In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 maart 2023 uitspraak gedaan op het verzoek van belanghebbende om de Inspecteur van de Belastingdienst te veroordelen in de proceskosten na de intrekking van het hoger beroep. De zaak is ontstaan na een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 februari 2020, waarin de rechtbank de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2009, 2010 en 2013 heeft beoordeeld. De rechtbank verklaarde het beroep voor 2009 ongegrond, maar gegrond voor de jaren 2010 en 2013, en veroordeelde de Inspecteur tot vergoeding van proceskosten en griffierecht.
Na hoger beroep door zowel belanghebbende als de Inspecteur, heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 maart 2021 de uitspraak van de rechtbank vernietigd, met uitzondering van de beslissingen over proceskosten en griffierecht. De Hoge Raad heeft op 27 mei 2022 het beroep in cassatie van belanghebbende gegrond verklaard en de zaak verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Belanghebbende heeft op 4 augustus 2022 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenvergoeding.
Het Gerechtshof heeft vastgesteld dat de Inspecteur heeft aangegeven dat belanghebbende in principe in aanmerking komt voor een proceskostenvergoeding. Echter, op basis van de relevante wetgeving, met name artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, heeft het Hof geoordeeld dat er geen proceskosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. Het verzoek om proceskostenvergoeding is dan ook afgewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.