
3.Het oordeel van het hof
ik heb het vermoeden dat de jaren na 2010 per saldo het box 3 vermogen van de waarde panden verminderd met de hypotheekschulden een negatief bedrag is geweest, waardoor er dus belasting is bespaard, of in ieder geval geen belasting was verschuldigd. In hoeverre je dit dan moet doorrekenen, weet ik niet.” Het hof kan op grond van het door [appellant] gestelde hoe dan ook niet concluderen dat [geïntimeerde] de helft van dit bedrag moet dragen, zodat [appellant] dit onderdeel van de vordering onvoldoende onderbouwd heeft gesteld. De incidentele grief van [geïntimeerde] op dit punt slaagt. Omdat het hof oordeelt dat [appellant] op dit punt niet aan zijn stelplicht heeft voldaan komt het hof niet toe aan het door [appellant] aangeboden bewijs aan de hand van nadere stukken of het horen van zijn boekhouder.