Uitspraak
1.[appellant1] ,
[appellant1],
FC&S Invest,
FC&S,
[appellanten],
[geïntimeerde],
1.De verdere procedure bij het hof
2.De verdere beoordeling van het geschil tussen partijenDe kern van de zaak2.1 [appellant1] heeft voor [geïntimeerde] werkzaamheden verricht waarvoor hij vanuit FC&S Invest aan [geïntimeerde] € 150.000,- heeft gefactureerd. De werkzaamheden bestonden uit het saneren van de schulden van [geïntimeerde] bij Deutsche Bank AG (hierna: de bank). [geïntimeerde] heeft van het gefactureerde bedrag € 100.000,- onbetaald gelaten. [appellanten] hebben bij de rechtbank (onder meer) betaling van het onbetaald gelaten bedrag gevorderd. Volgens [appellant1] is afgesproken dat [geïntimeerde] nog € 100.000,- moet betalen voor de overeenstemming die hij voor [geïntimeerde] heeft bereikt met de bank over het verlenen van finale kwijting door de bank voor een door hypotheek op een villa van [geïntimeerde] gedekte vordering van de bank bij verkoop van de villa tegen een afgesproken prijs. Dat bedrag is volgens hem verschuldigd ongeacht het antwoord op de vraag of daadwerkelijk finale kwijting is verleend, gelet op de problemen die zich hebben voorgedaan bij de verkoop van de villa. De villa is uiteindelijk tegen een lagere prijs verkocht, waardoor de bank aanspraak is blijven maken op de volledige restschuld. Volgens de rechtbank hebben [appellanten] onvoldoende onderbouwd dat de door hen gestelde afspraak is gemaakt.De bewijsopdracht2.2 In het tussenarrest heeft het hof [appellanten] toegelaten te bewijzen dat tussen partijen is overeengekomen dat [appellant1] recht heeft op betaling door [geïntimeerde] van de tweede tranche voor het treffen van een regeling met de bank, waarin de bank [geïntimeerde] finale kwijting verleent tegen betaling van € 4.450.000,- netto, ongeacht de verkoop van de villa die [geïntimeerde] toen in eigendom had en ongeacht of de finale kwijting daadwerkelijk wordt verleend.2.3 [appellanten] hebben twee getuigen doen horen, [appellant1] zelf als partijgetuige, en mevrouw [naam1] (hierna: [naam1] ). Bij het getuigenverhoor van [appellant1] is gebleken dat [naam1] medeaandeelhouder is van FC&S B.V.[appellanten] hebben het te leveren bewijs geleverd
Dat de verschuldigdheid van de fee niet afhankelijk was van de verkoop van de villa, was volgens [appellant1] ook voor [geïntimeerde] duidelijk. [appellant1] heeft daarover verklaard:
‘
Uit mijn gesprekken met [geïntimeerde] bleek dat het hem duidelijk was dat hij mij het bedrag van € 150.000,- verschuldigd was wanneer er een regeling werd getroffen met de Deutsche bank, ongeacht de verkoop van de villa. Dat kwam ook nog naar voren in een gesprek dat ik met [geïntimeerde] had toen we samen naar de rechtbank Lelystad reden voor de verificatievergadering waar het crediteurenakkoord aan de orde kwam. Ik had volmachten van alle crediteuren om voor het akkoord te stemmen. Als ik op dat moment twijfel had gehad aan de intentie van [geïntimeerde] om € 150.000,- te betalen, zou ik de machtigingen uiteraard niet gebruikt hebben om voor het akkoord te stemmen.
Ín het door partijen ondertekende contract staat de zin:
’Tweede tranche de verkoop na verbouwing en realisatie als operationeel Zorg vastgoed’. Volgens [appellant1] is met deze zin niet bedoeld dat de tweede tranche van zijn vergoeding pas verschuldigd was na de verbouwing van de villa en realisatie van de plannen die [appellant1] met de villa had, te weten de ontwikkeling tot zorgvilla. [appellant1] : ‘
Die zin zag volgens mij op het tijdstip waarop betaald zou worden, niet op de vraag of er betaald moest worden. De betalingsverplichting lag immers vast. [geïntimeerde] ging ervan uit dat in het vierde kwartaal van 2019 de villa verkocht kon worden, vandaar dat de tweede tranche ook in het vierde kwartaal van 2019 verschuldigd werd. Maar dat betekent, zoals gezegd, niet dat de betalingsverplichting afhankelijk is van de verkoop van de villa.’
als een betalingstermijn, ook omdat daaronder vermeld staat dat de tweede tranche in het vierde kwartaal van 2019 of het eerste kwartaal van 2020 verschuldigd wordt.’
Volgens [naam1] heeft [geïntimeerde] dat ook zo begrepen. [naam1] daarover:
‘
Bij het verrichten van onze werkzaamheden heb ik geregeld contact met [geïntimeerde] gehad. Toen is meerdere malen aan de orde gekomen dat [geïntimeerde] een bedrag van€ 150.000,- verschuldigd was vanwege de kwijting door Deutsche Bank. Dat stond ook niet ter discussie.’
€ 1.500.000,- zou kwijtschelden. [appellant1] maakte aanspraak op 10% van dit bedrag. Dat percentage was [geïntimeerde] duidelijk - het staat expliciet in de opdrachtbevestiging vermeld - en vormde voor hem kennelijk geen reden om niet met [appellant1] in zee te gaan. Onder deze omstandigheden valt niet in te zien waarom de bedongen en overeengekomen vergoeding van [appellant1] onredelijk hoog is. In dit verband is van belang dat [geïntimeerde] niet heeft aangevoerd dat de vergoeding uit de toon valt bij wat gebruikelijk is in de branche waarin [appellanten] actief zijn.
2.13 De rechtbank heeft de vordering van [appellanten] in conventie toegewezen tot
€ 12.000,- in hoofdsom, te vermeerderen met wettelijke rente, incassokosten en beslagkosten. Daarnaast heeft de rechtbank [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten. Verder heeft de rechtbank de reconventionele vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in reconventie.
€ 12.000,-, dat ziet op een andere overeenkomst van opdracht tussen [appellant1] en [geïntimeerde] .
Omdat [appellanten] hun vorderingen uitdrukkelijk beperkt hebben tot € 100.000,-, zal het hof niet meer dan dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het arrest en met de proceskosten. Uit praktische overwegingen zal het hof om die reden het vonnis van de rechtbank in conventie vernietigen voor wat betreft de door de rechtbank toegewezen bedragen. Het hof vernietigt het vonnis ook voor wat betreft de afwijzing van wat meer door [appellanten] is gevorderd dan door de rechtbank is toegewezen.
Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omvat ook een veroordeling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, zodat er geen aanleiding is om de nakosten en de wettelijke rente daarover afzonderlijk in de proceskostenveroordeling te vermelden. [1]