ECLI:NL:GHARL:2023:2648

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
200.314.124
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en wijziging van omstandigheden in echtscheidingszaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de partneralimentatie tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. De man had verzocht om de partneralimentatie op nihil te stellen of te matigen, onder andere vanwege grievend gedrag van de vrouw en een vermeende wijziging van omstandigheden. Het hof oordeelde dat het gedrag van de vrouw niet dusdanig grievend was dat het onaanvaardbaar was om van de man te verlangen dat hij partneralimentatie betaalde. De man had onvoldoende onderbouwd dat er sprake was van een ingrijpende wijziging van omstandigheden die wijziging van de alimentatie rechtvaardigde. Het hof concludeerde dat partijen bewust waren afgeweken van de wettelijke maatstaven bij het vaststellen van de alimentatie en dat de man niet had aangetoond dat hij niet langer aan de afgesproken alimentatie kon voldoen. De verzoeken van de man werden afgewezen en de beschikking van de rechtbank Overijssel werd bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.314.124
(zaaknummer rechtbank Overijssel 273631)
beschikking van 28 maart 2023
in de zaak van
[verzoeker],
wonende in [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M.B. Beerentsen in Zwolle,
en
[verweerster],
wonende in [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. I. Koster in Enschede.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 10 mei 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, binnengekomen op 5 augustus 2023;
  • het verweerschrift met producties;
  • een journaalbericht van de vrouw van 20 februari 2022 met producties;
  • een journaalbericht van de man van 24 februari 2022 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling was op 7 maart 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • de man met zijn advocaat;
  • de vrouw met haar advocaat.

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van partijen is [in] 2020 geëindigd.
3.2
Partijen hebben op 14 november 2019 een echtscheidingsconvenant opgesteld, dat onderdeel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking van 18 december 2019. In het echtscheidingsconvenant hebben partijen – voor zover relevant – de volgende afspraken gemaakt over partneralimentatie:
Partijen zijn bij het maken van onderstaande afspraken uitgegaan van de volgende inkomensgegevens:
Een bruto jaarinkomen van € 110.078 van [verzoeker] ;
Een bruto-jaarinkomen van € 15.000,- van [verweerster] (meewerkbeloning vanuit onderneming [verzoeker] ).
[verzoeker] zal maandelijks bij vooruitbetaling voor de eerste van de maand aan [verweerster] voldoen een bedrag van € 3.400,- bruto als bijdrage in levensonderhoud. (…) Partijen stellen de duur van de partneralimentatie vast op een periode van 30 maanden.
3.3
De man is getrouwd met zijn nieuwe partner [naam1] . De man is stiefvader van [de minderjarige] . [in] 2022 hebben de man en [naam1] een zoon gekregen.

4.Het geschil

4.1
In eerste aanleg heeft de man verzocht om de partneralimentatie op nihil te stellen of te matigen. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de man afgewezen.
4.2
De man komt met zeven grieven in hoger beroep. De man verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de door hem aan de vrouw te betalen partneralimentatie van € 3.400,- per maand, met terugwerkende kracht tot de datum van de ondertekening van het convenant, dan wel de inschrijvingsdatum van de echtscheidingsbeschikking, dan wel de data van de relevante wijzigingen, op nihil te stellen dan wel te matigen naar een lager bedrag dat het hof in goede justitie vindt;
alsmede voor recht te verklaren dat de te veel door de man betaalde alimentatie wordt verrekend of mag worden verrekend;
dan wel de vrouw te veroordelen om de te veel door de man betaalde alimentatie terug te betalen.
4.3
De vrouw voert verweer in hoger beroep en vraagt het hof om uitvoerbaar bij voorraad de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, althans het verzoek af te wijzen, althans hem het verzoek te ontzeggen.

5.De overwegingen voor de beslissing

Grievend gedrag
5.1
De man stelt in zijn eerste grief dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van hem gevergd kan worden dat hij partneralimentatie betaalt aan de vrouw vanwege grievend gedrag van de vrouw. De man stelt verder dat de lotsverbondenheid tussen partijen is weggevallen sinds vlak voor de echtscheiding.
5.2
Het hof merkt allereerst het volgende op. De lotsverbondenheid die door het huwelijk tussen partijen is ontstaan, kan gezien worden als een grondslag voor het ontstaan van een onderhoudsverplichting. Het voortduren van die alimentatieverplichting berust echter niet op het voortduren van de lotsverbondenheid. Het wegvallen van de lotsverbondenheid kan daarom geen grond zijn voor het voortijdig beëindigen van de verplichting om partneralimentatie te betalen (HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:695). De rechter kan wel een lopende alimentatieverplichting beëindigen, als het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om van de voormalig echtgenoot nog partneralimentatie te verlangen. Dit kan de rechter doen in verband met grievend gedrag van de alimentatiegerechtigde. Niet het wangedrag op zichzelf, maar het vorderen van partneralimentatie kan zo kwetsend voor de alimentatieplichtige zijn, dat dat niet van hem kan worden gevraagd.
5.3
Het hof stelt vast dat de vrouw zich grievend heeft uitgelaten tegenover de man en zijn nieuwe gezin. De man heeft e-mailcorrespondentie overgelegd waaruit blijkt dat de vrouw zich beledigend en provocerend uitlaat. De vrouw erkent dat haar gedrag niet de schoonheidsprijs verdient. Het hof merkt echter op dat in echtscheidingssituaties de emoties tussen partijen soms hoog oplopen. Onredelijk of grof gedrag maakt – binnen de dynamiek van een echtscheiding – nog niet dat de alimentatieverplichting definitief moet eindigen. Het hof stelt vast dat dit gedrag van de vrouw inmiddels al langere tijd gestopt is. Daarbij merkt het hof op dat de man, ook na de grievende uitlatingen van de vrouw, nog met haar in gesprek is gegaan om afspraken te maken over de partneralimentatie. Het hof is daarom van oordeel dat het gedrag van de vrouw niet dusdanig is dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de man haar partneralimentatie betaalt. De eerste grief faalt dus.
5.4
Voor zover de man aanvoert dat de familie van de vrouw hem verbaal of fysiek zou hebben bedreigd, is het hof van oordeel dat het gedrag van haar familieleden niet toegerekend kan worden aan de vrouw.
Bewust afwijken van de wettelijke maatstaven en wijziging van omstandigheden
5.5
De rechter kan een eerdere beschikking over partneralimentatie wijzigen als deze van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan doordat bij de uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan een overeenkomst over partneralimentatie wijzigen, indien die overeenkomst is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven (artikel 1:401 lid 4 en 5 van het Burgerlijk Wetboek (BW)).
5.6
De man voert in zijn tweede grief aan dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de stelling dat de afgesproken partneralimentatie van meet af aan niet heeft voldaan aan de wettelijke maatstaven. De man voert in zijn derde grief aan dat de rechtbank ten onrechte oordeelt dat geen sprake is van grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Het hof behandelt deze grieven gezamenlijk.
5.7
Het hof stelt vast dat partijen hun echtscheidingsconvenant hebben opgesteld bij hun gezamenlijke advocaat. De man schrijft in zijn inleidend verzoekschrift dat partijen samen naar hun gezamenlijke advocaat zijn gegaan. De vrouw stelt dat het convenant is opgesteld in samenspraak met deze advocaat. Dat heeft de man niet betwist. Uit het convenant (artikel 23) volgt dat de advocaat met partijen de inhoud heeft doorgesproken alvorens het convenant door hen is ondertekend. De vrouw stelt verder dat partijen de daadwerkelijke levensstijl tijdens het huwelijk als uitgangspunt hebben genomen voor de partneralimentatie. Ook dit heeft de man niet betwist. Deze stelling van de vrouw strookt bovendien met de stelling van de man dat hij ervan uitging dat hij de helft van het inkomen dat hij toen had, aan de vrouw moest betalen. Het hof gaat dus niet mee in de stelling van de man dat partijen zich wel op de wettelijke maatstaven hebben willen richten.
5.8
Het hof is van oordeel dat partijen hiermee bewust zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven voor partneralimentatie. De partneralimentatie kan daarom niet worden gewijzigd op de grond dat het echtscheidingsconvenant is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven (artikel 1:401 lid 5 BW). Het hof gaat ook niet mee in de stelling van de man dat de partneralimentatie van begin af aan niet heeft voldaan aan de wettelijke maatstaven, omdat is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens (artikel 1:401 lid 4). De man stelt dat dit het geval is, omdat geen rekening is gehouden met de pensioenvoorziening van de man van € 1.800,- per maand. Het hof is echter van oordeel dat ook het buiten beschouwing laten van de pensioenvoorziening, een bewuste afwijking is van de wettelijke maatstaven. Daarmee is dus niet van onjuiste of onvolledige gegevens uitgegaan. De tweede en de derde grief falen.
5.9
Omdat sprake is van een bewuste afwijking van de wettelijke maatstaven en partijen geen niet-wijzigingsbeding zijn overeengekomen, moet het verzoek van de man beoordeeld worden op grond van artikel 1:159 lid 3 BW. Een wijziging van de overeengekomen partneralimentatie is alleen mogelijk als sprake is van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat partijen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding mogen worden gehouden.
5.1
De man voert in zijn vierde grief aan dat de vrouw inmiddels eigen inkomsten heeft. De man heeft echter in het geheel niet onderbouwd wat het gevolg hiervan zou moeten zijn voor de partneralimentatie. Dit had wel op zijn weg gelegen, aangezien de vrouw wel gegevens heeft overgelegd over haar (tijdelijke) inkomen, zorgpolis en aflossing op een schuld. Het hof is daarom van oordeel dat de man deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd. De vierde grief faalt.
5.11
De man voert in zijn vijfde, zesde en zevende grief aan dat zijn draagkracht is gedaald vanwege een daling van zijn eigen inkomen en de onderhoudsverplichtingen jegens zijn stiefdochter en zoon. Het hof is van oordeel dat de man deze grieven in samenhang onvoldoende heeft onderbouwd. De man heeft in het inleidend verzoekschrift gesteld dat zijn inkomen lager was geworden vanwege de coronamaatregelen. Hij heeft echter in hoger beroep niet duidelijk gemaakt of zijn inkomen, nadat de coronamaatregelen zijn opgeheven, zich weer hersteld heeft. De man stelt en onderbouwt dat zijn stiefdochter een behoefte heeft van € 558,- per maand en dat zijn partner daarin voor € 268,- per maand moet bijdragen. De man stelt echter zonder nadere onderbouwing dat daarvan in elk geval € 134,- voor zijn rekening komt. Het hof merkt op dat stiefdochter [de minderjarige] in eerste instantie onderhouden moet worden door haar beide ouders. De draagkracht van de man hoeft pas aangesproken te worden als zij dat niet kunnen. De man stelt dat zijn partner niet (meer) mag werken vanwege medische redenen, maar onderbouwt deze stelling niet. Het had op de weg van de man gelegen om hier inzicht in te geven. De man maakt daarnaast niet duidelijk in hoeverre de vader van stiefdochter [de minderjarige] zelf in [de minderjarige] ’s behoefte kan voorzien.
De man stelt dat de behoefte van zijn zoon € 642,- per maand is. De man heeft hierbij geen draagkrachtberekening overgelegd en het hof kan deze berekening van de man ook niet volgen. De man maakt niet duidelijk op welke gegevens het netto gezinsinkomen van € 5000,- per maand is gebaseerd. Het hof kan deze berekening dan ook niet als uitgangspunt nemen.
5.12
Het hof merkt op dat een daling van het inkomen en het krijgen van een stiefdochter en een zoon relevante omstandigheden zijn die invloed kunnen hebben op de draagkracht van de man. Het hof is echter van oordeel dat de man onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd welke gevolgen deze gewijzigde omstandigheden hebben voor zijn draagkracht. Het hof heeft onvoldoende informatie om de draagkracht van de man opnieuw te berekenen. De vijfde, zesde en zevende grief falen.
5.13
Het hof is van oordeel dat de man onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan de afgesproken partneralimentatie kan worden gehouden. Het hof zal de verzoeken van de man afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 10 mei 2022;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, K.A.M. van Os-ten Have en A.T. Bol, bijgestaan door mr. L.M. de Wit als griffier en is op 28 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.