In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een alimentatiegeschil tussen een man en een vrouw. De man, verzoeker in hoger beroep, had eerder in de rechtbank Midden-Nederland een beschikking gekregen waarin hij werd verplicht om partneralimentatie te betalen aan de vrouw. De man heeft hoger beroep ingesteld, waarbij de vraag aan de orde was of dit tijdig was gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de man op 21 oktober 2021 een beschikking heeft ontvangen, maar dat hij pas op 21 januari 2022 hoger beroep heeft ingesteld. De vrouw stelde dat de man eerder op de hoogte was van de beschikking, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de man eerder op de hoogte was van de inhoud van de beschikking. Hierdoor was de man ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Daarnaast heeft het hof de behoefte van de vrouw aan alimentatie beoordeeld. De man had betoogd dat de vrouw niet langer behoeftig was, maar het hof oordeelde dat de vrouw onvoldoende inkomsten had om in haar levensonderhoud te voorzien. Het hof heeft vastgesteld dat de man een netto jaarinkomen had van € 38.505,75, wat resulteerde in een draagkracht van € 861,- per maand voor partneralimentatie. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd voor de periode van 1 maart 2017 tot 1 januari 2022, maar de beschikking voor de periode na 1 januari 2022 vernietigd en bepaald dat de man vanaf die datum € 861,- per maand aan de vrouw moet betalen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij ieder partij zijn eigen kosten draagt.