ECLI:NL:GHARL:2023:2806

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
200.311.868/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van erkenning en vaststelling vaderschap in het kader van familie- en gezinsleven

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vernietiging van een erkenning. De verzoekster, geboren in 1961, heeft verzocht om de erkenning door haar stiefvader, [naam2], te vernietigen en het vaderschap van haar biologische vader, [de man], vast te stellen. De verzoekster was al op de hoogte van het feit dat [naam2] niet haar biologische vader was, maar heeft pas op 23 november 2021, na het overlijden van [de man], de rechtbank verzocht om de erkenning te vernietigen. De rechtbank Noord-Nederland had de verzoekster eerder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot vernietiging van de erkenning, omdat de wettelijke termijn daarvoor was overschreden.

Het hof heeft echter geoordeeld dat de strikte toepassing van de wettelijke termijn in dit geval een ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven van de verzoekster oplevert, in strijd met artikel 8 van het EVRM. Het hof heeft vastgesteld dat de verzoekster ernstig heeft geleden onder de erkenning door [naam2] en dat dit heeft geleid tot psychische problemen. Het hof heeft de verzoekster ontvankelijk verklaard in haar verzoek en de beschikking van de rechtbank vernietigd. Het hof heeft de erkenning door [naam2] vernietigd en verzocht om de griffier een afschrift van de beschikking te zenden naar de ambtenaar van de burgerlijke stand voor verwerking in de geboorteakte van de verzoekster.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de biologische werkelijkheid en de impact van erkenning op het leven van betrokkenen, vooral in situaties waar de erkenner niet de biologische vader is. Het hof heeft de belangen van de verzoekster zwaarder laten wegen dan de rechtszekerheid die de termijn beoogt te waarborgen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.311.868/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 138102)
beschikking van 30 maart 2023
inzake
[verzoekster](de vrouw),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. B.L. van Riel te Assen.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 11 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 7 juni 2022;
- een journaalbericht namens de vrouw van 6 juni 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vrouw van 12 juli 2022 met bijlage(n);
- een brief namens [de dochter] van 9 september 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vrouw van 11 januari 2023 met bijlage(n).
2.2
Het hof heeft om proces-technische redenen aanleiding gezien om alleen het (hieronder nader te noemen) verzoek in hoger beroep tot vernietiging van de erkenning te behandelen. Het hof zal in zoverre een eindbeschikking geven. De verzoeken vaststelling vaderschap en wijziging geslachtsnaam worden afgesplitst en zullen op een nadere zitting worden behandeld onder zaaknummer 200.324.053/01.
2.3
Het hof heeft bij brief van 6 juli 2022 aan [de zoon] en [de dochter] (de zoon en de dochter van de hierna nader te noemen [de man] ) laten weten dat zij in de procedure voor zover deze ziet op het verzoek in hoger beroep tot vernietiging van de erkenning niet als belanghebbenden worden aangemerkt. Bij brief van 12 januari 2023 heeft het hof ook afwijzend beslist op het schriftelijke verzoek van mr. M. van Hunnik namens
[de dochter] om haar in deze procedure als informant aan te merken.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 2 maart 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren de vrouw en haar advocaat.
3. De feiten
3.1
De vrouw is [in] 1961 geboren als dochter van [naam1] , geboren [in] 1936 (de moeder). [in] 1963 is de moeder gehuwd met [naam2] ( [naam2] ), geboren [in] 1928, en is de vrouw erkend door [naam2] .
De vrouw heeft daarbij ook de geslachtsnaam [naam2] gekregen. De moeder is overleden [in]
2007 en [naam2] 2015.
3.2
Volgens een vaderschapsonderzoek van 4 juni 1993 is [de man] ( [de man] ), geboren [in] 1938, met een kans van 99,9999% de biologische vader van de vrouw. Bij dit (bloed)onderzoek zijn betrokken geweest de moeder, de vrouw en [de man] .
[de man] is overleden [in] 2021.
3.3
De vrouw heeft op 23 november 2021 de rechtbank verzocht om de erkenning door [naam2] te vernietigen, het vaderschap van de biologische vader van de vrouw, [de man] , gerechtelijk vast te stellen, waarbij zij de geslachtsnaamkeuze doet voor haar moeders geslachtsnaam, te weten [geslachtsnaam naam1] .
3.4
De moeder van de vrouw, de erkenner en tevens stiefvader van de vrouw alsook de biologische vader waren ten tijde van het indienen van het verzoek overleden.
3.5
Bij de bestreden beschikking van 11 maart 2022 heeft de rechtbank de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot vernietiging van de erkenning. De rechtbank is daarom niet toegekomen aan een inhoudelijke behandeling van de (overige) verzoeken.

4.De omvang van het geschil

De vrouw is met vier grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
De vrouw verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen, en, opnieuw rechtdoende, over te gaan tot vernietiging van de erkenning door [naam2] alsmede tot de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van
[de man] als vader van verzoekster waarbij zij de geslachtsnaamskeuze doet voor haar moeders geslachtsnaam [geslachtsnaam naam1] .

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:205 lid 1 aanhef en onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een erkenning worden vernietigd op de grond dat de erkenner niet de biologische vader is van het kind. In artikel 1:205 lid 4 BW is bepaald dat een verzoek tot vernietiging van de erkenning door het kind wordt ingediend binnen drie jaren nadat het kind bekend is geworden met het feit dat de erkenner vermoedelijk niet zijn biologische vader is.
Indien het evenwel gedurende zijn minderjarigheid bekend is geworden met dit feit kan het verzoek tot uiterlijk drie jaren nadat het kind meerderjarig is geworden, worden ingediend.
5.2
Niet in geschil is dat de vrouw reeds tijdens haar minderjarigheid op de hoogte was van het feit dat [naam2] haar biologische vader niet is. In 1991, op 30-jarige leeftijd, is zij op zoek gegaan naar haar biologische vader. Deze heeft zij in 1992 ontmoet.
Een bloedonderzoek in 1993 heeft uitgewezen dat [de man] de biologische vader van
de vrouw is.
In 2021, dus op het moment dat verzoekster de leeftijd van 60 jaar had en bovendien 39 jaar nadat zij de meerderjarigheid heeft bereikt, heeft zij haar verzoek tot vernietiging van de erkenning ingediend bij de rechtbank. De wettelijk gestelde termijn is dan ook overschreden. De vraag die aan het hof voorligt, is of in deze zaak de toepassing van de in artikel 1:205 lid 4 BW gestelde termijn een ontoelaatbare inmenging oplevert in het door artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) beschermde familie- en gezinsleven (family life).
5.3
De vrouw heeft gesteld dat de wettelijke termijn in deze zaak geen doel dient,
terwijl zij in haar rechten wordt geschaad. Volgens de vrouw is in die situatie de termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven en in strijd met artikel 8 EVRM.
5.4
Voor het hof staat voorop dat het stellen van termijnen noodzakelijk is om de rechtszekerheid te waarborgen en om de belangen van het kind te beschermen. De gestelde termijn voor het indienen van een verzoek tot vernietiging van de erkenning biedt de vrouw in dit geval juist niet die bescherming, omdat zij er belang bij heeft dat de erkenning door [naam2] wordt vernietigd. Hoewel in beginsel het stellen van termijnen geen ongerechtvaardigde inmenging is in het familie- en gezinsleven van betrokkenen in de zin van artikel 8 EVRM, is het hof van oordeel dat het vasthouden aan de hiervoor genoemde termijn in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een ongerechtvaardigde inmenging in het familie- en gezinsleven van de vrouw oplevert en in zoverre strijdig is met artikel 8 EVRM. Het respect voor het familie- en gezinsleven eist in dit specifieke geval dat het belang van de biologische werkelijkheid prevaleert boven het belang van de strikte hantering van de in artikel 1:205 lid 4 BW gestelde termijn en de daarmee voorgestane rechtszekerheid. Het hof acht de vrouw dan ook ontvankelijk in haar verzoek en overweegt verder als volgt.
5.5
Uit de stukken en hetgeen ter zitting bij het hof is besproken, komt naar voren dat
de vrouw sinds het moment dat zij haar biologische vader heeft leren kennen regelmatig contact had met [de man] en zijn familie. Er was sprake van een familieband.
Zo zijn er feestdagen en verjaardagen samen gevierd en er is gezamenlijk vakantie gehouden. Na het overlijden van [de man] stond ook de vrouw op de rouwkaart vermeld als kind van [de man] . In het op 7 juli 2021 door [de man] opgemaakte testament is de vrouw genoemd als zijn oudste dochter. In dat testament verzoekt [de man] haar en
zijn (wettige) zoon af te zien van hun legitieme portie ten gunste van de jongste (wettige) dochter. Blijkbaar ging [de man] ervan uit dat de vrouw recht had op een legitieme portie. Echter, in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van [de man] , heeft de notaris de vrouw op 30 september 2021 medegedeeld dat zij niet geregistreerd staat als kind van [de man] . De vrouw verkeerde tot dat moment in de veronderstelling dat door het bloedonderzoek naast het biologisch vaderschap ook het juridisch vaderschap van [de man] vast stond. Toen bleek dat dat niet het geval was, heeft de vrouw de rechtbank verzocht om de erkenning door [naam2] te vernietigen, het vaderschap van [de man] gerechtelijk vast te stellen en haar achternaam te wijzigen in [geslachtsnaam naam1] . De vrouw heeft aangevoerd dat de ontdekking dat [de man] niet haar juridische vader is, maar dat [naam2] nog steeds als zodanig staat geregistreerd, schokkend en zeer pijnlijk voor haar was en nog steeds is. Voor de vrouw is het belangrijk dat zij ook juridisch ‘een [de man] is’. Dat dat nu niet zo is, verscheurt haar van binnen, zo heeft zij aan het hof uitgelegd.
5.6
Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de stelling van de vrouw dat zij als kind ernstig heeft geleden onder de bejegening van haar door [naam2] en dat deze traumatische gebeurtenissen uit haar jeugd zeer veel impact op haar hebben gehad en tot diverse (psychische) problemen hebben geleid, ook nu nog, en dat dit (mede) ten grondslag ligt aan de diepgewortelde wens van de vrouw om de afstammingsband met [naam2] te verbreken.
Dit komt ook duidelijk naar voren in de brief van [halfzus1] en [halfzus2] (halfzussen), zoals overgelegd bij journaalbericht van 6 juni 2022, en de brief van [de nicht] (nicht) van 16 december 2022. Duidelijk is dat de vrouw door de zeer onveilige opvoedsituatie in het gezin van [naam2] (fysieke en) psychische klachten heeft opgelopen.
De vrouw is daardoor een periode arbeidsongeschikt geweest en heeft psychische hulp gehad vanuit de GGZ, zo blijkt uit de overgelegde stukken. Het hof acht het aannemelijk dat het
in stand laten van de erkenning door [naam2] betekent dat de traumatisering die zij daarvan ondervindt, zal voortduren. Het hof ziet daarin een zwaarwegend belang om de erkenning door [naam2] te vernietigen, ondanks dat de wettelijke termijn daartoe is verlopen.
Het hof neemt bij zijn beslissing in aanmerking dat door de vernietiging van de erkenning geen andere personen worden geraakt dan de vrouw, omdat de moeder en [naam2] zijn overleden, en de halfzussen [halfzus1 en 2] het eens zijn met de vernietiging van de erkenning.
5.7
Omdat het hof de vrouw, anders dan de rechtbank, ontvankelijk acht in haar verzoek, zal het hof de beslissing van de rechtbank in zoverre vernietigen. Daarnaast zal het hof, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, het verzoek van de vrouw tot vernietiging van de erkenning toewijzen.
Latere vermeldingen geboorteakte
5.8
Rechterlijke uitspraken die een vernietiging van een erkenning inhouden worden door de ambtenaar van de burgerlijke stand als latere vermelding toegevoegd aan de geboorteakte van de betrokken persoon (artikel 1:20 lid 1 aanhef onder a BW en artikel 1:20a lid 1 BW). De griffier van het hof dient niet eerder dan drie maanden na de dag van de beschikking een afschrift van de beschikking toe te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand zodat de uitspraak als latere vermelding kan worden verwerkt (artikel 1:20e lid 1 BW). Het hof zal de griffier van het hof vragen om hiervoor zorg te dragen.
5.9
Nadat de onderhavige beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, wordt de erkenning geacht nimmer gevolg te hebben gehad (artikel 1:206 BW). Dit betekent dat [naam2] (door deze terugwerkende kracht) nooit de juridische vader van de vrouw is geweest en zij hierdoor alleen in familierechtelijke betrekking staat tot haar moeder. In artikel 1:5 BW is bepaald dat een kind dat alleen in familierechtelijke betrekking staat tot zijn moeder, haar geslachtsnaam heeft. Dit heeft tot gevolg dat de geslachtsnaam van de vrouw te zijner tijd door de ambtenaar van de burgerlijke stand ambtshalve zal worden gewijzigd in die van de moeder.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 11 maart 2022, en opnieuw beschikkende:
vernietigt de erkenning gedaan [in] 1963 van [verzoekster] , geboren [in] 1961 te [plaats1] , door [naam2] ;
verzoekt de griffier van het hof niet eerder dan drie maanden na de dag van deze beschikking een afschrift van deze beschikking te zenden naar de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [de gemeente] om als latere vermelding te worden toegevoegd aan de onder hem berustende geboorteakte van [verzoekster] , geboren [in] 1961.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en J.G. Idsardi, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, en is op 30 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.