Uitspraak
21 maart 2023
1.Aan- en Verkoopcoöperatie De Eendracht U.A.,
De Eendracht,
De Eendracht,
1.Raiffeisenbank Emsland-Mitte eG,
Raiffeisenbank,
R+V,
Raiffeisenbank c.s.,
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
.2.5 Het hof zal hierna zijn beslissingen motiveren, nadat het eerst de daarvoor relevante en tussen partijen vaststaande feiten heeft vermeld, een korte beschrijving van de inzet en het verloop van de procedure bij de rechtbank heeft gegeven en enkele inleidende overwegingen heeft gegeven over onder meer de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en het toepasselijke recht en de eiswijziging van Raiffeisenbank c.s.
3.De vaststaande feiten
Ich habe zudem das Rückstellmuster der Futtermittellieferungen vom 27.11.2014 (Eko LH Premium 1) von der Fa. Coop Eendracht U.A. an Sie u.a. auf verschiedene Pflanzenschutzmittel untersuchen lassen and eine entsprechende Belastung des Mischfuttermittels mit Ruckständen aus Pflanzenschutzmitteln positiv festgestellt. (... )’
4.De procedure bij de rechtbank
€ 45.503,13, vermeerderd met wettelijke (handels)rente en proces-en nakosten.
€ 768.204,66 vermeerderd met wettelijke rente daarover vanaf de in rechtsoverweging 2.21 genoemde data en aan Raiffeisenbank € 63.243,86 en € 1.347,45, deze bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2016. De rechtbank heeft De Eendracht veroordeeld in de proces- en nakosten van Raiffeisenbank c.s., vermeerderd met wettelijke rente.
Enkele inleidende overwegingen in het principaal en het incidenteel hoger beroep
6.De inhoudelijke beoordeling van het principaal hoger beroep
De rechtbank heeft de ontvangst van de brief door De Eendracht gebaseerd op een aantal in rechtsoverweging 2.14 en 4.5 van het vonnis van 30 januari 2019 omschreven feiten en omstandigheden, die door De Eendracht niet zijn betwist in hoger beroep. De Eendracht heeft ook in hoger beroep niet voldoende onderbouwd gesteld dat de rechtbank ten onrechte die feiten en omstandigheden heeft vastgesteld. Zij heeft niet onderbouwd gesteld dat mr. Ruygvoorn de betreffende brief van 14 december 2016 toch niet heeft verstuurd en dat de betreffende brief niet per fax is ontvangen, bijvoorbeeld omdat het faxnummer niet zou kloppen of dat de ontvangst niet blijkt uit het faxrapport. Mede gelet op de stukken die Raiffeisenbank c.s. in hoger beroep als productie 1 hebben overgelegd staat daarmee de verzending aan en de ontvangst door De Eendracht afdoende vast. Dat zij de inhoud van de brief niet zou kennen is daarmee niet aan Raiffeisenbank c.s. toe te rekenen. Het beroep op verjaring, althans: het verweer dat de verjaring niet met de brief van 14 maart 2016 is gestuit, is daarmee niet voldoende onderbouwd door De Eendracht.
.Zij heeft onbestreden gesteld dat verontreiniging van mengvoer van een andere leverancier vanwege de aanwezigheid van zonnebloemkoek uit LOT 5529 de aanleiding was tot verder onderzoek door LAVES en dat toen ook De Eendracht in beeld kwam. Uit die stellingen kan niet worden afgeleid dat Raiffeisenbank toen zelf al van de mogelijk vervuiling van mengvoer van De Eendracht op de hoogte was of daarmee rekening had moeten houden. De Eendracht ging daar zelf tot aan medio december 2014 ook niet vanuit.
.In dat licht bezien heeft De Eendracht haar stelling in 4.38 van haar memorie van grieven, die inhoudt dat de contacten in de periode tussen
Anlagen(bijlagen) bij de beschikkingen van LAVES aan de pluimveehouders niet blijkt van herleidbaarheid van verontreiniging naar De Eendracht legt, mede tegen de achtergrond van de verklaring van de heer [naam2] , onvoldoende gewicht in de schaal, al was het maar omdat de namen van de pluimveehouders die van LAVES een verbodsbeschikking hebben gekregen door De Eendracht zelf zijn aangeleverd aan LAVES en in de beschikkingen wel degelijk een relatie met De Eendracht wordt gelegd in de motivering van de beslissing.
De - gezien rechtsoverweging 4.21 van het tussenvonnis van 30 januari 2019 - onjuiste stelling van De Eendracht dat de rechtbank de bewijslast van de non-conformiteit ten onrechte bij haar heeft gelegd kan daarmee verder onbesproken blijven.
(€ 1.347,75), een ten onrechte verrekend bedrag van € 140,-, schade in verband met de verkoop van ongestempelde eieren van [naam8] en advocaatkosten wegens subrogatie aan R+V (€ 27.974,75) en de wettelijke rente over de aan R+V toegewezen schadevergoeding.
Vrachtkosten [naam7]
Ten onrechte verrekend bedrag van € 140,-
Ongestempelde eieren [naam8]
Advocaatkosten € 29.974,75 en wettelijke rente over de aan R+V toegewezen bedragen.
7.De inhoudelijke beoordeling van het incidenteel hoger beroep
8.De beslissing
uitsluitendbewijs door bewijsstukken wensen te leveren, zij die stukken op de roldatum 18 april 2023 in het geding dient te brengen,
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zullen opgeven op de
roldatum 18 april 2023, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;