Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
- € 11.500 met wettelijke rente vanaf 31 januari 2020, althans vanaf 7 oktober 2020
- € 375 per kalendermaand vanaf 1 februari 2020 tot 1 oktober 2021 met wettelijke rente
- € 150 per kalendermaand vanaf 1 oktober 2021 tot het moment dat [geïntimeerde] het paard weer bij [appellante] afhaalt of doet afhalen met wettelijke rente
- € 1.083,66 met wettelijke rente vanaf 21 oktober 2020
- € 559 met wettelijke rente vanaf 27 november 2020
- € 746 met wettelijke rente daarover vanaf 15 oktober 2021
- de proceskosten in beide instanties.
3.Het oordeel van het hof
Eliteheeft ontvangen. Dat kan verklaren dat dierenarts [naam1] na haar onderzoek (kennelijk) niet in eerste instantie heeft gedacht aan een chronische aandoening in de vorm van chronische bursitis. In haar verslag maakt zij immers wel melding van de aanwezigheid van onregelmatige mineralisaties dorsaal van C1, kennelijk zonder dat zij daarin aanleiding ziet voor verder onderzoek; daarop heeft zij geen therapie ingezet. De wel ingezette therapie was gericht op een eveneens geconstateerde (niet chronische) vulling van facetgewrichten, lager in de hals. Deze overbelasting van de spieren is behandeld met pijnbestrijding, en die behandeling leek vruchten te hebben afgeworpen: na verloop van vier weken deelde [geïntimeerde] [naam1] mee dat geen sprake meer was van de aanleuningsproblemen waarvoor die therapie was ingezet. Dit alles speelde zich enige tijd voorafgaand aan de verkoop af. Weliswaar is het paard kort voor die verkoop geheel geschoren (waardoor niet meer zichtbaar was dat onderzoek en behandeling aan de nek had plaatsgevonden), maar de verklaring die [geïntimeerde] daarvoor heeft gegeven, is niet op voorhand ongeloofwaardig: het paard werd nog licht getraind (gelongeerd) en het werd inmiddels kouder. Met een dikke en daardoor langer nat blijvende vacht zou het dier teveel risico op verkoudheid en spierstijfheid hebben gelopen, zo is voldoende onderbouwd aangevoerd. Het hof volgt [appellante] ook niet in haar stelling dat uit eerdere WhatsApp-berichten van begin december 2019 tussen [geïntimeerde] en een eerdere in het paard geïnteresseerde blijkt dat [geïntimeerde] wist van een chronisch probleem en dit heeft verzwegen. In die berichten stelt [geïntimeerde] dat “ [naam3] ” (dierenarts [naam1] ) een mineralisatie in spierweefsel laag in de hals heeft vastgesteld en het paard helemaal heeft goedgekeurd. Dat is niet strijdig met het voorgaande. Uit die berichten blijkt verder dat [geïntimeerde] bereid is om de door [naam1] gemaakte foto’s te delen en mee wil werken aan een röntgenologisch onderzoek in opdracht van deze geïnteresseerde. Een en ander, ook in samenhang bezien met andere feitelijkheden, zoals het daarna scheren van het paard, geeft te weinig steun aan de stelling van [appellante] dat [geïntimeerde] bewust een paard met een chronisch gebrek heeft aangeboden en verkocht.