ECLI:NL:GHARL:2023:2385

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
200.317.451
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van bestuurders van een stichting na overlijden van de oprichter en de vraag naar belanghebbendheid in het ontslagverzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ontslag van bestuurders van een stichting die is opgericht bij testament na het overlijden van de oprichter. De appellant, die getrouwd was met de erflaatster, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarin zijn verzoek om ontslag van de bestuurders werd afgewezen. De erflaatster had in haar testament de stichting opgericht en de appellant onterfd, maar had hem legaten en vruchtgebruik van de nalatenschap toegekend. De appellant stelt dat hij belanghebbende is in de zin van artikel 2:298 lid 1 BW, omdat hij een eigen belang heeft bij de afwikkeling van de nalatenschap en de samenstelling van het bestuur van de stichting. Het hof oordeelt dat de appellant inderdaad belanghebbende is, maar dat de huidige bestuurders niet in hun taak verwaarlozen en er geen gewichtige redenen zijn voor ontslag. De grieven van de appellant worden verworpen en het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank. De appellant wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.317.451
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 536501
beschikking van 21 maart 2023
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als verzoeker
hierna: [appellant]
advocaten: mrs. P.G. Knoppers en R.A. van Liere
en:
1.
Stichting tot instandhouding van het klassieke barokke type van het Friese paardenras
die is gevestigd in Zeist
hierna: de Stichting
2.
[geïntimeerde2]
die woont in [woonplaats2]
hierna: [geïntimeerde2]
3.
[geïntimeerde3]
die woont in [woonplaats3]
hierna: [geïntimeerde3]
4.
[geïntimeerde4]
die woont in [woonplaats4]
hierna: [geïntimeerde4]
belanghebbenden in hoger beroep
de stichting, [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] traden bij de rechtbank ook al op als belanghebbenden; [geïntimeerde4] pas in hoger beroep
advocaat: mr. E.J. Luursema.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking die de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, op 12 juli 2022 heeft gegeven (hierna: de bestreden beschikking). Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • het beroepschrift
  • het verweerschrift
  • een journaalbericht van mr. Luursema van 22 februari 2023 met bijlagen 4 en 5
  • een journaalbericht van mr. Van Liere van 1 maart 2023 met bijlage 9
  • de mondelinge behandeling die op 13 maart 2023 is gehouden

2.De kern van de zaak

2.1.
[appellant] is getrouwd geweest met [de erflaatster] (hierna: erflaatster). Dit huwelijk is ontbonden door het overlijden van erflaatster op 13 augustus 2021 . Erflaatster heeft op 1 maart 2013 een testament gemaakt. Zij heeft [appellant] onterfd, in haar testament de stichting opgericht en deze tot haar enige erfgename benoemd; zij heeft aan de stichting verder een prelegaat gemaakt van een bedrag in geld van 1/3e van het saldo van haar nalatenschap met een minimum van € 800.000. Verder heeft zij aan [appellant] legaten gemaakt (een keuzelegaat tegen inbreng en een legaat van het vruchtgebruik van haar gehele nalatenschap). Over de erfrechtelijke verkrijgingen van de stichting en van [appellant] heeft zij een bewind ingesteld. Over de goederen die [appellant] op grond van het keuzelegaat kan verkrijgen is geen bewind ingesteld. Erflaatster heeft ook een executeur benoemd.
2.2.
Erflaatster heeft in haar testament de statuten van de stichting opgenomen en daarin de samenstelling en de wijze van benoemen van de leden van het bestuur geregeld. Volgens artikel 3 van de statuten bestaat het bestuur uit een door het bestuur vast te stellen aantal van ten minste drie en ten hoogste vijf bestuurders. De bestuurders worden benoemd door het bestuur; bij een of meer vacatures in het bestuur behoudt het bestuur zijn bevoegdheden. Erflaatster heeft zelf in haar testament als eerste bestuursleden benoemd: [naam1] als voorzitter en [naam2] en [geïntimeerde2] als algemeen bestuurslid. Zij heeft verder bepaald:
“Indien ten tijde van mijn overlijden een of meerdere van de genoemde personen de
functie van bestuurslid niet wil of kan aanvaarden, danwel wanneer uitbreiding van
het aantal bestuursleden gewenst is, verzoek ik de overgebleven bestuursleden ervoor
te zorgen dat zo spoedig mogelijk in de ontstane vacature(s) wordt voorzien. Zij
dienen hierbij in eerste instantie de daartoe door mij bij mijn executeur schriftelijk
achtergelaten instructies te volgen. Voor het geval die schriftelijke instructies niet
aanwezig of niet toereikend zijn maak ik het bestuur nog attent op de heer [naam3]
, dierenarts-specialist van Paardenkliniek (…).”
2.3.
Na het overlijden van erflaatster op 13 augustus 2021 heeft de executeur in september 2021 contact opgenomen met [naam1] en [naam2] die beiden hebben bedankt voor het bestuurslidmaatschap. Zij hebben wel samen met de executeur en tot tevredenheid van [appellant] gezocht naar personen die hun plaats in het bestuur zouden kunnen overnemen. Zij hebben als gegadigden gevonden [naam4] en [naam5] . De executeur heeft daarbij naar haar zeggen gehandeld ‘als ware zij informateur’. De executeur heeft op 25 oktober 2021 telefonisch contact gezocht met [geïntimeerde2] en haar in samenspraak met notaris [naam6] in overweging gegeven het bestuurslidmaatschap niet te aanvaarden, omdat erflaatster haar niet meer als lid van het bestuur zou hebben gewild. [geïntimeerde2] heeft de executeur verweten dat zij haar als laatste heeft benaderd en niet alle drie genoemde bestuursleden gelijktijdig; zij stemt niet in met wat de executeur, notaris [naam6] , [naam1] en [naam2] hebben gedaan om tot een bestuur van de stichting te komen. [geïntimeerde2] heeft haar benoeming tot bestuurslid op 18 november 2021 schriftelijk aanvaard en vervolgens gezorgd voor de benoeming van [geïntimeerde3] (in functie 2 februari 2022) en [geïntimeerde4] (in functie 1 mei 2022) als leden van het bestuur van de stichting. De stichting is per 13 augustus 2021 – de sterfdatum van erflaatster – aangemerkt als ANBI. De executeur heeft het prelegaat van de stichting nog niet uitgekeerd en ook geen andere betalingen uit de nalatenschap aan de stichting gedaan; ook de bewindvoerder heeft nog geen betalingen aan de stichting gedaan.
2.4.
[appellant] heeft op 16 maart 2022 de rechtbank verzocht [geïntimeerde2] en [geïntimeerde3] te ontslaan als bestuurders van de stichting of de ledige plaats binnen het bestuur te laten vervullen door zijn dochter.
2.5.
De rechtbank heeft deze verzoeken afgewezen (beschikking 12 juli 2022) . De bedoeling van het hoger beroep is dat de afgewezen verzoeken alsnog worden toegewezen. [appellant] heeft zijn verzoek gewijzigd en aangevuld en vraagt het hof:
  • voor recht te verklaren dat erflaatster met haar testament van 1 maart 2013 nimmer de samenstelling van het huidige bestuur heeft gewild;
  • [geïntimeerde2] , [geïntimeerde3] en [geïntimeerde4] te ontslaan als bestuurders van de stichting dan wel te bepalen dat zij vier jaar na hun benoeming aftreden en niet herbenoembaar zijn;
  • de stichting, [geïntimeerde2] , [geïntimeerde3] en [geïntimeerde4] te veroordelen in de kosten van deze procedure bij de rechtbank en het hof.

3.Het oordeel van het hof

Ontslag van een bestuurder van een stichting door de rechtbank.
3.1.
De rechter kan een bestuurder van een stichting op verzoek van een belanghebbende of van het openbaar ministerie ontslaan wegens (onder meer) verwaarlozing van zijn taak, wegens andere gewichtige redenen of wegens ingrijpende wijziging van omstandigheden op grond waarvan het voortduren van zijn bestuurderschap in redelijkheid niet kan worden geduld (artikel 2:298 lid 1 BW ).
Is [appellant] belanghebbende in de zin van artikel 2:298 lid 1 BW?
3.2.
Het verzoek om ontslag van de huidige leden van het bestuur van de stichting is gedaan door [appellant] . Het is de vraag of [appellant] een belanghebbende is als bedoeld in artikel 2:298 lid 1 BW. [appellant] vindt van wel; de andere belanghebbenden in hoger beroep bestrijden dat.
3.3.
Artikel 2:298 lid 1 BW vermeldt niet wie belanghebbende in de zin van deze bepaling is. Dit moet uit de aard van de procedure en de wetsbepaling zelf worden afgeleid. Daarbij speelt een rol (1) in hoeverre [appellant] door de uitkomst van deze procedure zodanig in een eigen belang kan worden getroffen dat hij daarin behoort te mogen opkomen ter bescherming van dat belang, of (2) in hoeverre hij anderszins zo nauw betrokken is of is geweest bij het onderwerp dat in deze procedure wordt behandeld, dat daarin een belang is gelegen om in de procedure te verschijnen (de zogeheten tweekringen-leer). [1]
3.4
In deze procedure gaat het om de vraag of de leden van het bestuur van de stichting hun taak verwaarlozen en of er andere gewichtige redenen zijn voor hun ontslag (aard van de procedure). Een stichting kent geen leden of aandeelhouders die toezicht kunnen houden op het bestuur en bestuurders kunnen ontslaan als dat nodig is. De wet heeft daarom in artikel 2:298 lid 1 BW bepaald dat de rechtbank een bestuurder van een stichting kan ontslaan die het belang van de stichting zodanig schaadt dat het niet langer verantwoord is hem als bestuurder te handhaven; zonder dat ontslag zou de continuïteit van de stichting in gevaar kunnen komen (aard van de wetsbepaling). Het hof merkt op dat erflaatster in de statuten van de stichting geen orgaan heeft opgenomen dat toezicht kan houden op het bestuur (raad van toezicht of raad van commissarissen).
3.5
[appellant] vindt dat hij bij de uitkomst van deze procedure een eigen belang heeft. Hij is legataris; de stichting de enige erfgename. Voor het bepalen van de omvang en de afgifte van die legaten is het voor hem belangrijk dat er een voltallig en deugdelijk werkend bestuur is. Dat er een executeur is en een testamentair bewind is ingesteld over de erfrechtelijke verkrijgingen van de stichting maakt dat niet anders. [appellant] maakt ook jegens de stichting aanspraak op vergoeding van bedragen die hij tijdens het huwelijk met erflaatster voor haar heeft voorgeschoten; hiervoor is overleg tussen hem en de stichting nodig.
3.6
[appellant] vindt daarnaast dat hij ook anderszins zo nauw betrokken is bij het onderwerp van deze procedure, dat daarin een belang is gelegen voor een verzoek tot ontslag van de bestuurders. Het doel van de stichting die zijn echtgenote heeft opgericht is de instandhouding van het klassieke barokke type van het Friese paardenras. Het leven van erflaatster en [appellant] stond geheel in het teken van hun Friese paarden; [appellant] verzorgt nog altijd de paarden van erflaatster en hemzelf.
3.7
Het hof is van oordeel dat [appellant] belanghebbende is in de zin van artikel 2:298 lid 1 BW. Hij past niet in de eerste kring, maar wel in de tweede.
3.8
[appellant] heeft een (eigen) belang bij een juiste afwikkeling van de nalatenschap, in het bijzonder van de vaststelling van de omvang en van de afgifte van de legaten die aan hem zijn gemaakt en van de voldoening van vergoedingsrechten waarop hij aanspraak maakt. Niet valt in te zien dat die afwikkeling en voldoening gevaar lopen als de huidige bestuurders aanblijven zodat [appellant] als belanghebbende in de zin van artikel 2:298 lid 2 BW zou moeten worden aangemerkt om dat eigen belang te beschermen. Erflaatster heeft nu juist de afwikkeling van haar nalatenschap en het beheer daarvan als het ware onttrokken aan de stichting en deze toevertrouwd aan een executeur en aan een bewindvoerder, die hun functie behouden wat ook de uitkomst van deze procedure zal zijn. Daarmee is ook het eigen belang van [appellant] bij een juiste afwikkeling voldoende beschermd. [appellant] moet zich voor de afgifte van de legaten en de voldoening van vergoedingen richten tot de executeur die de stichting/erfgename daarbij vertegenwoordigt (artikel 4:145 lid 1 BW); na afgifte van de legaten staan zowel het vruchtgebruik dat [appellant] heeft als de goederen die onder dat vruchtgebruik vallen onder bewind en is het beheer daarvan in handen van de bewindvoerder en berust dat niet bij de stichting. Het hof merkt wel op dat als er geen executeur en bewind(voerders) zouden zijn, [appellant] wel in de eerste kring zou hebben gepast. In dat geval zou wel de mogelijkheid bestaan dat de afwikkeling van de nalatenschap en het beheer van (de goederen van) vruchtgebruik gevaar lopen bij het aanblijven van de huidige bestuurders. Daarbij is van belang dat [appellant] niet zo maar een schuldeiser is, maar recht heeft op een legaat van het vruchtgebruik van de gehele nalatenschap dat in beginsel pas eindigt bij het overlijden van [appellant] en daardoor voor de rest van zijn leven gebaat is bij een goed functioneren van het bestuur van de stichting.
3.9
[appellant] past wel in de (ruimere) tweede kring. Hij is als weduwnaar van zijn echtgenote en als legataris van het vruchtgebruik van haar gehele nalatenschap nauw betrokken bij de vraag of het bestuur van de stichting die is opgericht door zijn echtgenote is samengesteld zoals erflaatster wilde en, als dat niet zo is, of dat een gewichtige reden is voor ontslag van de huidige bestuursleden. Deze nauwe betrokkenheid maakt dat hij een belang heeft om het ontslag van de huidige bestuursleden te vragen. Het hof ziet anders dan [appellant] (rov. 3.5.) overigens in de betrokkenheid van [appellant] bij de Friese paarden van erflaatster geen aanleiding om hem als belanghebbende aan te merken.
De ontslaggronden
3.1
[appellant] baseert zijn verzoek tot ontslag op de drie gronden die in 3.1. zijn genoemd. Het hof zal deze gronden hierna bespreken.
verwaarlozing taak (grief III)
3.11
[appellant] stelt dat de bestuurders hun taak verwaarlozen. Het hof zal de verwijten die [appellant] de huidige bestuursleden in dit verband maakt één voor één bespreken.
3.12
[appellant] verwijt [geïntimeerde2] dat zij de andere twee bestuursleden pas op 21 februari 2022 respectievelijk 27 september 2022 heeft benoemd en daarmee in strijd heeft gehandeld met artikel 3 lid 2 van de statuten waarin staat dat in vacatures zo spoedig mogelijk moet worden voorzien. Het hof overweegt dat [geïntimeerde2] pas zeer laat op de hoogte is gebracht van haar benoeming tot lid van het bestuur van de stichting. Erflaatster is overleden op 13 augustus 2021 . De toenmalige executeur heeft haar pas op 25 oktober 2021 op de hoogte gebracht, terwijl de twee andere beoogde bestuursleden al wel geruime tijd op de hoogte waren. [geïntimeerde2] heeft op 18 november 2021 het bestuurslidmaatschap aanvaard en vervolgens ervoor gezorgd dat de eerste vacature in het bestuur op 2 februari 2022 (en niet, zoals [appellant] stelt, op 21 februari 2022) en de tweede op 1 mei 2022 (en niet op 27 september 2022, zoals [appellant] stelt) is vervuld. [appellant] heeft niet toegelicht op welke wijze daarbij in strijd is gehandeld met de genoemde statutaire bepaling en waarom deze benoemingen niet voldoen aan het voorschrift ‘zo spoedig mogelijk’. [appellant] verwijt de twee door [geïntimeerde2] benoemde bestuursleden ook dat zij ‘ongekwalificeerd’ zijn (beroepschrift onder 50). Dat verwijt is niet terecht. In de statuten is niet bepaald dat bestuursleden bepaalde kwalificaties of hoedanigheden moeten bezitten. Verder is gebleken dat [geïntimeerde3] financieel onderlegd is en dat [geïntimeerde4] een Grand Prix ruiter is die goed thuis is in de paardenwereld en nauw is verbonden aan het Friese paardenstamboek. Dat is voor [geïntimeerde2] ook de reden geweest hen als bestuurslid te vragen.
3.13
[appellant] verwijt de bestuursleden dat zij niet ervoor hebben gezorgd dat er een (definitieve) ANBI (Algemeen Nut Beogende Instelling) status is waardoor de stichting donaties misloopt en een groot bedrag aan erfbelasting moet betalen. Dit verwijt treft geen doel. Vaststaat dat de stichting als ANBI is aangemerkt vanaf de dag van overlijden van erflaatster. [appellant] wijst nog op de last die erflaatster op bladzijde 18 onder 3.d. van haar testament heeft opgenomen ter verzorging van haar huisdieren en paarden; die last rust op de executeur, maar ook op de stichting. [appellant] wijst er verder op dat door deze last volgens de huidige executeur de ANBI vrijstelling voor de erfbelasting van de stichting niet geldt voor het deel van de verkrijging waaraan deze last is verbonden, omdat die last niet in het algemeen belang is (artikel 32 lid 1, onder 3 Successiewet 1956 ). Dit kan de bestuursleden van de stichting niet worden aangerekend.
3.14
[appellant] verwijt de bestuursleden dat zij niets doen. Ook dit verwijt is niet terecht. De bestuursleden weerspreken dat en lichten dat toe. Zij hebben een beleidsplan gemaakt, een website laten maken en contact opgenomen met mensen van het Fries paardenstamboek. De stichting heeft het prelegaat nog niet gehad en beschikt op dit moment nog niet over geld. De bestuursleden hebben de kosten die al gemaakt zijn voorgeschoten.
3.15
De slotsom is dat niet is gebleken dat de huidige bestuursleden of een of meer van hen hun taak hebben verwaarloosd of verwaarlozen. Uit hetgeen de bestuursleden hebben verteld over hun activiteiten is eerder af te leiden dat zij zo voortvarend als mogelijk aan de slag zijn gegaan en zich niet uit het veld hebben laten slaan door de late benadering van [geïntimeerde2] door de toenmalige executeur en het nog steeds ontbreken van geld.
gewichtige redenen (grief I, II en IV)
3.16
[appellant] voert aan dat de stichting is opgericht bij testament en dat daarom de bedoeling van erflaatster bij de benoeming van de bestuursleden doorslaggevend is. [appellant] vindt dat het testament van erflaatster niet duidelijk is, omdat de namen van de bestuursleden in de statuten zijn genoemd zonder nadere toelichting. Omdat de statuten niet duidelijk zijn moet bij de uitleg van wat erflaatster bedoeld heeft ook rekening worden gehouden met haar verklaringen buiten het testament. [appellant] wijst daarvoor op artikel 4:46 lid 2 BW. [appellant] legt verder uit dat erflaatster na een incident in 2015 gebrouilleerd is geraakt met [geïntimeerde2] en herhaalde malen heeft verklaard dat zij [geïntimeerde2] niet meer als bestuurslid van de stichting wilde, dat zij geen vertrouwen meer in haar had en twijfelde aan haar deskundigheid als geneesbehandelaar van paarden. Erflaatster wilde ook een samenstelling van het bestuur met bestuursleden die ieder hun eigen kwaliteiten en functies zouden hebben: een Friese paardenspecialist, een vermogensbeheerder en een jurist. Zij wilde een bestuur dat zou bestaan uit mensen met wie zij graag samenwerkte en die haar vertrouwen hadden. Omdat erflaatster nooit de bedoeling heeft gehad en heeft gewild dat de huidige bestuursleden het bestuur vormen, is dat volgens [appellant] een gewichtige reden voor hun ontslag.
3.17
De uitleg die [appellant] kennelijk geeft aan de bepalingen over de benoeming van de bestuursleden van de stichting in het testament van erflaatster uit 2013, komt erop neer dat erflaatster de huidige samenstelling van het bestuur om verschillende redenen niet heeft gewild en dat dit een gewichtige reden is voor ontslag van al deze bestuursleden. De andere belanghebbenden in dit hoger beroep betwisten dat. [appellant] moet zijn stellingen over de uitleg die hij geeft aan de statuten van de stichting bewijzen. Hij beroept zich immers op die uitleg en de rechtsgevolgen daarvan (artikel 150 Rv).
3.18
Het hof zal net als [appellant] voor de uitleg van de regeling over de benoeming van het bestuur in de statuten in het testament van erflaatster uit 2013 de uitlegregels van artikel 4:46 BW toepassen. Om te kunnen vaststellen wat haar bedoeling was, is die uitleg ook nodig. Op grond van artikel 4:46 lid 1 BW moet bij die uitleg worden gelet op de verhoudingen die de uiterste wil kennelijk wenst te regelen en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt. Feiten en omstandigheden van na het maken van het testament kunnen alleen meedoen bij de uitleg als erfla(a)t(st)er daarop bij het maken van zijn/haar testament is vooruitgelopen. Als de regeling over de benoeming van het bestuur desondanks onduidelijk blijft zal het hof net als [appellant] ook de gestelde ‘daden of verklaringen van de erfla(a)t(st)er buiten de uiterste wil’ gebruiken (artikel 4:46 lid 2 BW). Het hof gaat voor zover dat nodig mocht zijn bij de uitleg uit van de veronderstelling dat juist is wat [appellant] aanvoert over de verklaringen van erflaatster na het maken van het testament en het ‘incident’ in 2015.
3.19
Wat zijn de ‘verhoudingen’ die erflaatster met de regeling over de benoeming van het bestuur van de stichting kennelijk wenste te regelen? In artikel 3 van de statuten heeft zij geregeld uit hoeveel leden het bestuur bestaat, hoe de bestuursleden worden (her)benoemd of geschorst en welke bestuursfuncties er zijn (voorzitter, secretaris en penningmeester). In de slotverklaring bij de statuten heeft zij drie personen als eerste bestuursleden van de stichting benoemd: [naam1] als voorzitter; [naam2] dan wel haar opvolger als vermogensadviseur van erflaatster bij haar overlijden bij de Bank ten Cate & Cie N.V. als algemeen bestuurslid; en [geïntimeerde2] als algemeen bestuurslid. Erflaatster heeft ook al rekening gehouden met de omstandigheid dat een of meer van deze personen het bestuurslidmaatschap niet zullen aanvaarden en de overblijvende bestuursleden verzocht dan zo spoedig mogelijk te voorzien in de vacatures. Daarbij moeten zij in eerste instantie de schriftelijke instructies volgen die zij bij haar executeur heeft achtergelaten. Voor het geval die niet aanwezig of toereikend zijn heeft zij hen attent gemaakt op [naam3] .
3.2
Onder welke omstandigheden is deze regeling gemaakt? [appellant] heeft daarover niet al teveel gezegd. Duidelijk is wel dat erflaatster veel op had met het Friese paardenras van het barokke type en daarom de stichting heeft opgericht. Duidelijk is ook dat zij in 2013 een goed contact had met [geïntimeerde2] .
3.21
Gelet op de verhoudingen die erflaatster met de regeling over de benoeming van het bestuur van de stichting kennelijk wilde regelen en op de omstandigheden waaronder deze regeling is gemaakt, biedt de tekst van de regeling geen aanknopingspunten voor de uitleg van [appellant] . Uit de tekst is niet af te leiden dat erflaatster de huidige bestuursleden nooit heeft gewild als bestuursleden. Erflaatster heeft in haar testament de drie eerste bestuursleden met naam en toenaam genoemd en benoemd. Zij heeft verder geanticipeerd op de mogelijkheid dat zij een andere vermogensadviseur zou krijgen bij de Bank Ten Cate & Cie N.V. Zij heeft ook geanticipeerd op de mogelijkheid dat één of meer bestuursleden hun functie niet zouden aanvaarden. Voor dat geval heeft zij geregeld dat gehandeld zou moeten worden overeenkomstig instructies die zij zou achterlaten bij de executeur. Zij heeft ook geanticipeerd op de mogelijkheid dat die instructies er niet zijn (zoals in deze zaak is gebleken) en daarbij gewezen op de persoon van [naam3] . Als dat niet leidt tot benoeming van bestuursleden rest in haar testament in artikel 3 van de statuten de algemene regeling voor de benoeming van bestuursleden. In die regeling heeft zij nergens een bepaalde hoedanigheid of het bezit van bepaalde kwalificaties als eis aan het bestuurslidmaatschap verbonden. Zij heeft niet geanticipeerd op de mogelijkheid dat zij het contact met [geïntimeerde2] zou verbreken en ook niet op de mogelijkheid dat [geïntimeerde2] als enig overblijvend bestuurslid andere leden zou benoemen.
3.22
Het testament van erflaatster heeft wat de benoeming van bestuursleden van de stichting betreft volgens het hof een duidelijke zin. Er is dan ook geen aanleiding bij de uitleg daden en verklaringen van erflaatster buiten de uiterste wil om te betrekken. De slotsom is dat het hof de uitleg van [appellant] die erop neerkomt dat erflaatster de huidige samenstelling van het bestuur nooit heeft gewild, zal passeren. Het hof zal de verklaring voor recht die [appellant] vraagt dan ook niet geven.
3.23
Iets anders dan uitleg is of erflaatster op enig moment na het maken van het testament [geïntimeerde2] niet meer als bestuurslid wilde. Het hof laat in het midden of dit zo is. De kernvraag is of dit een gewichtige reden is voor ontslag van [geïntimeerde2] als bestuurslid. Het hof is van oordeel dat dit niet het geval is. Ontslag zou aan de orde zijn als er een goede reden is om aan te nemen dat het niet langer verantwoord is dat [geïntimeerde2] lid van het bestuur van de stichting blijft. Dan is het belang van de stichting in het geding. Die goede reden is niet gebleken; het enige dat daarvoor wordt aangevoerd is dat erflaatster [geïntimeerde2] niet meer wilde. Dat had erflaatster eenvoudig kunnen regelen door haar testament op dit punt te wijzigen. Dat is niet gebeurd. Niemand weet precies wat heeft gemaakt dat erflaatster haar testament op dit punt niet heeft gewijzigd met uitzondering wellicht van notaris [naam6] die daarover geheimhouding betracht. Het is dan ook niet uitgesloten dat erflaatster [geïntimeerde2] toch nog wilde handhaven als bestuurslid.
3.23
Erflaatster heeft [geïntimeerde3] en [geïntimeerde4] niet gekend en zou, zo zegt [appellant] , hen nooit als bestuurslid hebben gewild. Is dat een gewichtige reden voor ontslag? Het hof is van oordeel dat dit niet het geval is. De regeling over de benoeming van bestuursleden in het testament van erflaatster laat de benoeming van bestuursleden bij gebreke van instructies van erflaatster en bij bedanken van de genoemde [naam3] over aan de dan in functie zijnde leden van het bestuur. Erflaatster heeft zo haar grip op wie wel en wie niet bestuurslid wordt geheel losgelaten en overgelaten aan anderen. Dat brengt mee dat de kans aanwezig is dat er bestuursleden worden benoemd die zij niet heeft gekend. De kans wordt groter naarmate die benoeming verder in de toekomst ligt en personen worden benoemd die erflaatster vanwege hun geboortedatum nooit gekend kan hebben. Het hof merkt nogmaals op dat erflaatster geen bepaalde hoedanigheden of kwalificaties heeft verbonden aan de benoeming tot bestuurslid. Ook hier geldt dat er geen goede reden is om aan te nemen dat het in het belang van de stichting niet langer verantwoord is dat [geïntimeerde3] en [geïntimeerde4] lid van het bestuur van de stichting blijven.
ingrijpende wijziging van omstandigheden
3.24.
Zou het dan nog kunnen zijn dat sprake is van een ingrijpende wijziging van omstandigheden op grond waarvan het voortduren van het bestuurderschap van de huidige bestuursleden in redelijkheid niet kan worden geduld? Het hof oordeelt dat ook aan deze grond niet is voldaan. [appellant] maakt niet duidelijk wat die ingrijpende wijziging van omstandigheden is, in elk geval niet voor de bestuursleden [geïntimeerde3] en [geïntimeerde4] . Voor [geïntimeerde2] is dat kennelijk het incident in 2015 en de brouille die daardoor is ontstaan tussen erflaatster en [geïntimeerde2] . Als dit al een relevante ingrijpende wijziging van omstandigheden is, blijft onduidelijk wat maakt dat het voortduren van het bestuurslidmaatschap van [geïntimeerde2] in redelijkheid niet kan worden geduld. Ook hier geldt dat het belang van de stichting door dat voortduren niet wordt geschaad.
De conclusie
3.25.
Het hoger beroep slaagt niet; alle grieven falen. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof hem tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [2]
3.26.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt de bestreden beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 12 juli 2022 en wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af;
4.2.
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde2] , [geïntimeerde3] , [geïntimeerde4] en de stichting:
€ 343,- aan griffierecht
€ 2.366,- aan salaris van de advocaat van de belanghebbenden in hoger beroep (2 procespunten x appeltarief II);
4.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente ;
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad ;
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, S.B. Boorsma en C.M.E. Lagarde en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2023.

Voetnoten

1.HR 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1900,
2.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.