ECLI:NL:GHARL:2023:2617

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
22/01127
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking hoger beroep in belastingzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 maart 2023 uitspraak gedaan op het verzoek van belanghebbende om de Inspecteur van de Belastingdienst te veroordelen in de proceskosten na de intrekking van het hoger beroep. De zaak is ontstaan na een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 februari 2020, waarin de rechtbank de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2009, 2010 en 2013 heeft beoordeeld. De rechtbank verklaarde het beroep voor 2009 ongegrond, maar gegrond voor de jaren 2010 en 2013, en veroordeelde de Inspecteur tot vergoeding van proceskosten en griffierecht.

Na hoger beroep door zowel belanghebbende als de Inspecteur, heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 maart 2021 de uitspraak van de rechtbank vernietigd, met uitzondering van de beslissingen over proceskosten en griffierecht. De Hoge Raad heeft op 27 mei 2022 het beroep in cassatie van belanghebbende gegrond verklaard en de zaak verwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Belanghebbende heeft op 4 augustus 2022 het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenvergoeding.

Het Gerechtshof heeft vastgesteld dat de Inspecteur heeft aangegeven dat belanghebbende in principe in aanmerking komt voor een proceskostenvergoeding. Echter, op basis van de relevante wetgeving, met name artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, heeft het Hof geoordeeld dat er geen proceskosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. Het verzoek om proceskostenvergoeding is dan ook afgewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 22/01127
uitspraakdatum: 28 maart 2023
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het verzoek van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
om
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Eindhoven(hierna: de Inspecteur)
te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende naar aanleiding van de intrekking van het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 februari 2020, nummers BRE 17/5139, 17/5140 en 17/5141

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Bij uitspraak van 20 februari 2020 (ECLI:NL:RBZWB:2020:899) heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) het beroep met betrekking tot de aan belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2009 ongegrond verklaard, de beroepen met betrekking tot de aan belanghebbende opgelegde aanslagen IB/PVV 2010 en 2013 gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de aanslagen IB/PVV 2010 en 2013 vernietigd, en het te betalen premiedeel van die aanslagen verminderd. Verder heeft de Rechtbank de Minister voor Rechtsbescherming veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 1.500, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.311, en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan haar vergoedt.
1.2.
Op de hoger beroepen van belanghebbende en de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch bij uitspraak van 18 maart 2021 (ECLI:NL:GHSHE:2021:788) de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, met uitzondering van de beslissingen over de proceskosten en het griffierecht en de veroordeling van de Minister voor Rechtsbescherming tot vergoeding van immateriële schade, en het bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaard. Verder heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de immateriële schade die belanghebbende heeft geleden tot een bedrag van € 1.500, bepaald dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het hoger beroep bij het hof van € 131 vergoedt, en de Inspecteur veroordeeld in de kosten van het geding bij het hof van € 1.068.
1.3.
Bij arrest van 27 mei 2022 (ECLI:NL:HR:2022:769) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch gegrond verklaard, deze uitspraak vernietigd, maar uitsluitend voor zover daarbij de aan belanghebbende voor het jaar 2013 opgelegde aanslag IB/PVV in stand is gelaten, en het geding verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest. Verder heeft de Hoge Raad de Staatssecretaris van Financiën opgedragen aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 134, en de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op de helft van € 3.036 (vanwege samenhang met een andere zaak), derhalve € 1.518, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
1.4.
Naar aanleiding van het hiervoor vermelde arrest van de Hoge Raad heeft de Inspecteur de aanslag IB/PVV 2013 verminderd.
1.5.
Bij bericht van 4 augustus 2022 heeft belanghebbende het hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenvergoeding.
1.6.
De Inspecteur heeft het Hof bij bericht van 7 oktober 2022 medegedeeld dat belanghebbende in principe in aanmerking komt voor een proceskostenvergoeding.
1.7.
Met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

2.Beoordeling van het verzoek

2.1.
In geval van intrekking van het hoger beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het hogerberoepschrift is tegemoetgekomen, kan het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld (artikel 8:75a, eerste lid, in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb).
2.2.
De Hoge Raad heeft de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch vernietigd, maar uitsluitend voor zover daarbij de aanslag IB/PVV 2013 in stand is gelaten. Dit betekent dat de door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch uitgesproken proceskostenveroordeling van € 1.068 met het arrest definitief is geworden. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft de door de Rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling van € 1.311 in stand gelaten. Ook die veroordeling is met het arrest definitief geworden. Nu niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende in de procedure na verwijzing volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt, zal het Hof het verzoek afwijzen.

3.Beslissing

Het Hof wijst het verzoek van belanghebbende om vergoeding van proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.F.R. Woeltjes, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. A.J.H. van Suilen, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is op 28 maart 2023 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(E.D. Postema) (V.F.R. Woeltjes)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 29 maart 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.