ECLI:NL:GHARL:2023:2518

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
200.304.001/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij verborgen gebreken van een paard bij verkoop

In deze zaak heeft de eiseres, [appellante], een paard gekocht van de gedaagde, [geïntimeerde], maar klaagt dat het paard gebreken vertoont waarvan zij niet op de hoogte was gesteld voor de koop. De eiseres stelt dat de gedaagde op de hoogte was van deze gebreken en deze heeft verzwegen, wat leidt tot een schending van de contractuele klachtplicht. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiseres afgewezen, waarna zij in hoger beroep ging. Het hof heeft vastgesteld dat de eiseres niet tijdig heeft gereageerd op de gebreken, zoals vereist in de koopovereenkomst. De eiseres had de verplichting om binnen twee maanden na ontdekking van de gebreken de gedaagde hiervan op de hoogte te stellen. Het hof oordeelt dat de gedaagde niet aansprakelijk is voor de gebreken, omdat de eiseres niet heeft voldaan aan haar klachtplicht. De vorderingen van de eiseres zijn afgewezen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter. De eiseres wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de gedaagde.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.304.001/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 9010847)
arrest van 21 maart 2023
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats1] ,
appellante,
bij de rechtbank: eiseres,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. A.J. Elema, die kantoor houdt te Beilen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. F.Y. de Reus, die kantoor houdt te Assen.

1.Het verdere verloop procedure in hoger beroep

Na het arrest van 1 februari 2022 heeft op 29 maart 2022 een mondelinge behandeling na aanbrengen plaatsgehad. Nadat vervolgens memories van grieven en van antwoord zijn genomen, heeft [appellante] opnieuw een mondelinge behandeling gevraagd. Met instemming van partijen is deze ‘enkelvoudig’ gehouden op 14 februari 2023. Van beide zittingen is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (processen-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
In deze zaak klaagt [appellante] erover dat een paard dat zij van [geïntimeerde] heeft gekocht gebreken heeft waarvan zij voorafgaand aan de koop niet op de hoogte is gesteld, terwijl [geïntimeerde] wist van die gebreken en dat voor [appellante] heeft verzwegen. Dat geschil heeft de volgende feitelijke achtergrond [1] .
2.2
Op 20 december 2019 heeft [appellante] een paard bezichtigd dat [geïntimeerde] op Marktplaats te koop had aangeboden. In de advertentie was het paard onder meer beschreven als ‘M1 dressuur, met zeer veel aanleg voor het hogere werk (…) Ook zeer interessant voor de fokkerij’. De volgende dag hebben partijen overeenstemming bereikt over de koop van het paard voor € 11.500. Het is daarna op 31 januari 2020 aan [appellante] geleverd. De koopovereenkomst bevat onder de kop “verborgen gebreken” de volgende bepaling:
8.1
Indien koper van mening is dat het paard niet aan de overeenkomst beantwoordt waardoor het paard niet die eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn, dan is koper op straffe van verval van zijn rechten verplicht om binnen twee maanden na ontdekking van een eventuele afwijking dit aan verkoper per aangetekend schrijven mee te delen.
2.3
Ongeveer tweeëneenhalve maand voorafgaand aan deze koop, op 4 oktober 2019, had [geïntimeerde] het paard door dierenarts [naam1] laten onderzoeken omdat het in de bewoordingen van de dierenarts onder zadel onrustig was in de aanleuning en moeite had met lengtebuiging linksom. Deze dierenarts heeft naar aanleiding van het door haar uitgevoerde onderzoek op
7 september 2020 het volgende genoteerd:
Hals:
Pijnlijkheid in lengtebuiging naar links hele hals, max C4-7
Rontgenonderzoek:
Onregelmatige mineralisaties dorsaal van C1
Transpositie ventrale tuberkel van C6 naar C7 (anatomische variatie)
Lagen niet afwijkend.
Echografie:
Eindpezen M. Serimispinalis Capitis niet afwijkend.
Mineralisaties dorsaal van Cl, in en rond ligamentum nuchae
C4-7 vulling facetgewrichten / synovitis max C5-6
Rectaal:
SI gewricht re aan sacrale zijde licht onregelmatig
Ventrale SI ligament re licht verdikt tov li.
Therapie:
Injectie C4-7 facetgewricht onder echobegeleiding
Mesotherapie hals en rug
Volgens schema beweging opbouwen.
2.4
Vier weken na dit consult heeft telefonisch contact plaatsgehad tussen [naam1] en [geïntimeerde] . De dierenarts heeft naar aanleiding van dat gesprek genoteerd:
Gaat goed, is nu linksom en rechtsom gelijk en mooi los en ontspannen.
2.5
Omdat [appellante] na de koop aanhoudende aanleuningsproblemen van het paard ondervond, heeft zij op 15 september 2020 door Arts&Dier te Klijndijk röntgen-opnamen en een echografisch onderzoek naar de hals laten verrichten. Daarbij is het volgende geconstateerd:
Rontgen-onderzoek hals; mineralisatie dorsaal van C1,C5-C6 arthrose-vorming thv linker facetgewricht.
Echografisch onderzoek; mineralisatie dorsaal van C1 is met name gelegen in Lig. Nuchae. Geringe mineralisatie in linker Semispinalis.
Bevindingen zouden heel goed de aanleuningsproblemen kunnen veroorzaken echter moet dit middels evt. plaatselijke verdovingen worden bewezen.
2.6
Deze bevindingen waren aanleiding voor een onderzoek door dierenarts [naam2] te Wolvega. Op 6 november 2020 rapporteerde hij daarover als volgt:
algemeen - anamnese: Paard is sinds drie kwart jaar in bezit. Vrij snel werden aanleuningsklachten duidelijk. Paard was erg onrustig in de hand, heeft moeite met stelling nemen en lengtebuiging. Daarnaast is er enorm veel teugelspanning en gooit het paard willekeurig het hoofd in de lucht en houdt het hoofd dan gestrekt.
4-10-2019 is het paard bij de vorige eigenaar/ verkoper aangeboden voor consultatie met betrekking tot aanleuningsklachten bij [naam1] van [naam3] .
Het rapport van deze consultatie is door ondergetekende dierenarts bestudeerd.
In het rapport en op bijgevoegde röntgenfoto’s van de hals zijn een aantal afwijkingen zichtbaar. De afwijking die mogelijkerwijs klinische klachten kan geven betreft uitgebreide mineralisaties dorsaal van de atlas nabij het ligamentum nuchae.
Mr. Albert Elema heeft het dossier gestuurd met de vraag of er mijns inziens aanleuningsklachten aanwezig zijn bij dit paard. Daarnaast is de vraag of de aanleuningsklachten overeen zouden kunnen stemmen met de aanleuningsklachten die
4-10-2019 door [naam1] zijn geconstateerd.
De andere relevante vraag die gesteld wordt is: kunnen de aanleuningsklachten die in het huidige onderzoek naar voren komen, herleid worden naar de (mogelijk) klinisch relevante afwijking die op 4-10-2019 is aangetroffen dorsaal van de atlas.
Bevindingen : Het paard staat in rust reeds met CO-C1 in extensie.
Paard heeft een enorm meewerkend karakter in de omgang.
Er is weinig bespiering van de hals aanwezig.
Tijdens het longeren op de volte toont het paard geen kreupelheid of andere locomotieklachten.
Het paard wordt vervolgens onder het zadel voorgesteld door een professionele ruiter [naam4] .
Het paard wordt correct gereden en voorgesteld.
Tijdens zowel de stap als de draf valt op dat het paard voortdurend beide teugels aanspant en er geen effectieve ontspanning van de aanleuning optreedt. Bij navragen aan de ruiter, beweert deze ruiter dat het paard onevenredig sterk is in de mond en voortdurend de teugels uit de hand trekt.
Tijdens zowel de stap als draf toont het paard meerdere episodes waarin het paard heel actief het hoofd in de lucht steekt en de nek in gestrekte toestand houdt. De frequentie waarop het paard die gedrag toonde was ca. 6-7 x.
Het paard buigt de hals wel, echter niet vanuit CO-1, maar compenseert de flexie vanuit
C2-3.
Echografisch onderzoek bevestigt de aanwezigheid van de mineralisaties zoals deze op de foto zichtbaar zijn. Deze bevinden zich binnen de ventrale fasciculi van het ligamentum nuchae en ook in de ruimte tussen dit ligament en de dorsale botbelijning van de atlas. Hierbij zitten deze mineralisaties vermoedelijk ook deels in een, niet duidelijk overvulde, bursa atlantis.
Deze lokatie is uitgebreid geïnfiltreerd met 15-20 ml mepivacaine HCl.
15 minuten na de infiltratie is het paard weer ge-evalueerd tijdens het rijden door bovengenoemde professionele ruiter.
Hierbij was zichtbaar dat het paard na het verdoven van de geconstateerde afwijking alleen nog tijdens de eerste keer aandraven het hoofd in de lucht stak, maar in de 10-15 minuten rijden daarna dit niet meer toonde.
diagnose : Chronische desmopathie van het ligamentum nuchae met mineralisaties in het ventrale aspect van het ligament alsook in de subligamentaire bursa.
advies / therapie : Het huidige onderzoek heeft aangetoond dat het paard aanleuningsklachten toont die mijns inziens een fysieke oorsprong hebben. De aanwezigheid van de afwijking die 4-10-2019 is geconstateerd is bevestigd met echografie. Dat deze afwijking een belangrijke rol speelt bij de aanleuningsklachten, is bevestigd middels het lokaal uitverdoven van de afwijking.
Dit paard is met deze afwijking in mijn ogen niet geschikt als sportpaard.
2.7
In een nadere verklaring heeft dierenarts [naam2] op 8 juli 2021 het volgende geschreven:
• In zowel het verslag met bevindingen van mevrouw [naam1] als op de röntgenfoto's is deze in mijn verslag genoemde bevinding van de bursa duidelijk aanwezig.
• Middels uitverdoven heb ik met een uiterste hoge mate van waarschijnlijk vast gesteld dat de klachten tijdens het rijden voortkomen uit de genoemde bevinding van chronische bursitis. Zoals hierboven is gemeld, is deze bursitis reeds VOOR de koop geconstateerd door mevrouw [naam1] , zichtbaar op de röntgenfoto's van voor de koop en ook gedocumenteerd in het verslag van mevrouw [naam1] .
• De objectiviteit van de ruiter staat los van mijn eigen oordeel. Ik ben een ervaren dierenarts welke gespecialiseerd is in het onderzoek van de halswervelkolom. Dit heb ik o.a. bereikt door het worden van een gecertificeerd lid van een internationale groep paardendierenartsen, die zich volledig toespitsen op onderzoek van musculoskeletale systeem van paarden (ISELP). Met die achtergrond ben ik zelf goed in staat te oordelen dat het paard een duidelijke verbetering toonde na het uitvoeren van de diagnostische anaesthesie in de bursa atlantis.
• De verbetering die het paard toonde na de behandeling van de laag cervicale facetgewrichten door [naam1] zijn zeker niet bewijzend dat de klachten die destijds aanwezig waren, voortkomen uit die laag cervicale regio. De facetgewrichten zijn nl. geïnjecteerd met een corticosteroid. Corticosteroiden worden, ook na een lokale gewrichtsinjectie, systemisch opgenomen en komen uiteindelijk in de bloedbaan terecht. Op die manier kunnen ze ook elders in het lichaam voor een langere periode een duidelijk ontstekingsremmend effect hebben. Dit is zelfs in de literatuur ook aangetoond. Vanwege dit systemische effect, kunnen klachten elders in het lichaam ook gereduceerd / behandeld worden. Deze werking kan in wisselende mate een langere tijd effect sorteren.
2.8
[appellante] heeft de vernietiging van de koopovereenkomst ingeroepen en heeft bij de kantonrechter gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld € 13.142,66 aan haar te betalen, te vermeerderen met rente. Ook is veroordeling gevorderd tot betaling van € 375 per maand vanaf 1 februari 2020 totdat het paard bij [appellante] wordt opgehaald, eveneens te vermeerderen met rente, en een veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van de proceskosten van [appellante] .
2.9
De kantonrechter heeft deze vorderingen afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep is dat de vorderingen van [appellante] alsnog worden toegewezen. Zij heeft daarbij haar vordering verminderd en veroordeling tot betaling gevorderd van:
  • € 11.500 met wettelijke rente vanaf 31 januari 2020, althans vanaf 7 oktober 2020
  • € 375 per kalendermaand vanaf 1 februari 2020 tot 1 oktober 2021 met wettelijke rente
  • € 150 per kalendermaand vanaf 1 oktober 2021 tot het moment dat [geïntimeerde] het paard weer bij [appellante] afhaalt of doet afhalen met wettelijke rente
  • € 1.083,66 met wettelijke rente vanaf 21 oktober 2020
  • € 559 met wettelijke rente vanaf 27 november 2020
  • € 746 met wettelijke rente daarover vanaf 15 oktober 2021
  • de proceskosten in beide instanties.

3.Het oordeel van het hof

Inleiding
3.1
Het hof zal oordelen dat de bestreden beslissing in stand blijft. Dat wordt hierna uitgelegd.
De grondslagen van de vordering: bedrog, onrechtmatige daad, dwaling en ongerechtvaardigde verrijking
3.2
De vordering van [appellante] is gebaseerd op verschillende juridische grondslagen. In alle gevallen is het verwijt van [appellante] in essentie hetzelfde: het paard is gekocht voor de dressuur en als fokmerrie. Ten tijde van de verkoop was [geïntimeerde] er op grond van het onderzoek van [naam1] echter van op de hoogte dat het paard leed aan chronische bursitis. Die aandoening is te relateren aan mineralisaties binnen de ventrale fasciculi van het ligamentum nuchae en in de ruimte tussen dit ligament en de dorsale botbelijning van de atlas. Daardoor was het paard ten tijde van de koop niet geschikt voor de dressuur, en ook niet voor de fok. [geïntimeerde] had [appellante] voorafgaand aan de koop van deze bevindingen op de hoogte moeten stellen, maar heeft dat niet gedaan. Als [geïntimeerde] deze verplichting wel had nageleefd, dan zou [appellante] het paard nader hebben laten onderzoeken en zou ze het uiteindelijk niet hebben gekocht. Volgens [appellante] heeft [geïntimeerde] het paard zelfs geheel geschoren voordat zij het aan [appellante] liet zien, met de bedoeling de sporen van het onderzoek van [naam1] uit te wissen
(dat had een scheerplek in de nek achtergelaten).
3.3
Bij de beoordeling van dit verwijt neemt het hof op grond van de bevindingen van [naam2] aan dat het paard door de geconstateerde aandoening inderdaad niet kan dienen voor de dressuur en dat het ook niet geschikt is als fokmerrie. Bovendien gaat het hof ervan uit dat de door [naam2] geconstateerde fysieke oorsprong van de klachten
(chronische bursitis) is terug te voeren op de door dierenarts [naam1] voorafgaand aan de verkoop al geconstateerde onregelmatige mineralisaties dorsaal van C1. Naar het oordeel van het hof rustte onder die omstandigheden op [geïntimeerde] de verplichting om [appellante] van de onderzoeksbevindingen van [naam1] op de hoogte te stellen. Immers, (i) de geconstateerde mineralisaties kunnen – naar onbestreden is gebleven – erfelijk zijn en kunnen leiden tot ongeschiktheid voor de dressuur, (ii) dit onderzoek heeft slechts kort voor de verkoop plaatsgevonden en (iii) de verbetering die het paard toonde na de behandeling van de laag cervicale facetgewrichten door [naam1] , bewijzen volgens [naam2] niet dat de klachten destijds voortkwamen uit die laag cervicale regio. De facetgewrichten zijn door [naam1] namelijk geïnjecteerd met een corticosteroïde. Dat middel kan ook elders in het lichaam van het paard voor een langere periode een duidelijk ontstekingsremmend effect gehad hebben.
3.4
Maar ook als ervan wordt uitgegaan dat [geïntimeerde] in deze verplichting is tekortgeschoten (wat zij bestrijdt, maar wel aannemelijk is), dan nog kan dat niet tot toewijzing van de vorderingen van [appellante] leiden. Het hof licht dat hierna toe. Daarbij zal onderscheid worden gemaakt tussen de diverse grondslagen.
Bedrog en onrechtmatige daad
3.5
Bij het beroep op bedrog en onrechtmatige daad gaat [appellante] er naar het hof begrijpt vanuit dat [geïntimeerde] wist dat de aanleuningsproblemen door de bursitis werden veroorzaakt, en dat heeft verzwegen. Onderdeel van het verwijt is ook, dat zij het paard geheel heeft geschoren om de sporen van het onderzoek te verdoezelen die tot die conclusie heeft geleid (het onderzoek van [naam1] ). Dit alles is echter niet komen vast te staan. Zoals Arts&Dier en [naam2] ook onderkennen, was ten tijde van de verkoop niet zonder meer duidelijk dat de aanleuningsproblemen daadwerkelijk door de bursitis werden veroorzaakt; dat is pas later door middel van plaatselijke verdovingen aangetoond. Een contra-indicatie voor [geïntimeerde] was het feit dat het paard nog ongeveer een half jaar voor de verkoop had deelgenomen aan de zogenoemde IBOP (een beoordeling door het paardenstamboek, waarbij de paarden getest worden op geschiktheid voor de sport en ook worden voorgereden) en toen het predicaat
Eliteheeft ontvangen. Dat kan verklaren dat dierenarts [naam1] na haar onderzoek (kennelijk) niet in eerste instantie heeft gedacht aan een chronische aandoening in de vorm van chronische bursitis. In haar verslag maakt zij immers wel melding van de aanwezigheid van onregelmatige mineralisaties dorsaal van C1, kennelijk zonder dat zij daarin aanleiding ziet voor verder onderzoek; daarop heeft zij geen therapie ingezet. De wel ingezette therapie was gericht op een eveneens geconstateerde (niet chronische) vulling van facetgewrichten, lager in de hals. Deze overbelasting van de spieren is behandeld met pijnbestrijding, en die behandeling leek vruchten te hebben afgeworpen: na verloop van vier weken deelde [geïntimeerde] [naam1] mee dat geen sprake meer was van de aanleuningsproblemen waarvoor die therapie was ingezet. Dit alles speelde zich enige tijd voorafgaand aan de verkoop af. Weliswaar is het paard kort voor die verkoop geheel geschoren (waardoor niet meer zichtbaar was dat onderzoek en behandeling aan de nek had plaatsgevonden), maar de verklaring die [geïntimeerde] daarvoor heeft gegeven, is niet op voorhand ongeloofwaardig: het paard werd nog licht getraind (gelongeerd) en het werd inmiddels kouder. Met een dikke en daardoor langer nat blijvende vacht zou het dier teveel risico op verkoudheid en spierstijfheid hebben gelopen, zo is voldoende onderbouwd aangevoerd. Het hof volgt [appellante] ook niet in haar stelling dat uit eerdere WhatsApp-berichten van begin december 2019 tussen [geïntimeerde] en een eerdere in het paard geïnteresseerde blijkt dat [geïntimeerde] wist van een chronisch probleem en dit heeft verzwegen. In die berichten stelt [geïntimeerde] dat “ [naam3] ” (dierenarts [naam1] ) een mineralisatie in spierweefsel laag in de hals heeft vastgesteld en het paard helemaal heeft goedgekeurd. Dat is niet strijdig met het voorgaande. Uit die berichten blijkt verder dat [geïntimeerde] bereid is om de door [naam1] gemaakte foto’s te delen en mee wil werken aan een röntgenologisch onderzoek in opdracht van deze geïnteresseerde. Een en ander, ook in samenhang bezien met andere feitelijkheden, zoals het daarna scheren van het paard, geeft te weinig steun aan de stelling van [appellante] dat [geïntimeerde] bewust een paard met een chronisch gebrek heeft aangeboden en verkocht.
Dwaling
3.6
Het beroep op dwaling moet stranden op bepaling 8.1 in de koopovereenkomst die [appellante] de verplichting oplegt om op straffe van verval van haar rechten binnen twee maanden na ontdekking van de gestelde afwijking aan [geïntimeerde] mee te delen dat het paard in haar ogen niet die eigenschappen bezat die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn. Deze bepaling, waarvan de geldigheid niet ter discussie staat, moet worden gezien als een nadere invulling van de in artikelen 6:89 en 7:23 BW geregelde klachtplicht. Omdat het [appellante] ook bij het beroep op dwaling in de kern gaat om het verwijt dat het paard niet geschikt is voor de dressuur en als fokpaard (en dus de geleverde prestatie niet beantwoordde aan wat [appellante] mocht verwachten), leidt schending van deze verplichting om tijdig te protesteren tot het verval van het recht van [appellante] om zich op dwaling te beroepen [2] . Dat [appellante] aanvoert zich niet op non-conformiteit te beroepen, maakt dat niet anders, omdat de regel in zo’n geval van overeenkomstige toepassing is.
3.7
De rechtbank heeft overwogen dat [appellante] pas ruim drie maanden na de gestelde ontdekking van de aanleuningsproblemen voor het eerst aan [geïntimeerde] heeft meegedeeld dat het paard niet aan de overeenkomst beantwoordde. Dat is ruim een maand na de tussen partijen overeengekomen klachttermijn van twee maanden. Tegen deze overweging is geen afzonderlijk bezwaar aangevoerd. Daarmee staat voor het hof vast dat de klacht te laat is ingediend.
Andere verweren tegen schending van de klachtplicht
3.8
[appellante] heeft niet onderbouwd dat haar beroep op de leerstukken van de goede zeden, de openbare orde en de redelijkheid en billijkheid haar ondanks het voorgaande nog kunnen baten. Van opzet bij [geïntimeerde] tot een misleiding is, zoals overwogen, immers niet gebleken.
Ongerechtvaardigde verrijking
3.9
Voor het beroep dat [appellante] nog heeft gedaan op het leerstuk ongerechtvaardigde verrijking is geen onderbouwing gegeven die tot afzonderlijke bespreking aanleiding geeft.
De conclusie
3.1
Het hoger beroep slaagt niet. Voor bewijsvoering ziet het hof geen ruimte. Omdat [appellante] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof haar tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [3]

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland in Assen van 7 september 2021;
veroordeelt [appellante] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :
€ 772 procedurele kosten
€ 3.549 aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (3 procespunten x appeltarief II)
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, W.F. Boele en P. van Eijk , en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
21 maart 2023.

Voetnoten

1.Deze opsomming van de feiten pretendeert niet volledig te zijn. Voor zover andere feiten voor de beoordeling van belang zijn, zal het hof daar in het vervolg nog op terugkomen.
2.vergelijk HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7617.
3.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.