ECLI:NL:GHARL:2023:2803

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
200.302.107/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging co-ouderschapsregeling en toewijzing eenhoofdig gezag aan de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de co-ouderschapsregeling van twee minderjarige kinderen, geboren in 2013 en 2015. De ouders, die in 2019 zijn gescheiden, hadden een ouderschapsplan opgesteld waarin afspraken waren gemaakt over de zorg voor de kinderen. Echter, de uitvoering van deze regeling leidde tot ernstige problemen, waarbij de kinderen in twee volledig gescheiden werelden leefden en er geen overleg tussen de ouders plaatsvond. De ondertoezichtstelling door de gecertificeerde instelling had niet geleid tot verbetering van de situatie. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen klem zitten tussen de ouders en dat er geen uitzicht is op verbetering van de communicatie tussen hen. Daarom heeft het hof besloten de co-ouderschapsregeling te beëindigen en de moeder alleen te belasten met het gezag over de kinderen. De omgangsregeling is aangepast zodat de kinderen om de week bij de vader verblijven, met extra tijd voor de jongste in de week dat ze niet bij de vader zijn. De vader is ook verplicht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding te betalen. Deze beslissing is genomen in het belang van de kinderen, die behoefte hebben aan stabiliteit en een veilige opvoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.302.107/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 173677)
beschikking van 30 maart 2023
inzake
[verzoekster], (de moeder)
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. R.A. Schütz te Leeuwarden,
en
[verweerder], (de vader)
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof te Gilze.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,(de GI)
gevestigd te Leeuwarden.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
regio Noord-Nederland, locatie Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 18 november 2020 en 24 september 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 25 oktober 2021;
- een journaalbericht namens de moeder van 19 november 2021 met bijlage(n);
- een brief van de raad van 26 november 2021 met bijlage(n);
- het verweerschrift;
- een brief van de GI van 28 juli 2022 met bijlag(n);
- een journaalbericht namens de vader van 3 augustus 2022;
- een journaalbericht namens de moeder van 4 augustus 2022;
- een brief van de GI van 23 februari 2023 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling op 8 augustus 2022 is met instemming van beide ouders aangehouden tot een nader te bepalen datum.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 6 maart 2023 plaatsgevonden. De moeder en de vader zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI zijn [naam1] , [naam2] en [naam3] verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn gehuwd geweest. Het huwelijk is [in] 2019 ontbonden door echtscheiding.
3.2
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2013, en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2015,
over wie de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.
3.3
Ten tijde van hun echtscheiding hebben de ouders een ouderschapsplan opgesteld waarin zij afspraken hebben gemaakt over de kinderen. De inhoud van dit ouderschapsplan is opgenomen in de echtscheidingsbeschikking van 11 januari 2019 en een afschrift van het ouderschapsplan is daaraan gehecht. In artikel 3 van dat ouderschapsplan zijn de ouders overeengekomen dat [de minderjarige1] zal worden ingeschreven op het adres van de moeder en dat [de minderjarige2] zal worden ingeschreven op het adres van de vader. In artikel 4 van het ouderschapsplan hebben partijen afspraken gemaakt over het verblijf van de kinderen. In artikel 4.1 hebben zij afgesproken om de zorg- en opvoeding van de kinderen vorm te geven in een co-ouderschapsregeling. De door de ouders afgesproken regeling luidt als volgt:
- de kinderen verblijven elke week van zondag 17:00 uur tot woensdag 12:00 uur bij de moeder;
- de kinderen verblijven elke week van woensdag 12:00 uur tot en met vrijdag 17:00 uur bij de vader;
- de kinderen verblijven om het weekend bij de vader of de moeder van vrijdag 17:00 uur tot zondag 17:00 uur.
Voorts hebben de ouders in het ouderschapsplan afspraken gemaakt over de verdeling
van de vakanties en de feestdagen.
3.4
Wat betreft de kinderalimentatie hebben de ouders in artikel 5.1 van het ouderschapsplan opgenomen dat zij aan de hand van hun eigen berekeningen de kosten van de kinderen hebben bepaald op € 600,- per maand in totaal, inclusief opvang en met aftrek van de kinderopvangtoeslag. Zij zijn overeengekomen een kinderrekening te openen, waar zij ieder maandelijks een bedrag op zullen storten om de in het ouderschapsplan vermelde kosten mee te voldoen.
3.5
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan sinds 29 oktober 2020 onder toezicht van de GI.
3.6
Bij beschikking van 8 februari 2022 heeft dit hof de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking, nadat de moeder haar verzoek had ingetrokken.
3.7
De door de rechtbank in de bestreden beschikking vastgestelde zorgregeling is in onderling overleg tussen de GI en de ouders per 24 juni 2022 opgeschort. De zorgregeling is hervat met ingang van 30 december 2022.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 24 september 2021 is de echtscheidingsbeschikking van 11 januari 2019 en het daaraan gehechte ouderschapsplan gewijzigd in die zin dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] om en om telkens een hele week bij de vader en een hele week bij de moeder verblijven, waarbij het wisselmoment plaatsvindt op vrijdag om 12.15 uur. Daarnaast is de vader vervangende toestemming verleend om paspoorten voor beide kinderen aan te vragen. De verzoeken van de moeder tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] , tot wijziging van het gezag naar eenhoofdig gezag voor de moeder en tot het vaststellen van een door de vader te betalen bedrag aan kinderalimentatie van € 176,- per kind per maand zijn afgewezen.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 24 september 2021. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en in de plaats daarvan alsnog de verzoeken van de moeder toe te wijzen en de verzoeken van de vader af te wijzen.
4.3
De vader voert verweer en hij verzoekt de moeder in haar verzoek tot aanpassing van de omgangsregeling zoals deze in de bestreden beschikking is opgenomen, niet ontvankelijk te verklaren, althans het verzoek van de moeder af te wijzen als ongegrond dan wel onbewezen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Het hof stelt vast dat de situatie van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] sinds het indienen van het hoger beroepschrift van de moeder meerdere malen is gewijzigd. De door de rechtbank in de bestreden beschikking bepaalde zorgregeling is in juli 2022 tijdelijk stopgezet nadat de partner van de vader haar zorgen had geuit over de fysieke veiligheid van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , haar eigen dochter [naam4] en zichzelf bij de vader. Met instemming van alle betrokkenen heeft de GI na die melding de co-ouderschapsregeling waarbij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] de ene week bij de moeder verbleven en de andere week bij de vader tijdelijk gewijzigd in die zin dat de kinderen volledig bij de moeder verbleven. [naam5] is gestart met begeleiding van de omgang bij de vader thuis en de vader heeft meegewerkt aan een gezinsopname bij [naam6] . Tijdens deze gezinsopname zijn de zorgen over de fysieke veiligheid van de kinderen niet bevestigd. Wel omschrijft [naam6] meerdere doelen waar de vader aan zou moeten gaan werken. Zowel [naam5] als [naam6] zien een vader die veel van de kinderen houdt, maar die ook rigide kan zijn en moeite heeft om naar zijn aandeel in de ontstane situatie te kijken. Hij is onvoldoende sensitief richting de kinderen en staat niet open voor de adviezen van de betrokken hulpverleners, zo concluderen zij. Er is bij de vader thuis sprake van een emotioneel onveilige situatie voor de kinderen, zo ziet ook de GI. Tegelijkertijd ziet de hulpverlening die bij de moeder thuis is ingezet dat zij zich laat aanspreken, dat zij kan reflecteren op zaken die minder goed zijn verlopen en dat zij haar handelen hierop kan bijstellen. De door de rechtbank vastgestelde co-ouderschapsregeling is eind december 2022 weer hervat.
5.2
De omschreven zorgen over de wijze waarop de vader invulling geeft aan de opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] komen bovenop de zorgen die er al langere tijd zijn.
Het gaat hier om: de voortdurende strijd tussen de ouders en de spanningen die dit voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met zich brengt, het feit dat de ouders niet in staat zijn om gezamenlijk afspraken te maken over de kinderen waardoor zij het belang van de kinderen uit het oog verliezen, de problemen in de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen en de loyaliteitsproblemen van zowel [de minderjarige1] als [de minderjarige2] , waardoor zij niet ongedwongen met beide ouders om kunnen gaan.
5.3
Tegen deze achtergrond dient het hof een beslissing te nemen over de zorgregeling, het gezag, de hoofdverblijfplaats en de kinderalimentatie. Het hof zal beginnen met de beslissing over de zorgregeling, omdat deze beslissing in de praktijk het meest verstrekkend is voor de ouders en de kinderen. Het hof acht voortzetting van de huidige co-ouderschapsregeling, waarbij de kinderen de ene week bij de moeder verblijven en de andere week bij de vader, niet langer in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De kinderen leven in twee volledig gescheiden werelden, zo is ook ter zitting gebleken. Niet alleen vindt er tussen de ouders al langere tijd geen overleg plaats, met alle negatieve gevolgen van dien voor de kinderen, er is daarnaast amper tot geen uitwisseling van spullen van de kinderen. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben voor beide ouders een winterjas, ze hebben voor beide weken een aparte gymtas om mee naar school te nemen en speelgoed en knuffels worden niet meegenomen naar het andere huis. Een verdeling van de zorg waarbij één van de ouders doordeweeks het zwaartepunt van de opvoeding voor zijn/haar rekening neemt, acht het hof in de gegeven situatie meer in het belang van de kinderen. Het hof acht de moeder het meest in staat om invulling te geven aan deze rol. Anders dan de vader heeft de moeder laten zien dat zij open staat voor de hulpverlening, dat zij kan reflecteren op haar handelen en dat haar interactie met de kinderen beter aansluit op de behoeftes van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Het hof zal de door de rechtbank vastgelegde zorgregeling dan ook wijzigen in die zin dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] om de week van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school bij de vader verblijven. [de minderjarige2] zal daarnaast in de week dat de kinderen niet het weekend bij de vader zijn, van donderdagmiddag uit school tot vrijdagochtend naar school bij de vader verblijven. Het hof sluit hierbij aan bij de door de GI omschreven behoefte van [de minderjarige2] om meer tijd met zijn vader door te brengen. Het hof acht het voorts in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] om een nadere invulling te geven aan de verdeling van de vakanties. De vakanties worden momenteel conform het ouderschapsplan bij helfte verdeeld. Het hof zal bepalen dat de vakanties die langer dan één week duren onder regie van de GI worden verdeeld.
5.4
Wat betreft het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] overweegt het hof het volgende. Ingevolge artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter na ontbinding van het huwelijk op verzoek van de ouders of van een van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Het hof is van oordeel dat het verzoek van de moeder om het gezamenlijk ouderlijk gezag te beëindigen en te bepalen dat het gezag voortaan aan haar toekomt voldoet aan de wettelijke voorwaarden. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zitten sinds de scheiding van hun ouders volledig klem tussen hun ouders. Gedurende de ondertoezichtstelling zijn er meerdere pogingen ondernomen om de ouders te laten werken aan hun onderlinge verstandhouding en communicatie, maar de ouders zijn er tot op heden niet in geslaagd om tot een structurele verbetering te komen. Hier valt geen verandering meer in te verwachten. Daarbij speelt een rol dat de vader vooral naar anderen wijst als veroorzaker van de problemen en geen probleeminzicht heeft. Bij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is als gevolg daarom al langere tijd sprake van een loyaliteitsconflict, en dat heeft negatieve gevolgen voor hun verdere ontwikkeling. Het hof heeft niet de verwachting dat hier binnen afzienbare tijd voldoende verbetering in zal komen. Het ter zitting gedane aanbod van de vader om alsnog aan de slag te gaan om tot verbetering te komen van de onderlinge verstandhouding met de moeder is naar het oordeel van het hof, mede gelet op het ontbreken van probleeminzicht bij de vader, een gepasseerd station. Het hof zal het verzoek van de moeder toewijzen.
5.5
Nu het hof alleen de moeder zal belasten met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en er dus geen sprake meer is van gezamenlijk ouderlijk gezag, heeft de moeder geen belang meer bij haar verzoek tot het wijzigen van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] .
5.6
De ouders hebben ter zitting overeenstemming bereikt over de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie in het geval het verzoek van de moeder ten aanzien van de zorgregeling zou worden toegewezen. De ouders zijn het er over eens dat de behoefte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] tezamen kan worden vastgesteld op € 738,- per maand in 2020. Omdat de vader thans onvoldoende draagkracht heeft om de door de moeder verzochte bijdrage te kunnen voldoen, zijn zij voorts overeengekomen dat de vader met ingang van heden met
€ 25,- per kind per maand zal bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 24 september 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en (in zoverre) opnieuw beschikkende:
bepaalt dat het gezag over [de minderjarige1] , geboren [in] 2013, en [de minderjarige2] , geboren [in] 2015, met ingang van heden alleen aan de moeder toekomt;
stelt de volgende omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] vast:
- [de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven eens per twee weken van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school bij de vader;
- [de minderjarige2] verblijft in de week dat de kinderen niet het weekend bij de vader zijn, van donderdagmiddag uit school tot vrijdagochtend naar school bij de vader;
- de vakanties en feestdagen worden bij helfte verdeeld, waarbij voor de vakanties langer dan één week geldt dat deze worden verdeeld onder regie van de GI;
bepaalt dat de vader aan de moeder met ingang van heden als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] € 25,- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, J.G. Idsardi en F. Menso, bijgestaan door mr. M. Oevering als griffier, en is op 30 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.