ECLI:NL:GHARL:2023:2480

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
ISD P22/337
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beslissing tot beëindiging van de ISD-maatregel en niet-ontvankelijk verklaring van het verzoek tot tussentijdse beoordeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 10 november 2022, die de ISD-maatregel van de veroordeelde had beëindigd. Het hof oordeelde dat de rechtbank een onjuist toetsingskader had toegepast bij de beoordeling van de noodzaak tot voortzetting van de ISD-maatregel. De rechtbank had vastgesteld dat de noodzaak tot bescherming van de maatschappij nog aan de orde was, maar had niet voldoende rekening gehouden met de omstandigheden van de veroordeelde en de afwezigheid van behandeling. Het hof concludeerde dat de tenuitvoerlegging van de maatregel inmiddels was beëindigd door tijdsverloop, waardoor het niet meer mogelijk was om te oordelen over de voortzetting of beëindiging van de maatregel. Het hof vernietigde daarom de beslissing van de rechtbank en verklaarde de veroordeelde niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot tussentijdse beoordeling van de noodzaak tot voortzetting van de ISD-maatregel. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige toetsing van de noodzaak tot voortzetting van de ISD-maatregel, waarbij de omstandigheden van de veroordeelde en de beschikbaarheid van behandelingsmogelijkheden in overweging moeten worden genomen.

Uitspraak

ISD P22/337
Beslissing d.d. 2 februari 2023
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van het openbaar ministerie in de zaak tegen
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
ingeschreven [geboortedatum]
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 10 november 2022, op het verzoek tot tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders. Deze beslissing houdt in beëindiging van de tenuitvoerlegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (
hierna: ISD-maatregel).
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van 17 november 2022 waarbij de officier van justitie hoger beroep heeft ingesteld;
- de appelmemorie van 17 november 2022 van de officier van justitie;
- het uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 23 november 2022;
- het aanvullend verslag van Justitieel Complex [locatie] van 3 januari 2023.
Het hof heeft ter zitting van 19 januari 2023 gehoord de advocaat-generaal mr. W.C.J. Stienen en de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C. Stroobach. Na de zitting heeft het hof een nader bericht ontvangen van de advocaat-generaal. Dit was voor het hof geen aanleiding de zaak te heropenen en de inhoud van het bericht zal verder buiten beschouwing blijven.

Overwegingen:

Het standpunt van het openbaar ministerie
De rechtbank heeft in de beslissing van beroep -kort gezegd- aangegeven dat de noodzaak tot bescherming van de maatschappij nog aan de orde is, maar dat de bescherming van de maatschappij in verhouding tot de indexdelicten hier niet meer op de voorgrond dient te staan. Omdat er ook geen behandeling meer plaatsvindt van veroordeelde en volgens de rechtbank de kans klein is dat er bij het einde van de ISD-maatregel op 7 december 2022 een begeleidwonenplek beschikbaar zal zijn, is er volgens de rechtbank geen noodzaak meer tot voortzetting van de ISD maatregel. Vervolgens heeft de rechtbank de ISD-maatregel op 10 november 2022 beëindigd. De rechtbank heeft hier een onjuist toetsingskader toegepast. Dit betreft een principiële zaak waarin het van belang is dat het hof een uitspraak ten principale doet over de beslissing van de rechtbank. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beslissing van de rechtbank.
Het standpunt van de veroordeelde
In het geval van de veroordeelde is er geen sprake van dat opheffing van de maatregel zal leiden tot te verwachten onveiligheid, ernstige (drugs)overlast en verloedering van het publieke domein. Veroordeelde heeft altijd laten zien dat hij in staat was zijn eigen zaken te regelen. Zo heeft hij altijd een uitkering en een dak boven zijn hoofd gehad. Ook na het beëindigen van de maatregel is hij niet gerecidiveerd, terwijl hij zonder nazorg op straat is gezet en wegens gebrek aan medicatie is ontregeld. Daarnaast is verdere voortzetting van de maatregel niet zinvol door een omstandigheid die buiten de macht van de veroordeelde ligt. Er heeft effectief geen behandeling plaatsgevonden en de maatregel is uitgemond in een kale detentie. Binnen de ISD-maatregel moet sprake zijn van een persoonsgerichte aanpak (zie kamerstukken Tweede Kamer 2002/2003 28980, nr. 3 pg. 2), met daarnaast resocialisatiemogelijkheden. Ook hier was geen sprake van. Het gerechtshof Amsterdam ging er in het opleggingsarrest nog van uit dat de behandeling van de veroordeelde zou gaan plaatsvinden in de Forensisch Psychiatrische Kliniek te [plaats] . Ook hier is geen vorm aan gegeven. Daarom was het niet opportuun om de laatste vier weken van de ISD-maatregel voort te laten duren. De raadsvrouw heeft verzocht de beslissing van de rechtbank te bevestigen.
Het oordeel van het hof
Ontvankelijkheid van het beroep
De ISD-maatregel is op 7 december 2022 geëindigd omdat de door de opleggingsrechter bepaalde termijn van de maatregel van achttien maanden was bereikt. De tenuitvoerlegging van de maatregel is tot die datum voortgezet omdat de beslissing van de rechtbank tot beëindiging van de maatregel niet onherroepelijk is geworden door het beroep dat het openbaar ministerie had ingesteld (artikel 6:6:14, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering).
Dit roept de vraag op in hoeverre het openbaar ministerie nog belang heeft bij een beslissing op het beroep. Het openbaar ministerie kan daarmee immers niet meer bereiken dat de tenuitvoerlegging van de maatregel daadwerkelijk wordt voortgezet. Dat betekent echter niet zonder meer dat het openbaar ministerie geen rechtens te respecteren belang heeft bij het ingestelde beroep. Het ligt dan wel op de weg van het openbaar ministerie om dat belang aannemelijk te maken. Bij de beoordeling van dat belang kan ook worden betrokken dat het openbaar ministerie onder meer is belast met de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde (artikel 124 van de Wet op de rechterlijke organisatie) (Hoge Raad 29 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1764).
De advocaat-generaal heeft op dit punt aangevoerd dat de rechtbank een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd en dat dit voor het openbaar ministerie een principiële zaak is. Het hof begrijp hieruit dat het openbaar ministerie met dit beroep voor de toekomst duidelijkheid wil scheppen over de door de rechter aan te leggen maatstaf. Dit belang acht het hof voldoende.
Bestreden beslissing
De rechtbank heeft in de beslissing waarvan beroep onder andere het volgende overwogen:
Op grond van de hierboven genoemde stukken en het verhandelde op de openbare terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de noodzaak tot bescherming van de maatschappij, nog aan de orde is. Veroordeelde is namelijk teruggevallen in zijn drugsgebruik, hetgeen een risicofactor is voor zijn delictgedrag. Daartegenover staat dat veroordeelde inmiddels 28 maanden gedetineerd is voor twee winkeldiefstallen en de belediging van een ambtenaar. De rechtbank is daarom van oordeel dat de bescherming van de maatschappij, in verhouding tot het delict, in dit stadium niet meer op de voorgrond dient te staan. De rechtbank heeft vervolgens in aanmerking genomen dat momenteel geen behandeling of begeleiding van veroordeelde meer plaatsvindt. De vraag die volgens de rechtbank resteert is of van verdere begeleiding van veroordeelde nog iets kan worden verwacht bij voortzetting van de ISD maatregel. Daarbij is van belang of het reëel is te verwachten dat bij het einde van de ISD maatregel op 7 december 2022 een begeleid wonen plek beschikbaar is. Naar de ervaring van de rechtbank is de verwachting dat, nu op het moment van deze zitting nog geen intakegesprek voor begeleid wonen heeft plaatsgevonden, de kans klein is dat voor veroordeelde op 7 december 2022 een plek beschikbaar zal zijn. Gelet op voornoemde ziet de rechtbank geen noodzaak meer tot voortzetting van de ISD-maatregel. De rechtbank zal daarom het verzoek toewijzen en de ISD-maatregel beëindigen.
Toetsingskader
Bij de beoordeling of de ISD-maatregel kan worden beëindigd dient als eerste te worden nagegaan of opheffing van de maatregel zal leiden tot te verwachten onveiligheid, ernstige (drugs)overlast en verloedering van het publieke domein. Daarna moet bezien worden of verdere voortzetting van de maatregel niet zinvol is door een omstandigheid die buiten de macht van de veroordeelde ligt.
De rechtbank heeft de eerste vraag bevestigend beantwoord. Anders dan de rechtbank heeft aangenomen, brengt de duur van de totale, ook in voorlopige hechtenis doorgebrachte detentie, in verhouding tot het delict of de delicten waarvoor de ISD-maatregel is opgelegd, niet mee dat aan de te verwachten onveiligheid, ernstige (drugs)overlast en verloedering van het publieke domein minder gewicht toekomt bij het oordeel of de tenuitvoerlegging van de maatregel dient te worden voortgezet. Dit volgt uit het karakter van de maatregel zoals dat onder andere tot uitdrukking komt in artikel 38m, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Na het antwoord op de eerste vraag diende de rechtbank de tweede vraag te onderzoeken. Voor zover de rechtbank in haar beslissing heeft willen zeggen, dat de praktische onmogelijkheid om binnen de resterende termijn van de maatregel een woonplek te vinden, betekent dat voortzetting van de maatregel niet meer zinvol is, heeft de rechtbank verzuimd te beoordelen of dit komt door een omstandigheid die buiten de macht van de veroordeelde ligt.
Dit brengt mee dat de beslissing in haar huidige vorm niet in stand kan blijven. Het hof zou dan in beginsel zelf moeten nagaan of er een noodzaak bestaat tot voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel. Dit is echter een toets aan de hand van de omstandigheden die thans gelden (toetsing ex nunc) (Gerechtshof Arnhem 13 september 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BY3971). Op dit moment is de tenuitvoerlegging van de maatregel beëindigd door tijdsverloop. Het hof kan dan niet meer oordelen dat de tenuitvoerlegging wordt voortgezet of beëindigd. Het hof zal daarom de beslissing waarvan beroep vernietigen en de veroordeelde alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek tot tussentijdse beoordeling van de noodzaak tot voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel.

Beslissing

Het hof:
Vernietigtde beslissing van de rechtbank Amsterdam van 10 november 2022 met betrekking tot betrokkene [veroordeelde] .
Verklaart de veroordeelde
niet-ontvankelijkin zijn verzoek van 17 oktober 2022 tot tussentijdse beoordeling van de noodzaak tot voortzetting van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel.
Aldus gedaan door
mr. G. Mintjes als voorzitter,
mr. M.E. van Wees en mr. W.A. Holland als raadsheren,
en drs. P.K.J. Ronhaar en drs. I. Breukel als raden,
in tegenwoordigheid van mr. J.P. Fuchs-van Dis als griffier,
en op 2 februari 2023 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.