ECLI:NL:GHARL:2023:2841

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
21/00674
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en waardevermindering van een ex-rental auto

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland, die een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) had verminderd. De belanghebbende, een B.V., had een gebruikte Ford Transit gekocht in Duitsland en aangifte gedaan voor de BPM. De Inspecteur legde een naheffingsaanslag op van € 2.419, die na bezwaar door de Rechtbank werd verminderd tot € 321. De Rechtbank oordeelde dat de belanghebbende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van waardevermindering door schade en het ontbreken van een Nederlandstalig onderhoudsboekje.

In hoger beroep betwistte de Inspecteur deze waardevermindering. Het Hof oordeelde dat de belanghebbende niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van meer dan normale gebruiksschade. Het Hof concludeerde dat de waardevermindering die door de Rechtbank was aangenomen niet gerechtvaardigd was. De Inspecteur had gelijk in zijn betoog dat de verschuldigde BPM € 5.180 bedroeg, wat leidde tot een naheffingsaanslag van € 1.525. Het Hof verklaarde het hoger beroep van de Inspecteur gegrond en vernietigde de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/00674
uitspraakdatum:
4 april 2023
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale administratieve processen(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 12 mei 2021, nummer AWB 20/1355 (na rectificatie) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V.te [vestigingsplaats] (hierna: belanghebbende) en de Inspecteur

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd ten bedrage van € 2.419.
1.2
Na daartegen gemaakt bezwaar, heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
1.3
De Rechtbank heeft het tegen deze uitspraak op bezwaar ingestelde beroep gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd tot € 321.
1.4
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 9 maart 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord: mr. H. van Dam als de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [naam1] (taxateur), alsmede [naam2] en [naam3] namens de Inspecteur.
1.6
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende heeft op 28 mei 2018 in Duitsland van Hertz Autovermietung GmbH een gebruikte personenauto gekocht van het merk en type Ford Transit Custom 300 2.2 TDCI L1H1 Trend (VIN: [nummer1] ; hierna: de auto) voor een bedrag van € 11.550. De kilometerstand van de auto beliep toen 98.423. De auto is een zogenoemde ex-rental.
2.2
De auto is in Duitsland op 14 april 2016 voor het eerst toegelaten op de openbare weg.
2.3
Belanghebbende heeft ter zake van de auto op 21 januari 2019 aangifte voor de BPM gedaan. Dit met het oog op het doen registreren van de auto in het Nederlandse kentekenregister. Belanghebbende heeft een bedrag van € 3.655 aan BPM voldaan.
2.4
Bij de aangifte is een op 15 januari 2019 opgesteld taxatierapport overgelegd, opgemaakt door [naam4] van [naam5] . In het taxatierapport is een handelsinkoopwaarde van de auto vermeld van € 9.128, gebaseerd op een koerslijstwaarde van eurotaxglass’s van € 15.166 verminderd met een op basis van een schadecalculatie bepaalde schade van € 6.638, en (positief) gecorrigeerd met een bedrag van € 600 vanwege in de schade begrepen waardevermindering wegens normale gebruikssporen. De aldus gecalculeerde schade van € 6.038 is voor 100% als waardevermindering in aanmerking genomen. Voorts is uitgegaan van een bruto BPM bedrag van € 20.424 en een historische nieuwprijs van de auto van € 50.977. Het rapport is voorzien van een groot aantal foto’s. De toelichting op de fysieke staat van de auto vermeldt:

10.Fysieke beoordeling van de staat van het voertuig:

Staat van de wielophanging
De wielophanging verkeert voor zover waarneembaar in een redelijke staat. Geen bijzonderheden
waargenomen.
Staat van de wielen en banden
De auto is voorzien van type-originele stalen wielen, in een beschadigde staat. Zie bijlage EuroTax Schadecalculatie.
Staat van de stuurinrichting
De stuurinrichting verkeert voor zover waarneembaar in een redelijke staat. Geen bijzonderheden
waargenomen.
Staat van de reminrichting
De reminrichting verkeert voor zover waarneembaar in een redelijke staat. Geen bijzonderheden
waargenomen.
Staat van de motor
De motor verkeert voor zover waarneembaar in een redelijke staat. Geen bijzonderheden
waargenomen.
Staat van de (automatische) versnellingsbak en aandrijving
Versnellingsbak, koppeling en aandrijving verkeren voor zover waarneembaar in een redelijke staat.
Geen bijzonderheden waargenomen.
Staat van de elektrische installatie
De elektrische installatie verkeert voor zover waarneembaar in een redelijke staat. Geen
bijzonderheden waargenomen.
Staat van de carrosserie en het lakwerk
De carrosserie verkeert in een beschadigde staat. Zie bijlage EuroTax Schadecalculatie.
Staat van het interieur en de bekleding
Het interieur verkeert in een beschadigde staat. Zie bijlage EuroTax Schadecalculatie.
Algehele staat van onderhoud
Behoudens de schade verkeert deze intensief gebruikte huurauto in een redelijke staat.
De auto had ten tijde van de taxatie een kilometerstand van 98.425.
2.5
Belanghebbende heeft de auto op verzoek van de Inspecteur getoond aan de dienst Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ). DRZ heeft de auto in het kader van een ‘onderzoek waardebepaling’ op 28 januari 2019 aan een fysieke schouw onderworpen. In het daarvan op 29 januari 2019 opgemaakte rapport is onder meer het volgende vermeld:
“Alle opgegeven schadeposities zijn niet aangetroffen of kunnen als gebruikersschade worden aangemerkt. Hierdoor wordt geen waardevermindering aan het voertuig toegekend.
*(Bij gebruikersschade is er rekening gehouden met de leeftijd en kilometerstand van het voertuig)”
Bij het rapport is een groot aantal foto’s bijgevoegd.
2.6
De auto is op 9 februari 2019 op naam gesteld.
2.7
Naar aanleiding van de controle door DRZ heeft de Inspecteur met dagtekening 11 oktober 2019 € 2.419 aan BPM van belanghebbende nageheven. De Inspecteur is daarbij uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van de auto van € 15.165, een historische nieuwprijs van € 50.977 en een bruto BPM bedrag van € 20.424. Dit leidde volgens de Inspecteur tot een verschuldigde bedrag aan BPM van € 6.074 en derhalve tot een naheffing van (€ 6.074 -/- € 3.655 =) € 2.419.
2.8
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt, echter zonder succes. De Inspecteur heeft het bezwaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
2.9
De Rechtbank heeft het door belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd tot € 321. Daarbij is de Rechtbank ervan uitgegaan dat belanghebbende (alleen) de gestelde waardevermindering als gevolg van de roestvorming, interieurschade, het ontbreken van een Nederlandstalig onderhoudsboekje en het huurverleden van de auto aannemelijk heeft gemaakt. De Rechtbank heeft die waardevermindering in goede justitie bepaald op € 3.000. Uitgaande van een historische nieuwprijs van € 50.977, een handelsinkoopwaarde van de auto van € 9.930 en een bruto BPM van € 20.424 bedraagt de door belanghebbende verschuldigde BPM volgens de Rechtbank € 3.978 en het bedrag van naheffing € 321 (€ 3.978 -/- € 3.657). Bij de Rechtbank was niet in geschil dat de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat € 12.930 beloopt. De Rechtbank heeft voorts de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.333 en tot vergoeding van het door belanghebbende voor het beroep bij de Rechtbank betaalde griffierecht van € 354.
2.1
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft daarin berust.

3.Het geschil

In hoger beroep is tussen partijen in geschil of grond bestaat voor het in aanmerking nemen van een waardevermindering als gevolg van schade en wegens het ontbreken van een Nederlandstalig onderhoudsboekje en de status van ex-rental. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en bepleit een waardevermindering van € 3.000 zoals door de Rechtbank in aanmerking is genomen. De Inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend. Tussen partijen is niet in geschil dat de historische nieuwprijs van de auto € 50.977 bedraagt, de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat € 12.930 en de bruto BPM € 20.424.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Ingevolge artikel 10, lid 1, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (tekst 2019; hierna: Wet BPM) wordt, voor zover hier van belang, met betrekking tot gebruikte personenauto’s het op de voet van artikel 9 Wet BPM bepaalde bedrag aan BPM berekend met inachtneming van een vermindering (de afschrijving). In de volgende leden van artikel 10 is de wijze van berekening van de vermindering nader uitgewerkt.
4.2
De stelplicht en bewijslast met betrekking tot de toepasselijkheid en de omvang van de vermindering rusten op de belastingplichtige. Die bewijsregel geldt ook indien de belasting wordt geheven door middel van een naheffingsaanslag (zie onder meer HR 20 mei 2022, ECLI:NL:HR: 2022:640).
4.3
De wet- en regelgever heeft voorzien in drie methoden waaruit – met inachtneming van bepaalde voorwaarden – kan worden gekozen om de afschrijving (of breder: reële waardedaling) te bepalen (vgl. HR 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, rechtsoverweging 3.2.4 en HR 23 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1666, rechtsoverweging 3.2.2). De belastingplichtige die kiest voor een van die methoden dient, ingeval van gemotiveerde betwisting door de inspecteur, de feiten aannemelijk te maken die meebrengen (a) dat die methode in zijn geval mag worden toegepast, en (b) dat toepassing van die methode leidt tot de door hem verdedigde afschrijving (vgl. HR 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, rechtsoverweging 3.2.4). De drie bedoelde methoden betreffen, kort gezegd, de methode van taxatie, koerslijst of forfaitaire tabel.
4.4
Belanghebbende heeft de afschrijving bepaald op basis van een taxatierapport. Die methode is toegestaan indien sprake is – voor zover hier van belang – van een voertuig met meer dan normale gebruiksschade (artikel 10, lid 8, Wet BPM). Het enkele gegeven dat een gebruikt motorvoertuig verhuurd is geweest aan telkens wisselende derden (‘rental’) rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie dat het meer dan normale gebruiksschade vertoont. Het ontbreken van een Nederlandstalig onderhoudspakket bij een motorvoertuig is in elk geval niet aan te merken als aan dat motorvoertuig toegebrachte schade (HR 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, rechtsoverweging 3.4). In het door belanghebbende gebruikte taxatierapport is rekening gehouden met een aftrek vanwege het zijn van ex-rental van € 650, met daarbij de omschrijving “afl. klaarmaken ex-huurauto”. Een nadere toelichting daarop of specificatie ontbreekt in het taxatierapport. Ter zitting heeft belanghebbende desgevraagd verklaard dat standaard een bedrag van € 650 in aanmerking wordt genomen als sprake is van een ex-rental. Daarmee heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk gemaakt dat het zijn van ex-rental in dit geval de conclusie rechtvaardigt dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade.
4.5
Hetgeen hiervóór in 4.4 is overwogen, laat naar het oordeel van het Hof echter onverlet dat wanneer belanghebbende erin slaagt aannemelijk te maken dat de door haar gestelde overige schade aan de auto meer dan normale gebruiksschade vormt in de zin artikel 10, lid 8, Wet BPM, een waardevermindering die aan het zijn van ex-rental en aan het ontbreken van een Nederlandstalig onderhoudsboekje zou kunnen worden toegekend, in aanmerking wordt genomen. Met andere woorden: wanneer de ‘hobbel’ van meer dan normale gebruiksschade bewijsrechtelijk is genomen door de belastingplichtige, kunnen in het kader van de taxatiemethode alle waardeverminderende factoren in aanmerking worden genomen. In dit verband zij nog opgemerkt dat, anders dan de Inspecteur in hoger beroep betoogt, het in het kader van de taxatiemethode is toegestaan gebruik te maken van een koerslijst ter bepaling van de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat. Een dergelijk gebruik betekent niet dat dan niet langer sprake is van de taxatiemethode maar van de koerslijstmethode.
4.6
Zoals gezegd, rust met betrekking tot de onderhavige auto – gelet op de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur – op belanghebbende de last aannemelijk te maken dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade. Deze bewijslastverdeling brengt mee dat, indien er twijfel bestaat over het door belanghebbende gestelde, dit ten nadele van belanghebbende werkt.
4.7
Belanghebbende heeft zich in hoger beroep verenigd met de uitspraak van de Rechtbank. Kennelijk gaat zij daarmee processueel akkoord dat er minder schade is dan in het taxatierapport is vermeld. Gelet op een en ander, rust op belanghebbende de last aannemelijk te maken dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade die een waardevermindering van € 3.000 rechtvaardigt. Belanghebbende heeft, evenals de Inspecteur, in hoger beroep een groot aantal digitale foto’s van de auto overgelegd. Het gaat om de foto’s die zijn gemaakt bij de taxatie door de taxateur van belanghebbende respectievelijk bij het waarde-onderzoek door DRZ. Gelet op die foto’s, het taxatierapport van belanghebbende, het waarde-onderzoek door DRZ en de door partijen ter zitting gegeven toelichtingen, is er bij het Hof twijfel blijven bestaan over het door belanghebbende gestelde met betrekking tot de schade. Zoals gezegd, werkt dat in het nadeel van belanghebbende. Naar het oordeel van het Hof moet daarom worden geconcludeerd dat belanghebbende er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade aan de auto. Naar het oordeel van het Hof is sprake van normale gebruiksschade als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel c, van de Wet BPM, te weten slijtage en kleine beschadigingen die zijn ontstaan door het gebruik van de auto en die passen bij de leeftijd en kilometrage van de auto.
4.8
Dit betekent dat, zoals de Inspecteur bepleit en anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld, er voor het in aanmerking nemen van een waardevermindering wegens schade, het zijn van ex-rental en wegens het ontbreken van een Nederlandstalig onderhoudsboekje geen plaats is. Alsdan bedraagt de door belanghebbende verschuldigde BPM € 5.180, zodat de naheffingsaanslag dient te worden verminderd tot € 1.525 (€ 5.180 -/- € 3.655).
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van de Inspecteur gegrond.

5.Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling van de Inspecteur ter zake van het hoger beroep. Opmerking hierbij verdient dat het Hof de beslissing van de Rechtbank inzake de proceskosten in stand zal laten, aangezien het beroep van belanghebbende bij de Rechtbank ook gegrond zou zijn uitgaande van een naheffingsaanslag van € 1.525.

6.Beslissing

Het Hof:
  • verklaart het hoger beroep van de Inspecteur gegrond,
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen omtrent de proceskosten en het griffierecht,
  • verklaart het beroep bij de Rechtbank gegrond,
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar, en
  • vermindert de naheffingsaanslag tot € 1.525.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. B.F.A. van Huijgevoort, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2023 .
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
De voorzitter,
(R. den Ouden)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 5 april 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.