In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 maart 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de waardevaststelling van een winkelruimte, gelegen aan [adres1] 13 te [woonplaats], die door de heffingsambtenaar van het Noordelijk Belastingkantoor was vastgesteld op € 397.000 per waardepeildatum 1 januari 2018. Belanghebbende was het niet eens met deze vaststelling en heeft bezwaar aangetekend, wat door de heffingsambtenaar werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 13 december 2022 is de gemachtigde van belanghebbende, J. Schokker, verschenen, evenals de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar. Het Hof heeft de feiten vastgesteld, waaronder de oppervlakte van de winkelruimte en de huurprijs die belanghebbende voor de onroerende zaak betaalt. Het geschil draait om de vraag of de vastgestelde waarde te hoog is en of de heffingsambtenaar deze waarde voldoende heeft onderbouwd.
Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem gehanteerde huurwaarde marktconform is. De heffingsambtenaar had niet alle relevante stukken overgelegd, waardoor het Hof niet kon nagaan of de huurwaarde goed was onderbouwd. Uiteindelijk heeft het Hof de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 375.000, en het hoger beroep van belanghebbende gegrond verklaard. De heffingsambtenaar is veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, die zijn vastgesteld op € 4.269,12.