De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. De appelschriftuur van de officier van justitie houdt onder meer het volgende in:
“Ter terechtzitting heeft ondergetekende gerekwireerd tot vrijspraak, nu naar de mening van het Openbaar Ministerie niet kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap heeft gehad van het oogmerk van de betrokken terroristische organisatie. De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken, maar op andere gronden.
Ondergetekende kan zich wel verenigen met de vrijspraak, maar niet met de motivering daarvan.
Motivering
De rechtbank overweegt in haar vonnis dat het beschermen van eigen huis en haard tegen de 'terreur van het regime' geen terrorisme mag heten. Door de gedragingen van het Syrische regime als zodanig te kwalificeren, laat zij zich uit over de gevoerde strijd in het conflictgebied en geeft hiermee min of meer een rechtvaardigingsgrond voor het handelen van de verdachte. Hiermee gaat de rechtbank ver buiten het door haar te hanteren toetsingskader, waarin slechts aan de orde is of de verdachte heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie. De rechtbank kan niet op basis van dit dossier tot het oordeel komen dat de vermeende gedragingen van de Syrische overheid waartegen het handelen van de verdachte gericht was, gekwalificeerd kunnen worden als terreur. Daarvoor is het Syrische conflict, waarin gewapende groeperingen zich verzetten tegen het regime, te complex en biedt het onderhavige dossier te weinig aanknopingspunten.
Het Openbaar Ministerie kan zich voorts niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat 'wachtlopen' in de onderhavige strafzaak geen strafbare deelnemingshandeling is. De rechtbank motiveert dit met de overweging dat het wachtlopen in dit geval niet strekt tot of rechtstreeks verband houdt met de verwezenlijking van het terroristische oogmerk van Ahrar al-Sham, omdat de verdachte enkel zijn eigen huis en haard zou hebben willen beschermen. De rechtbank lijkt dit als een soort rechtvaardigingsgrond te zien, terwijl dit het motief van verdachte betreft.
Naar de mening van het Openbaar Ministerie past de rechtbank in dit vonnis een verkeerd toetsingscriterium toe. Van deelneming aan een terroristische organisatie is volgens vaste jurisprudentie slechts sprake wanneer de verdachte:
- tot de organisatie behoort;
- een aandeel heeft, dan wel ondersteunende gedragingen verricht die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, te weten het plegen van terroristische misdrijven;
- en hij wetenschap heeft van dat oogmerk.
De rechtbank maakt in haar overwegingen met betrekking tot het aandeel van verdachte (tweede gedachtestreepje) een distinctie tussen buitenlandse strijders en strijders afkomstig uit Syrië zelf. Daarbij ziet de rechtbank het kennelijk zo dat de bewijslast met betrekking tot strijders afkomstig uit Syrië zwaarder is. De door de rechtbank gestelde eis aan de gedraging van de verdachte is te zwaar en vindt zijn grondslag in wet noch jurisprudentie.
Vaststaat dat verdachte meerdere keren bewapend heeft deelgenomen aan een door of ten behoeve van Ahrar al-Sham georganiseerde wachtgroep. Ahrar al-Sham is blijkens staande (inter)nationale jurisprudentie een terroristische organisatie, zoals de rechtbank terecht ook overweegt. Het oogmerk van de terroristische organisatie in kwestie is onder meer het omverwerpen van het regime van Bashar al-Assad en het oprichten van een eigen (islamitische) staat, middels het plegen van terroristische misdrijven. Om die doelstelling te behalen, moet Ahrar al-Sham gebied in handen krijgen en hebben. Het feit dat er een grenswacht is, die gefaciliteerd is door Ahrar al-Sham, maakt dat het gebied, in dit geval [plaats], niet langer in handen is van het regime van Assad, maar onder controle is van Ahrar al-Sham. Door wacht te lopen (ribaat) voor een wachtgroep van Ahrar al-Sham, heeft verdachte ondersteunende gedragingen verricht die strekken tot, of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van Ahrar al-Sham, ook al was zijn bedoeling daarmee (motief) slechts het beschermen van eigen huis en haard. Zijn motief maakt de deelnemingshandeling niet minder strafbaar.
De rechtbank overweegt in haar vonnis dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde heeft geweten van het terroristische oogmerk van Ahrar al-Sham (derde gedachtestreepje). Ondergetekende kan zich hierin niet vinden, nu deze vaststelling onvoldoende steun vindt in het dossier. Op grond hiervan dient mijns inziens vrijspraak te volgen.