ECLI:NL:GHARL:2023:2364

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
200.297.062
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over aanneming van werk en schadevergoeding in civiele zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door zowel de appellant als de geïntimeerde in een civiele procedure over een overeenkomst van aanneming van werk. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.A. van Gorcom, heeft een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, die handelt onder de naam [naam1] en wordt vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Rila. De kern van het geschil betreft de betaling voor werkzaamheden die de geïntimeerde heeft verricht in de tuin van de appellant. De appellant stelt dat de geïntimeerde tekort is geschoten in de uitvoering van de werkzaamheden en vordert een vervangende schadevergoeding van € 9.429,75, terwijl de geïntimeerde in reconventie betaling van € 2.586,38 vordert voor meerwerk. De kantonrechter heeft in eerste aanleg een schadevergoeding van € 1.870,00 toegewezen aan de appellant en de geïntimeerde veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten. Beide partijen hebben hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Het hof heeft de feiten en de vorderingen van beide partijen beoordeeld, evenals de bewijsvoering en de juridische argumenten. Het hof oordeelt dat de geïntimeerde in verzuim is en dat de appellant recht heeft op een vervangende schadevergoeding. Het hof heeft de vorderingen van de appellant en de geïntimeerde beoordeeld en de schadeposten vastgesteld. De kosten van het deskundigenonderzoek zijn gematigd en toegewezen aan de appellant. De proceskosten zijn toegewezen aan de overwegend in het ongelijk gestelde partij. De uitspraak van het hof is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.297.062/01
zaaknummer rechtbank 8621593 UC EXPL 20-5098
arrest van 21 maart 2023
in de zaak van
[appellant]
wonende in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eiser in conventie en verweerder in reconventie
hierna: [appellant]
advocaat: mr. G.A. van Gorcom
tegen
[geïntimeerde] handelend onder de naam [naam1]
wonende en zaakdoende in [woonplaats2]
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde in conventie en eiser in reconventie
hierna: [geïntimeerde]
advocaat: mr. R. Rila.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het tussenarrest van 9 augustus 2022 heeft op 21 november 2022 een digitale mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarvan is een verslag (proces-verbaal) gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd. De spreekaantekeningen van de advocaten van beide partijen zijn ook aan het dossier toegevoegd. Hierna heeft het hof arrest bepaald. Op
20 december 2022 is ter griffie van het hof nog een brief binnen gekomen van de advocaat van [appellant] met opmerkingen bij het verslag (proces-verbaal) van voornoemde mondelinge behandeling.

2.De kern van de zaak

2.1.
[geïntimeerde] heeft werkzaamheden in de tuin bij de woning van [appellant] (hierna: de tuin) verricht op basis van een overeenkomst van aanneming van werk en hij wil daarvoor betaald worden. De vragen die het hof in dat verband moet beantwoorden zijn welke van de verrichte werkzaamheden vallen onder de overeengekomen aanneemsom van € 2.100,00 exclusief btw en dus wat er betaald moet worden en of er tekortkomingen zijn in de door [geïntimeerde] verrichtte werkzaamheden en of hij daarvoor aansprakelijk is.
de vaststaande feiten
2.2.
Het hof gaat uit van de volgende vaststaande feiten, onder verwijzing naar rechtsoverweging 3.3 hierna.
2.2.1.
[appellant] heeft op 15 april 2019 een e-mail aan [geïntimeerde] gestuurd. Daarin heeft [appellant] de volgens hem tussen partijen mondeling gemaakte afspraken met betrekking tot de werkzaamheden in zijn tuin bevestigd.
2.2.2.
Op 24 april 2019 is [geïntimeerde] met de werkzaamheden begonnen. Op 14 augustus 2019 heeft [geïntimeerde] de werkzaamheden gestaakt en daarna niet meer hervat.
2.2.3.
[appellant] heeft opdracht gegeven aan de heer [naam2] van taxatie- en expertisebureau in de groene sector ‘ [naam2] ’ (hierna: de deskundige) om een beoordeling te geven van de door [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden en om een omschrijving van de geconstateerde gebreken/schade en schadeoorzaken te geven. Daarnaast heeft [appellant] de deskundige gevraagd om het causaal verband tussen schade/gebrek en handelen/nalaten van [geïntimeerde] aan te tonen en om de schade vast te stellen op basis van herstel en/of waardevermindering. Het rapport van de deskundige is door [appellant] in eerste aanleg overgelegd (productie 10).
de vorderingen van partijen en het oordeel van de kantonrechter
2.3.
[appellant] heeft bij de kantonrechter (in conventie) veroordeling van [geïntimeerde] gevorderd tot betaling van:
I. € 9.429,75 inclusief btw aan vervangende schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente;
II. € 2.795,10 aan kosten van de deskundige, te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. € 828,11 aan buitengerechtelijke kosten,
IV. de proceskosten en
V. de nakosten.
2.4.
[geïntimeerde] heeft een tegenvordering ingesteld. Hij heeft (in reconventie) de veroordeling van [appellant] gevorderd tot betaling van:
I. € 2.586,38 inclusief btw aan hoofdsom (voor meerwerk door [geïntimeerde] ),
vermeerderd met de wettelijke rente;
II. € 383,64 aan buitengerechtelijke kosten;
III. de proceskosten en
IV. de nakosten.
2.5.
De kantonrechter heeft (in conventie), kort gezegd, € 1.870,00 en de kosten van de deskundige van € 2.795,10 als schadevergoeding aan [appellant] toegewezen. De kantonrechter heeft verder [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van € 280,50 als vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten en heeft hem veroordeeld in de proces- en nakosten in conventie. In reconventie heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld tot betaling van
€ 1.645,60 voor meerwerk van [geïntimeerde] . De kantonrechter heeft verder [appellant] veroordeeld tot betaling van € 246,84 als vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten en heeft hem veroordeeld in de proces- en nakosten in reconventie.
hoger beroep
2.6.
[appellant] en [geïntimeerde] hebben beiden hoger beroep ingesteld tegen voornoemd vonnis van de kantonrechter (hierna: het bestreden vonnis). Zij vragen het hof het bestreden vonnis te vernietigen en hun vorderingen zoals ingesteld bij de kantonrechter alsnog toe te wijzen en de vorderingen van de ander alsnog af te wijzen.

3.Het oordeel van het hof

de opzet van deze uitspraak
3.1.
Het hof zal de bezwaren (grieven) van partijen tegen het bestreden vonnis hierna gezamenlijk bespreken.
de feiten die de kantonrechter in het bestreden vonnis hanteert
3.2.
[appellant] verzoekt het hof de inhoud van randnrs. 1. tot en met 10. van de memorie van grieven (‘Inleiding/de feiten van deze zaak’), te beschouwen als een zelfstandige grief tegen de feiten die de kantonrechter in het bestreden vonnis hanteert.
3.3.
Nog daargelaten dat een deel van wat in randnrs. 1. tot en met 10. van de memorie van grieven door [appellant] is aangevoerd geen vaststaande feiten betreft, maar zijn eigen standpunt, is er geen rechtsregel die de rechter verplicht alle door de ene partij gestelde en door de andere partij erkende of niet (voldoende) weersproken feiten als vaststaand in de uitspraak te vermelden. Het staat de rechter vrij uit de tussen partijen vaststaande feiten die selectie te maken die hem voor de beoordeling van het geschil relevant voorkomt. De door de kantonrechter vastgestelde feiten acht het hof daartoe voldoende. Daar komt bij dat het hof hiervoor onder 2.2, rekening houdend met wat partijen hierover over en weer in hoger beroep hebben aangevoerd, een nieuw overzicht heeft gegeven van de feiten waarvan het hof uitgaat. [appellant] heeft dan ook geen belang bij deze grief.
vervangende schadevergoeding
3.4.
[appellant] vordert de veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een vervangende schadevergoeding van € 9.429,75. Voor toewijzing van die vordering is (onder meer) verzuim van [geïntimeerde] vereist (zie artikel 6:87 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
inhoud van de overeenkomst van aanneming van werk
3.5.
[geïntimeerde] heeft op 15 april 2019 per e-mail gereageerd op de e-mail van [appellant] van dezelfde dag waarin [appellant] de volgens hem tussen partijen mondeling gemaakte afspraken met betrekking tot de werkzaamheden in zijn tuin heeft bevestigd.
In zijn reactie per e-mail heeft [geïntimeerde] (in rood) opmerkingen achter de tekst van [appellant] geplaatst. Voor zover relevant luidt de e-mail van [geïntimeerde] als volgt, waarbij het hof de toevoegingen van [geïntimeerde] aan de e-mail van [appellant] ter verduidelijking cursief heeft gemaakt:

Grondwerk:
• Afgraven/schrapen en afvoeren (in de buurt, max. 10 km) en met kiepwagen bereikbaar
afgraven arbeid ja wegrijden met kiepwagen nee (is extra uren)
• Zand inrijden t.b.v. tegelwerk en grind
arbeid ja exclusief leveren zand
• Antiwortel/gronddoek aanbrengen
arbeid ja exclusief leveren worteldoek
Straatwerk:
• Opsluitbanden plaatsen (incl. eventueel zaagwerk)
Exclusief zaagwerk zaagwerk €10 ml Arbeid ja
• Tegelwerk (100x100 en 45x45/60x60), (incl. eventueel zaagwerk)
exclusief zaagwerk €10,- m1 Arbeid ja
• Grind inrijden
Arbeid ja Exclusief grind leveren.
Aanleg:
• Grasmatten inleggen
Arbeid nee Grasmatten leveren nee
• Bloembakken, vijverbak en opzet-muurtje erachter (lijmwerken)
Arbeid nee Leveren nee
zaagwerk nee de blokken moeten ook allemaal gezaagd worden.
• (dit was niet besproken wel naderhand telefonisch maar dat zou gaan om een paar simpele bakken. Dat opzet van het muurtje hebben we het niet over gehad)
• Hoe hoog worden de bakken hoeveel lagen en hoeveel lagen de muur? Hoe groot zijn de blokken en de bakmaten? Dit is wel belangrijk om te weten om een schatting van tijd te maken. En zaagwerk? Wil je hem halfsteens of wil je de hoeken gezaagd hebben op 45 graden? Dit maakt het wel duurder.
Totaal netto bedrag, ten behoeve van arbeid: 2100,- euro contant
Zand wordt door jou geregeld, door ons separaat afgerekend /m3 (circa 15,- /m3 ?)”
3.6.
[appellant] ontkent de schriftelijke reactie van [geïntimeerde] op zijn e-mail van 15 april 2019 te hebben ontvangen. Naar het oordeel van het hof moet voor de inhoud van de overeenkomst van aanneming van werk worden uitgegaan van de e-mail van [geïntimeerde] van 15 april 2019 (zie rechtsoverweging 3.5), ondanks dat [appellant] betwist dat hij deze
e-mail heeft ontvangen. Het hof licht dat hieronder toe.
3.7.
Artikel 3:37 lid 3 BW bepaalt:
“Een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring moet, om haar werking te hebben, die persoon hebben bereikt. Nochtans heeft ook een verklaring die hem tot wie zij was gericht, niet of niet tijdig heeft bereikt, haar werking, indien dit niet of niet tijdig bereiken het gevolg is van zijn eigen handeling, van de handeling van personen voor wie hij aansprakelijk is, of van andere omstandigheden die zijn persoon betreffen en rechtvaardigen dat hij het nadeel draagt.”
3.8.
[appellant] stelt dat hij zich (de inhoud van) de e-mail van [geïntimeerde] van 15 april 2019 niet kan herinneren. Verder stelt hij dat hij niet kan controleren of hij deze e-mail wellicht toch ontvangen heeft, omdat hij in de periode rond 15 april 2019 van (e-mail)abonnement is gewisseld, waardoor een aantal e-mails verloren is gegaan.
3.9.
Indien wordt uitgegaan van de juistheid van deze stellingen, geldt dat de e-mail van [geïntimeerde] van 15 april 2019 niettemin zijn werking heeft omdat het niet of niet tijdig bereiken het gevolg is van een handeling van [appellant] of van andere omstandigheden die zijn persoon betreffen en die rechtvaardigen dat hij het nadeel draagt in de zin van artikel 3:37 lid 3, tweede zin BW.
3.10.
Verder blijkt uit Whatsapp-berichten van [appellant] aan [geïntimeerde] van 19 april 2019 (productie 2 bij conclusie van antwoord), die hierna worden geciteerd, dat de e-mail van [geïntimeerde] van 15 april 2019 [appellant] na die datum (alsnog) heeft bereikt. [appellant] reageert in die Whatsapp-berichten immers op die e-mail.
3.11.
Op 19 april 2019 om 1:26 uur schrijft [appellant] in een Whatsapp-bericht aan [geïntimeerde] (onderstrepingen door hof):
“(...) Ik maak afspraken met je en ga er dan vanuit dat jij ze dan bevestigt, omdat dat uitblijft zet ik het voor je in de mailen dan heb ik opeens een aantal zaken waarvoor ik extra moet gaan betalenen nog steeds geen planning van je. (...)”
3.12.
Indien de e-mail van [geïntimeerde] van 15 april 2019 [appellant] niet zou hebben bereikt, kon [appellant] niet weten dat hij extra moest gaan betalen voor de werkzaamheden die [geïntimeerde] in deze e-mail, in reactie op de e-mail van [appellant] van 15 april 2019, heeft uitgesloten.
3.13.
Op 19 april 2019 om 1:31 uur schrijft [appellant] in een Whatsapp-bericht aan [geïntimeerde] (onderstrepingen door hof):
Je gaat me nu toch niet vertellen dat je voor het grondwerk en straatwerk 40 uur nodig hebt...dan doe het namelijk tegen een tarief van 2100 euro : 40 uur = 52,50/uur !!!”
3.14.
Dat voor de prijs van € 2.100,00 (alleen) het grondwerk en het straatwerk zou worden uitgevoerd, blijkt alleen uit de e-mail van [geïntimeerde] van 15 april 2019, althans [appellant] heeft niet gesteld waaruit dat nog meer zou kunnen blijken.
3.15.
Op 19 april 2019 om 1:33 uur schrijft [appellant] in een Whatsapp-bericht aan [geïntimeerde] (onderstrepingen door hof):
En als ik jouw opgegeven mail tarief aanhoudkom ik uit op ruim 48 uur 2100 : 48 uur = 43,75”
3.16.
De woorden “opgegeven mail tarief” verwijzen naar de prijs van € 2.100,00 voor (alleen) het grondwerk en het straatwerk, vermeld in de e-mail van [geïntimeerde] van 15 april 2019, zoals blijkt uit de tekst van dit Whatsapp-bericht, althans [appellant] heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat hij met deze woorden het uurtarief van [geïntimeerde] van € 40,00 exclusief btw bedoelt, dat niet is vermeld in de e-mail van [geïntimeerde] van 15 april 2019.
3.17.
Uitgaande van de bovenstaande Whatsapp-berichten van [appellant] , heeft de e-mail van [geïntimeerde] van 15 april 2019 hem bovendien tijdig bereikt, omdat [geïntimeerde] zijn werkzaamheden in de tuin op 24 april 2019 is begonnen zoals [appellant] (onweersproken) heeft gesteld. [appellant] heeft niet tegen de inhoud van de e-mail van [geïntimeerde] van 15 april 2019 geprotesteerd en heeft de inhoud daarvan dus (stilzwijgend) aanvaard.
3.18.
[appellant] heeft nog gesteld dat partijen na 15 april 2019 verder hebben gesproken en gecorrespondeerd, maar niet gesteld en ook niet gebleken is dat partijen toen andere afspraken hebben gemaakt dan in de e-mail van [geïntimeerde] van 15 april 2019 zijn vermeld, behalve dat [geïntimeerde] alsnog de graszoden zou leggen, zodat naar het oordeel van het hof deze e-mail en de latere afspraak over het leggen van de graszoden door [geïntimeerde] de inhoud van de overeenkomst van aanneming van werk weergeven. Meer dan nakoming van die afspraken mocht [appellant] niet verwachten, met uitzondering van het daarna nog overeengekomen meerwerk, waarop later in dit arrest zal worden ingegaan.
[geïntimeerde] is in verzuim
3.19.
[geïntimeerde] stelt dat hij zijn werkzaamheden op 14 augustus 2019 heeft opgeschort en dat hij daarom niet in verzuim is. Het hof verwerpt dit verweer.
Op 14 augustus 2019 heeft [geïntimeerde] (onbetwist) zijn spullen uit de tuin van [appellant] weggehaald. In een Whatsapp-bericht aan [appellant] van 15 augustus 2019 heeft [geïntimeerde] zonder enig voorbehoud aan [appellant] meegedeeld:
“(…) Ik heb gisteren definitief afscheid van u genomen. (…)”. Deze feiten en omstandigheden duiden er niet op dat [geïntimeerde] zijn werkzaamheden op 14 augustus 2019 heeft opgeschort en na eventuele betaling weer zou hervatten. Daarnaast is niet komen vast te staan dat [geïntimeerde] op 14 augustus 2019 een opeisbare vordering op [appellant] had op grond waarvan hij zijn werkzaamheden kon opschorten. [appellant] heeft de overeengekomen aanneemsom van € 2.100,00 al vóór 14 augustus 2019 betaald en [geïntimeerde] heeft de factuur voor het meerwerk pas op 23 augustus 2019 aan [appellant] verstuurd. Uit het Whatsapp-bericht dat [geïntimeerde] op 15 augustus 2019 aan [appellant] heeft gestuurd (zie hiervoor), blijkt niet dat het staken van de werkzaamheden door [geïntimeerde] verband houdt met een onbetaalde vordering. Het beroep van [geïntimeerde] op opschorting wordt gelet op het voorgaande verworpen.
3.20.
Uit de mededeling van [geïntimeerde] in het Whatsapp-bericht van 15 augustus 2019 dat hij “definitief afscheid” van [appellant] had genomen, kon en mocht [appellant] afleiden dat, voor zover het werk niet (goed) was afgerond, [geïntimeerde] tekort zou schieten in de nakoming van zijn verplichtingen, zoals bedoeld in artikel 6:83 sub c BW. Dit heeft tot gevolg dat [geïntimeerde] vanaf 15 augustus 2019 in verzuim verkeerde ten aanzien van de werkzaamheden die niet (goed) zijn uitgevoerd. [geïntimeerde] heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat [appellant] op zijn beurt op dat moment zelf in verzuim verkeerde als gevolg van mededelingen die [appellant] vóór 15 augustus 2019 zou hebben gedaan dat hij het meerwerk niet zou betalen. [appellant] betwist dat hij deze mededelingen heeft gedaan en daarvan blijkt niet uit het Whatsapp-bericht van 15 augustus 2019 (zie hiervoor) waar [geïntimeerde] ter onderbouwing van zijn stelling naar verwijst. [geïntimeerde] is dus in verzuim.
gebreken en herstelkosten
3.21.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of [geïntimeerde] is tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst van aanneming van werk en, zo ja, of [appellant] recht heeft op een vervangende schadevergoeding en tot welk bedrag.
3.22.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter een vervangende schadevergoeding van € 1.870,00 toegewezen. Die schadevergoeding bestaat onder meer uit € 450,00 aan schade met betrekking tot het overdekte terras, € 250,00 voor het afmaken van de grindpaden en € 400,00 voor de schadepost ‘stenen naast de berging’. [geïntimeerde] berust erin dat hij deze drie schadebedragen aan [appellant] moet betalen. Ook [appellant] heeft tegen die bedragen geen grief of bezwaar gericht, zodat deze bedragen in ieder geval toewijsbaar zijn. Voor het overige hebben partijen ieder wel grieven gericht tegen (de hoogte van) de vervangende schadevergoeding die [geïntimeerde] aan [appellant] moet betalen.
3.23.
Gezien het bovenstaande en gelet op de inhoud van de grieven, zijn de volgende door [appellant] gevorderde schadeposten in hoger beroep aan de orde:
- de buitenterrassen;
- het overdekte terras, wat betreft de korting van € 200,00 op het toegewezen schadebedrag;
- de grindpaden, wat betreft de kosten van het verlagen daarvan;
- de graszoden;
- het puin aan de rand van de tuin;
- de rioleringsbuis;
- het gevelstenen muurtje.
3.24.
Het hof zal deze schadeposten hierna per post beoordelen. Het hof stelt daarbij voorop dat de gevolgen van een mogelijk ondeugdelijke uitvoering van het werk op grond van artikel 7:760 lid 2 BW voor rekening van [appellant] komen als deze ondeugdelijke uitvoering te wijten is aan gebreken of ongeschiktheid van zaken afkomstig van [appellant] , daaronder begrepen de grond waarop hij het werk heeft laten uitvoeren. Dit geldt ook voor eventuele fouten of gebreken in de uitvoeringsvoorschriften afkomstig van [appellant] (artikel 7:760 lid 3 BW). In beide gevallen is vereist dat [geïntimeerde] aan zijn waarschuwingsplicht zoals bedoeld in artikel 7:754 BW heeft voldaan. Dit houdt in dat [geïntimeerde] [appellant] moet waarschuwen voor gebreken of ongeschiktheid van zaken afkomstig van [appellant] en
voor onjuistheden in de opdracht en/of uitvoeringsvoorschriften van [appellant] voor zover [geïntimeerde] deze kende of redelijkerwijs behoorde te kennen.
de buitenterrassen
3.25.
De gevorderde schade met betrekking tot de buitenterrassen valt in drie onderdelen uiteen: i) de herstelkosten als gevolg van afwateringsproblemen na het verlagen van de buitenterrassen, ii) de schade aan vier tegels en iii) de schade aan de raamdorpel van de woning van [appellant] . Het hof zal deze drie onderdelen hierna achtereenvolgens bespreken.
i. de herstelkosten als gevolg van afwateringsproblemen na het verlagen van de buitenterrassen
3.26.
Vast staat dat [geïntimeerde] op verzoek van [appellant] de buitenterrassen heeft verlaagd. Dit heeft geleid tot afwateringsproblemen. [appellant] betwist dat [geïntimeerde] hem daarvoor (tijdig, volledig en duidelijk) vooraf heeft gewaarschuwd.
3.27.
Uit de verklaringen van de werknemers/onderaannemers van [geïntimeerde] blijkt dat [geïntimeerde] [appellant] zowel voorafgaand aan als tijdens de werkzaamheden – dus tijdig – heeft gewaarschuwd voor het risico van afwateringsproblemen bij het verlagen van de buitenterrassen als er niet ook meer grond afgegraven zou worden. Verder blijkt uit deze verklaringen dat [appellant] door [geïntimeerde] daarvoor voldoende duidelijk is gewaarschuwd. Zo heeft de heer [naam3] het volgende verklaard:
“Ondanks dat wij hem[toevoeging hof: [appellant] ]
het meerdere malen hebben afgeraden zoals het verlagen van het terras met 5 centimeter vanwege o.a. de afwatering stond meneer erop dat dit zo moest gebeuren. Het advies van een gootje vond meneer niet nodig en hij vond dat niet mooi. Meneer zei daarbij ook dat het wel mee zou vallen met dat water en dat er anders weer meer kosten kwamen.”
3.28.
De heer [geïntimeerde] heeft het volgende verklaard:
“Eén week nadat het terras voor de 1e keer was aangelegd vertelde Dhr. [appellant] dat hij het terras 5 cm wilde laten zakken. [geïntimeerde] , [naam4] en [naam3] adviseerde om dit niet te doen, omdat er dan water overlast zou komen. De heer [appellant] zei dat het wateroverlast wel mee zal vallen. Hij vertelde dat hij het zó wilde hebben. Om deze reden hebben we de terrassen in de achtertuin 5 cm laten zakken. [geïntimeerde] en [naam4] adviseerde om een gootje te plaatsen aan het einde van de terrassen. De heer [appellant] zei ‘nee dat vind ik niet mooi, we doen het niet’. Zodoende hebben we geen gootje geplaatst.
[geïntimeerde] adviseerde om al het zand van de terrassen aan de kant te halen en meer grond af te graven, zodat er genoeg zandbed onder de tegels lag. De heer [appellant] zei ‘alleen 5 cm zand af schrapen, anders kost het te veel arbeid en geld’, ‘zo doen we het!’”
3.29.
De heer [naam4] heeft het volgende verklaard:
“De zaterdag waarop we het terras opnieuw aangelegd hebben naar wens van de klant heb ik samen met [geïntimeerde] de klant nog een paar keer gewaarschuwd dat bij alleen het terras 5 cm laten zakken het risico aanwezig is dat het water blijft staan aan het eind van het terras en dat als het veel of hard regent het niet het toekomstig grasveld in kan lopen. Hierop gaf de klant aan dat hij niet meer wilde veranderen vanwege de kosten.”
3.30.
Dat deze getuigen hun verklaringen niet onder ede, maar schriftelijk hebben afgelegd, doet, anders dan [appellant] stelt, aan de bewijskracht van deze verklaringen niet af. Datzelfde geldt voor de stelling van [appellant] dat deze getuigen familieleden/relaties van [geïntimeerde] zouden zijn. Dat maakt, zonder nadere onderbouwing, die [appellant] niet heeft gegeven, niet dat minder waarde aan hun verklaringen zou moeten worden toegekend.
3.31.
[appellant] heeft onvoldoende tegenover deze getuigenverklaringen gesteld om tot tegenbewijs te worden toegelaten. De door [appellant] ingebrachte getuigenverklaring van de heer [naam5] legt, tegenover de hiervoor vermelde getuigenverklaringen, onvoldoende gewicht in de schaal, omdat de heer [naam5] niet verklaart dat [appellant] door [geïntimeerde] niet is gewaarschuwd voor afwateringsproblemen bij het verlagen van de buitenterrassen.
3.32.
Daarmee staat vast dat [geïntimeerde] aan zijn waarschuwingsplicht zoals bedoeld in artikel 7:754 BW heeft voldaan. Op grond van artikel 7:760 BW komen de kosten voor het herstel van de buitenterrassen daarom voor rekening van [appellant] .
ii. de schade aan vier tegels
3.33.
Volgens het rapport van de deskundige zijn vier tegels aan de randen en op de hoeken beschadigd. Op foto 6 in de bijlage bij dit rapport, waar de deskundige ter toelichting naar verwijst, is bij de pijl – die kennelijk bedoeld is om de beschadiging(en) aan te duiden – een kleine beschadiging aan de rand van één tegel te zien. Op grond van artikel 6:87 lid 2 BW rechtvaardigt dit geen vervangende schadevergoeding, omdat de schade daarvoor te gering is. Ook gaat het bij de twee buitenterrassen kennelijk maar om in totaal vier tegels.
3.34.
[appellant] stelt dat uit “de overgelegde foto’s” en uit de ingebrachte verklaringen van de heer [naam5] en de heer [naam6] (producties 1 en 3 bij memorie van grieven) blijkt dat sprake is van forse beschadigingen aan de tegels.
3.35.
Zonder nadere toelichting van [appellant] , die ontbreekt, is onduidelijk op welke van de overgelegde foto’s [appellant] doelt. Het is niet aan het hof om daarin op zoek te gaan naar een onderbouwing voor de stellingen van [appellant] . In de schriftelijke verklaring van de heer [naam5] waar [appellant] naar verwijst, staat:
“(…) Ik heb later gezien dat de tuinman[hof: daarmee wordt (kennelijk) [geïntimeerde] bedoeld]
het verlaagd heeft aangebracht, maar nu helaas wel met veel beschadigingen aan de tegels en niet meer strak uitgelijnd. (…)”. Daaruit blijkt niet dat sprake is van forse beschadigingen aan de tegels zoals [appellant] stelt. Volgens de verklaring van de heer [naam6] was wel sprake van flinke beschadigingen, maar alleen aan de randen van de tegels. Uit de verklaringen van de heer [naam5] en de heer [naam6] blijkt verder niet dat het zou gaan om meer dan vier beschadigde tegels, zoals in het rapport van de deskundige is vermeld.
3.36.
Daarnaast blijkt uit deze verklaringen niet, althans onvoldoende dat de schade aan de tegels door [geïntimeerde] is veroorzaakt. [appellant] heeft niet betwist dat volgens de leverancier deze natuurstenen tegels lichte beschadigingen kunnen bevatten. Hij stelt alleen dat hij niet bekend was met deze informatie. Daarnaast heeft de heer [geïntimeerde] verklaard dat een aantal tegels al bij levering was beschadigd. [appellant] heeft dat onvoldoende gemotiveerd betwist.
3.37.
Op grond van het voorgaande komt de schade aan vier tegels niet voor rekening van [geïntimeerde] .
iii. de schade aan de raamdorpel3.38. De raamdorpel van de woning van [appellant] is beschadigd geraakt. [appellant] stelt dat deze schade door [geïntimeerde] is veroorzaakt. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] dat voldoende onderbouwd, door middel van het rapport van de deskundige. Daarin is over de oorzaak van de schade aan de raamdorpel vermeld (blad 6, bovenaan):
“De schade aan de hardstenendorpel moet wel zijn aangebracht door het gebruik van een slijptol/handmachinezaag in het werk, gelet op de deels ronde slijpsporen, zowel op de dorpel als ook op de aanwezige opsluitband.”.
3.39. [geïntimeerde] heeft daar, ook in hoger beroep, onvoldoende tegenover gesteld, zodat de schade aan de raamdorpel door hem zal moeten worden vergoed. De deskundige heeft de herstelkosten begroot op € 300,00. Daartegen is geen grief of bezwaar gericht, zodat ook het hof van dit bedrag uitgaat.
het overdekte terras: de korting van € 200,00 op het toegewezen schadebedrag
3.40.
De kantonrechter heeft in eerste aanleg op de (onbetwiste) herstelkosten met betrekking tot het overdekte terras van € 650,00, een bedrag van € 200,00 in mindering gebracht voor het afvoeren en storten van zand omdat uit de e-mail van [geïntimeerde] van
15 april 2019 blijkt dat het wegrijden (storten) van zand niet tot de overeengekomen werkzaamheden behoort. [geïntimeerde] berust erin dat hij een schadebedrag van € 650,00
-/- € 200,00 = € 450,00 aan [appellant] moet betalen.
3.41.
[appellant] stelt dat de kosten voor het afvoeren en storten van zand gevolgkosten zijn en daarom (ook) door [geïntimeerde] moeten worden vergoed. Het hof is dat met [appellant] eens en licht hierna toe waarom.
3.42.
De tegels van het overdekte terras zijn strak tegen de composietplanken van de berging gelegd, waardoor het houten raamwerk, waar de composietplanken tegenaan zijn gemonteerd, onvoldoende ventilatie krijgt. [geïntimeerde] stelt dat hij op verzoek van [appellant] het terras op deze manier heeft aangelegd. [appellant] heeft dat niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist.
3.43.
In dat geval geldt op grond van artikel 7:754 BW dat [geïntimeerde] [appellant] had moeten waarschuwen voor eventuele complicaties ten aanzien van het houten raamwerk bij het op deze wijze aanleggen van het overdekte terras. [geïntimeerde] erkent dat hij [appellant] daarvoor niet heeft gewaarschuwd. Op grond van artikel 7:760 lid 2 BW dient [geïntimeerde] daarom de kosten te betalen voor het afvoeren van zand, omdat, anders dan [geïntimeerde] kennelijk meent, die kosten het gevolg zijn van het opnieuw leggen van het overdekte terras. Dat uit de e-mail van [geïntimeerde] van 15 april 2019 blijkt dat het wegrijden (storten) van zand niet tot de overeengekomen werkzaamheden behoort en de kosten van deze werkzaamheden dus op grond daarvan niet voor rekening van [geïntimeerde] zouden komen, maakt het voorgaande niet anders.
3.44.
De totale herstelkosten voor het overdekte terras zijn door de deskundige begroot op € 650,00, inclusief af- en aanvoer van zand. Daartegen is geen grief of bezwaar gericht. Gezien het bovenstaande dient [geïntimeerde] dit (volledige) schadebedrag van € 650,00 aan [appellant] te betalen.
de grindpaden: de kosten voor het verlagen daarvan
3.45.
De grindpaden zijn gedeeltelijk aangelegd. Voor het afronden van deze werkzaamheden heeft de kantonrechter in eerste aanleg een bedrag van € 250,00 toegewezen. [geïntimeerde] berust erin dat hij dit bedrag aan [appellant] moet betalen.
3.46.
De kosten voor het verlagen van de grindpaden die wel zijn aangelegd, heeft de kantonrechter in eerste aanleg afgewezen. [appellant] richt daar een grief tegen.
3.47.
[appellant] stelt dat hij één hoogte (voor de tuin) heeft aangegeven en dat [geïntimeerde] daarvan (deels) is afgeweken bij het aanleggen van de grindpaden. [geïntimeerde] heeft dat gemotiveerd betwist, onder verwijzing naar de schriftelijke verklaringen van de heer [naam4] en de heer [geïntimeerde] , waarin staat dat de grindpaden conform de wens van [appellant] zijn aangelegd. [appellant] heeft zijn stelling dat [geïntimeerde] (deels) is afgeweken van de aangegeven hoogte daartegenover niet nader onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbij gaat. Het hof gaat, bij gebreke van een voldoende onderbouwing, ook niet mee in de stelling van [appellant] dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat in zijn tuin geen hoogteverschillen gemaakt zouden worden. Verder heeft [appellant] niet gesteld en ook niet onderbouwd dat de verlaging van de grindpaden noodzakelijk zou zijn of dat, en zo ja, welke complicaties zich (mogelijk) zouden voordoen als de hoogte van de grindpaden ongewijzigd blijft. De kosten voor het verlagen van de grindpaden zijn gelet op het voorgaande ook in hoger beroep niet toewijsbaar.
de graszoden
3.48.
De gevorderde schade met betrekking tot de graszoden valt in twee onderdelen uiteen: i) de kosten voor annulering van de graszoden en ii) de kosten voor het verlagen van de grond naast de buitenterrassen. Het hof zal deze twee onderdelen hierna achtereenvolgens bespreken.
i. de kosten voor het annuleren van de graszoden
3.49.
[geïntimeerde] heeft zijn werkzaamheden op 14 augustus 2019 gestaakt, met als gevolg dat [appellant] de graszoden die hij op dat moment al had besteld heeft moeten annuleren om bederf daarvan te voorkomen. [geïntimeerde] heeft niet weersproken dat graszoden in de zomer maar één dag houdbaar zijn als ze niet in de grond worden gelegd. [appellant] heeft (onbetwist) € 245,00 aan annuleringskosten moeten betalen.
3.50.
[geïntimeerde] stelt dat [appellant] deze kosten aan zichzelf heeft te wijten, omdat [appellant] zou hebben geweigerd te betalen voor het leggen van de graszoden door [geïntimeerde] . [appellant] betwist dat. Het blijkt ook niet uit de Whatsapp-correspondentie tussen partijen van 14 augustus 2019, waar [geïntimeerde] ter onderbouwing van zijn stelling naar verwijst.
3.51.
Maar zelfs als [appellant] heeft geweigerd te betalen voor het leggen van de graszoden, rechtvaardigt dat naar het oordeel van het hof niet dat [geïntimeerde] zijn werkzaamheden staakte. [geïntimeerde] wist dat [appellant] de graszoden al had besteld en dat ze op korte termijn geleverd zouden worden, gelet op het Whatsapp-bericht van [appellant] aan [geïntimeerde] van 14 augustus 2019
“Ik krijg als het goed is vandaag een bevestiging dat er vrijdag geleverd gaat worden.”. Verder is niet in geschil dat [appellant] er op dat moment op kon en mocht vertrouwen dat [geïntimeerde] de graszoden zou leggen. Onder die omstandigheden had van [geïntimeerde] in redelijkheid mogen worden verwacht dat hij met [appellant] in overleg was getreden om tot een oplossing te komen, in plaats van zijn werkzaamheden te staken.
3.52.
Gezien het bovenstaande komen de kosten voor het annuleren van de graszoden voor rekening van [geïntimeerde] .
ii. de kosten voor het verlagen van de grond naast de buitenterrassen
3.53.
Zoals hiervoor is overwogen, heeft [geïntimeerde] [appellant] tijdig en voldoende duidelijk gewaarschuwd voor afwateringsproblemen bij het verlagen van de buitenterrassen zonder daarbij ook de grond te verlagen. Uit de verklaringen van de onderaannemers/werknemers van [geïntimeerde] die hiervoor zijn aangehaald, blijkt dat [appellant] geen gehoor heeft gegeven aan deze waarschuwingen van [geïntimeerde] . De gevolgen daarvan – de kosten voor het alsnog moeten verlagen van de grond naast de buitenterrassen – komen dan ook voor rekening van [appellant] .
3.54.
Voor zover het verlagen van de grond naast de buitenterrassen geen verband houdt met het voorkomen van afwateringsproblemen, zoals [appellant] in hoger beroep lijkt te betogen, geldt dat de (herstel)kosten voor het verlagen van de grond naast de buitenterrassen ook dan voor rekening van [appellant] komen. [geïntimeerde] betwist dat partijen hebben afgesproken dat de grond naast de buitenterrassen verlaagd zou worden. Dat partijen dat hebben afgesproken blijkt ook niet uit de e-mail van [geïntimeerde] van 15 april 2019 en ook niet uit zijn Whatsapp-bericht van 13 augustus 2019 (
“Vrijdag kan ik vlakken en graszoden leggen”), waar [appellant] naar verwijst. Dat het volgens [appellant] logisch zou zijn dat de grond naast de buitenterrassen verlaagd zou worden en dat hij meent daarop gerechtvaardigd te hebben mogen vertrouwen – zonder aan te geven waarop hij dat vertrouwen baseert, in het licht van de hiervoor genoemde de e-mail van [geïntimeerde] van 15 april 2019 en diens Whatsapp-bericht van 13 augustus 2019 – maakt ook niet dat [geïntimeerde] is tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen tegenover [appellant] door de grond naast de buitenterrassen niet te verlagen.
het puin aan de rand van de tuin
3.55.
Vast staat dat [geïntimeerde] puingrond heeft geplaatst in de leibomenhaag aan de rand van de tuin. Partijen houdt verdeeld wie de kosten moet betalen voor het afvoeren daarvan.
3.56.
[appellant] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat de puingrond is vrijgekomen bij het verlagen van de buitenterrassen, zoals [geïntimeerde] stelt. Vast staat dat [geïntimeerde] op verzoek van [appellant] de buitenterrassen heeft verlaagd. [geïntimeerde] heeft verder, door [appellant] onvoldoende gemotiveerd weersproken, gesteld dat de puingrond ook was vrijgekomen als de buitenterrassen meteen verlaagd waren aangebracht, zodat dit geen schade van [appellant] betreft. Verder blijkt uit de e-mail van [geïntimeerde] van 15 april 2019 dat het afvoeren van (puin)grond niet tot de overeengekomen werkzaamheden behoort. De waarschuwingsplicht van artikel 7:754 BW is, anders dan [appellant] stelt, niet aan de orde omdat het niet gaat om gebreken of ongeschiktheid van zaken afkomstig van [appellant] , dan wel fouten of onjuistheden in de opdracht en/of uitvoeringsvoorschriften afkomstig van hem, althans daarvoor is onvoldoende aangevoerd.
3.57.
Gezien het bovenstaande komen de kosten voor het afvoeren van de puingrond voor rekening van [appellant] .
de rioleringsbuis
3.58.
Vast staat dat de rioleringsbuis die [geïntimeerde] heeft geplaatst, ondeugdelijk is gemonteerd. Op grond van artikel 7:760 lid 2 BW komen de gevolgen daarvan voor rekening van [appellant] als deze ondeugdelijke uitvoering van het werk te wijten is aan gebreken of ongeschiktheid van zaken die van hem afkomstig zijn. [geïntimeerde] stelt dat de problemen met de rioleringsbuis zijn ontstaan doordat [appellant] , tegen het advies van [geïntimeerde] in, een dunwandige (riolerings)buis heeft aangeleverd.
3.59.
Indien zou worden aangenomen dat dit inderdaad het geval is – [appellant] heeft dat gemotiveerd betwist en [geïntimeerde] heeft zijn stelling niet nader onderbouwd – komen de gevolgen daarvan op grond van artikel 7:760 lid 2 BW voor rekening van [appellant] als [geïntimeerde] aan zijn waarschuwingsplicht zoals bedoeld in artikel 7:754 BW heeft voldaan. Niet is gesteld en ook niet gebleken is dat [geïntimeerde] [appellant] heeft gewaarschuwd voor de (beweerdelijke) gevolgen van het monteren van een dunwandige rioleringsbuis. De herstelkosten komen daarom voor rekening van [geïntimeerde] . De deskundige begroot deze kosten op € 25,00. Daartegen is geen grief of bezwaar gericht, zodat het hof daarvan uitgaat.
het gevelstenen muurtje
3.60.
Van de gevelstenen die [appellant] over had, heeft [geïntimeerde] op verzoek van [appellant] een muurtje gestapeld. Dit gevelstenen muurtje is niet verlijmd en daardoor omgevallen. Volgens het rapport van de deskundige bedragen de herstelkosten (onbetwist)
€ 400,00.
3.61.
[appellant] verwijt [geïntimeerde] dat hij de gevelstenen niet heeft verlijmd en houdt hem daarom aansprakelijk voor de schade die daarvan het gevolg is. [appellant] heeft zijn stelling dat is afgesproken dat [geïntimeerde] de stenen zou verlijmen, tegenover de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] , onvoldoende onderbouwd, zodat geen sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de afspraken tussen partijen op grond waarvan [geïntimeerde] aansprakelijk zou kunnen zijn voor deze schade.
3.62.
[appellant] stelt dat [geïntimeerde] niettemin aansprakelijk is voor de schade omdat het volgens [appellant] “gebrekkig en risicovol” is om de stenen alleen te stapelen, zonder ze te verlijmen. [geïntimeerde] zou volgens [appellant] eveneens aansprakelijk zijn omdat die hem niet voor deze risico’s zou hebben gewaarschuwd. Het hof gaat daar niet in mee, op grond van het volgende.
3.63.
De heer [geïntimeerde] heeft verklaard:
“( ... ) Na verloop van tijd kregen we de extra klus om deze stenen langs de zijkant van de tuin als muur op te stapelen. [geïntimeerde][toevoeging hof: [geïntimeerde] ]
adviseerde om geen muurtje te stapelen, omdat het volgens [geïntimeerde] om zou vallen. Toch wilde de heer [appellant] dit wél doen. Hij zei dat hij dit desnoods zelf zou verstevigen. We hebben dit muurtje zoals gevraagd uiteindelijk gebouwd. Ik heb gezien dat de heer [appellant] aan het muurtje gevoeld heeft voor de stevigheid. Hij vertelde toen dat het redelijk stevig stond. Over lijmen is nooit gesproken. (…)”
3.64.
[appellant] heeft daar onvoldoende tegenover gesteld, zodat moet worden uitgegaan van de juistheid van de verklaring van de heer [geïntimeerde] dat [appellant] is gewaarschuwd voor de mogelijk instabiele constructie als de stenen niet zouden worden verlijmd, maar dat [appellant] niettemin het muurtje alleen gestapeld wilde hebben. Bij die stand van zaken kan het [geïntimeerde] niet worden verweten dat hij de stenen alleen heeft gestapeld, zonder ze te verlijmen. [geïntimeerde] is de kosten voor het lijmen van het gevelstenen muurtje daarom niet aan [appellant] verschuldigd.
tussenconclusie
3.65.
Van de hiervoor behandelde schadeposten zijn de volgende onderdelen gegrond:
- de buitenterrassen € 300,00
- het overdekte terras € 650,00
- de grindpaden € 250,00
- de graszoden € 245,00
- de rioleringsbuis € 25,00
- stenen naast de berging € 400,00
3.66.
Dit leidt tot een vervangende schadevergoeding van € 1.870,00, zoals in eerste aanleg is toegewezen.
geen opslag bovenop de vervangende schadevergoeding
3.67.
[appellant] maakt aanspraak op een opslag bovenop de vervangende schadevergoeding. Hij stelt dat hij de tuin nog niet heeft laten afmaken vanwege deze procedure, althans om (een deskundige van) [geïntimeerde] of een gerechtelijke deskundige de mogelijkheid te bieden om de tuin te beoordelen en dat de prijzen en de energiekosten inmiddels fors zijn gestegen zodat het nu meer geld kost om de tuin te laten afmaken dan in begin 2020, toen de deskundige zijn rapport uitbracht.
3.68.
Een opslag bovenop de vervangende schadevergoeding is naar het oordeel van het hof niet op zijn plaats. Bij brief van 3 juni 2020 heeft [appellant] tegenover [geïntimeerde] aanspraak gemaakt op vervangende schadevergoeding. [appellant] kon vanaf dat moment geen nakoming meer vorderen van [geïntimeerde] . Er was dus geen reden om de tuin niet verder af te (laten) maken om (een deskundige van) [geïntimeerde] of een gerechtelijke deskundige de gelegenheid te bieden om de tuin te beoordelen of vanwege deze procedure zoals [appellant] stelt. Dat hij er niettemin voor heeft gekozen om de tuin te laten zoals die is, met als gevolg dat het nu, jaren later, alsnog laten afmaken van de tuin door een derde wellicht duurder is vanwege de gestegen prijzen en energiekosten, dient voor rekening en risico van [appellant] te blijven.
vergoeding van de kosten van het deskundigenonderzoek
3.69.
[appellant] vordert vergoeding van de kosten van het deskundigenonderzoek dat hij heeft laten uitvoeren. [geïntimeerde] verzoekt het hof om deze kosten af te wijzen, dan wel deze kosten te matigen.
3.70.
[appellant] heeft het deskundigenonderzoek moeten laten uitvoeren om de schade aan te tonen. Naar het oordeel van het hof zijn de kosten van dit onderzoek daarom in redelijkheid gemaakt. Dat het onderzoek door de deskundige niet is verlopen zoals [geïntimeerde] meende te mogen verwachten en dat [geïntimeerde] het niet eens is met de inhoud van het rapport van de deskundige, maakt niet dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
3.71.
Het hof vindt niet het hele deskundigenrapport bruikbaar voor de beoordeling van deze zaak, maar wel het overgrote deel daarvan. Het hof matigt daarom de gevorderde deskundigenkosten van € 2.795,10, inclusief btw tot een, naar het oordeel van het hof redelijk, bedrag van € 2.000,00, inclusief btw. Dit bedrag zal worden toegewezen.
het meerwerk van [geïntimeerde]
3.72.
[geïntimeerde] vordert betaling van het meerwerk dat volgens hem is uitgevoerd. Op grond van artikel 7:755 BW kan [geïntimeerde] in het geval van door [appellant] gewenste toevoegingen of veranderingen in het overeengekomen werk alleen dan een verhoging van de prijs vorderen, als [geïntimeerde] [appellant] tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een daaruit voortvloeiende prijsverhoging, tenzij [appellant] die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen. Op grond van artikel 7:752 lid 1 BW moet [appellant] voor de verrichte werkzaamheden een redelijke prijs betalen indien daarvoor bij het sluiten van de overeenkomst van aanneming van werk geen prijs of slechts een richtprijs is bepaald.
3.73.
[geïntimeerde] heeft op 23 augustus 2019 een factuur aan [appellant] gestuurd voor het meerwerk dat volgens [geïntimeerde] is uitgevoerd. Op deze factuur staan de volgende meerwerkzaamheden en bedragen (exclusief btw) genoemd, waarbij de meerwerkposten die gezien de inhoud van de grieven in hoger beroep aan de orde zijn, cursief en vetgedrukt door het hof zijn weergegeven. Het hof zal de cursieve en vetgedrukte posten in geschil hierna achtereenvolgens bespreken:
a.
a) worteldoek langs huis ingraven en snijden € 80,00
b) kabels invoeren/graven van huis naar schuur en div borders € 80,00
c) afval platen van schuur uitgraven onder de onderkant schuur € 20,00
d) 5 x grondtransport met bus en aanhanger € 87,50
e) vuil op aanhanger laden en over koppelen € 60,00
f) gevelstenen stapelen € 60,00
g) PE buizen aanbrengen naar lijmbakken. Incl. leveren € 50,00
h) lossen bloembakken en overleg wat de maat werd € 120,00
i.
i) bloembakken lijmen € 400,00
j) blokken halen bij Hornbach + bus aanhanger € 52,50
k) zand achter schuur en straten met muurstenen € 80,00
l) regenpijp keuken aansluiten op pvc 110 € 120,00
m) regenpijp achter assisteren en zagen € 20,00
n) zaagwerk per ml € 150,00
o) tegels en kant opsluiting 5cm omlaag zoals afgesproken 50% van de kosten
- t.b.v. zakken tegels arbeid € 640,00
- t.b.v. zakken tegels minigraver € 100,00
- t.b.v. zakken tegels grond transport bus en aanhanger € 17,50
a.
a) worteldoek langs huis ingraven en snijden: € 60,00
3.74.
Ten aanzien van deze meerwerkzaamheden heeft de kantonrechter overwogen dat [appellant] bij de mondelinge behandeling heeft erkend dat partijen gesproken hebben over dit meerwerk, dat [appellant] ermee bekend was dat daaraan extra kosten waren verbonden en dat hij daar ook goedkeuring voor heeft gegeven en dat [geïntimeerde] dus heeft voldaan aan de waarschuwingsplicht van artikel 7:755 BW. Tegen het voorgaande zijn geen grieven of bezwaren gericht, zodat dit aan het oordeel van het hof is onttrokken.
3.75.
Voor deze werkzaamheden heeft [geïntimeerde] twee uur tegen € 40,00 exclusief btw per uur = € 80,00 exclusief btw in rekening gebracht. [appellant] heeft aangevoerd dat de kosten van deze werkzaamheden te hoog zijn omdat het werk in minder tijd afgerond had kunnen worden.
3.76.
De kantonrechter heeft het gevorderde bedrag van € 80,00 exclusief btw in eerste aanleg gematigd tot 1,5 uur tegen € 40,00 exclusief btw per uur = € 60,00 exclusief btw, omdat [geïntimeerde] de omvang van deze werkzaamheden naar het oordeel van de kantonrechter niet nader heeft onderbouwd en omdat de deskundige heeft geconcludeerd dat deze werkzaamheden redelijkerwijs 1,5 uur in beslag zouden moeten nemen. [geïntimeerde] stelt dat het in rekening gebrachte bedrag van € 80,00 exclusief btw redelijk en conform zijn uurtarief is. Over de omvang van de werkzaamheden heeft [geïntimeerde] in hoger beroep het volgende aangevoerd:
“Nadat zand al op meerdere plaatsen was geplaatst, gaf [appellant] opdracht om langs het huis worteldoek in te graven en rechtop tegen de muur te plaatsen. Daarvoor moest met de hand zand langs de gevel worden weggegraven, welke werkzaamheden door twee man zijn verricht.”.
3.77.
[geïntimeerde] licht niet toe waarom het noodzakelijk was dat de werkzaamheden door twee man werden uitgevoerd en ook niet waarom deze werkzaamheden (kennelijk) een uur in beslag hebben genomen (€ 40,00 exclusief btw per uur x één uur x 2 man = € 80,00 exclusief btw), zodat het gevorderde bedrag van € 80,00 exclusief btw als onvoldoende onderbouwd niet toewijsbaar is. Het hof acht het bedrag van € 60,00 exclusief btw dat in eerste aanleg op grond van het deskundigenonderzoek is toegewezen een redelijke prijs in de zin van artikel 7:752 lid 1 BW.
b) kabels invoeren/graven van huis naar schuur en div. borders: € 80,00
3.78.
Volgens de e-mail van [geïntimeerde] van 15 april 2019 is het afgraven/-schrapen van grond bij de afgesproken prijs van € 2.100,00 exclusief btw inbegrepen. Een redelijke uitleg brengt mee dat het ingraven van kabels in de grond daar niet onder valt. [appellant] had daarom moeten begrijpen dat dit meerwerk betrof en dat hier aanvullende kosten aan verbonden zouden zijn, althans hij had niet mogen verwachten dat dit in het aangenomen werk/de afgesproken prijs begrepen was, zoals hij stelt. [geïntimeerde] hoefde daarvoor dus niet te waarschuwen.
3.79.
[appellant] stelt dat als hij al enig meerwerk zou moeten vergoeden, wat het geval is, dat dan de redelijke kosten daarvan niet meer mogen zijn dan € 80,00. Nu dit het bedrag is dat voor deze werkzaamheden is gefactureerd door [geïntimeerde] en het hof dit een redelijke prijs vindt in de zin van artikel 7:752 lid 1 BW, zal dit bedrag worden toegewezen.
c) afvalplaten van schuur ingraven onder de onderkant schuur: € 20,00
3.80.
[appellant] betwist dat [geïntimeerde] deze werkzaamheden heeft verricht. [appellant] verwijst naar het rapport van de deskundige (pagina 13) en naar de schriftelijke verklaring van de heer [naam5] (productie 1 bij memorie van grieven) waar dat volgens hem uit blijkt. Het hof passeert dit verweer van [appellant] . De deskundige baseert zijn oordeel op dit punt enkel op de stellingen van [appellant] , die door [geïntimeerde] zijn betwist, zodat dit oordeel van de deskundige geen gewicht in de schaal legt. Uit de verklaring van de heer [naam5] blijkt niet, althans onvoldoende dat de heer [naam5] (en dus niet [geïntimeerde] ) afvalplaten van de schuur onder de onderkant van de schuur heeft ingegraven zoals [appellant] stelt. De heer [naam5] verklaart (voor zover hier relevant):
“Ik heb voor [appellant][toevoeging hof: [appellant] ]
de berging (met luifel) op maat gebouwd. (…) Aan de buitenzijde van de berging zijn rondom aan de onderzijde van de gevelpanelen op maat gezaagde reststukken terugliggend verwerkt door mij. (…)”. Nu [appellant] zijn betwisting onvoldoende heeft gemotiveerd, staat vast dat [geïntimeerde] deze werkzaamheden heeft verricht.
3.81.
Deze werkzaamheden – het ingraven van afvalplaten van de schuur onder de onderkant van de schuur – zijn niet genoemd in de e-mail van [geïntimeerde] van 15 april 2019 en kunnen ook redelijkerwijs niet worden begrepen onder de werkzaamheden die daarin wel zijn genoemd. [appellant] had daarom moeten begrijpen dat hier aanvullende kosten aan verbonden zouden zijn omdat dit buiten de gemaakte prijsafspraken valt. [geïntimeerde] hoefde daarvoor dus niet te waarschuwen. Gelet op het voorgaande komen de kosten van deze werkzaamheden van (onbetwist) € 20,00 exclusief btw voor rekening van [appellant] .
g) PE buizen aanbrengen naar lijmbakken, inclusief leveren: € 50,00
3.82.
[appellant] is alleen bereid te betalen voor de PE buizen die [geïntimeerde] heeft geleverd en aangebracht. De kosten daarvan worden door de deskundige bepaald op € 25,00, inclusief btw. Het hof oordeelt dat [appellant] daarnaast ook moet betalen voor de werkzaamheden die [geïntimeerde] heeft verricht omdat die werkzaamheden niet zijn genoemd in de e-mail van [geïntimeerde] van 15 april 2019. [appellant] had daarom moeten begrijpen dat hier aanvullende kosten aan verbonden zouden zijn omdat dit buiten de gemaakte prijsafspraken viel. [geïntimeerde] hoefde daarvoor dus niet te waarschuwen. Gelet op het voorgaande komen de gefactureerde kosten van € 50,00 exclusief btw voor rekening van [appellant] .
h) lossen bloembakken en overleg wat de maat werd: € 120,00
3.83.
Deze werkzaamheden zijn niet genoemd in de e-mail van [geïntimeerde] van 15 april 2019. [appellant] had daarom moeten begrijpen dat hier aanvullende kosten aan verbonden zouden zijn omdat dit buiten de gemaakte prijsafspraken viel. [geïntimeerde] hoefde daarvoor dus niet te waarschuwen. [appellant] stelt (onweersproken) dat hij heeft meegeholpen bij het lossen van de bloembakken. Dat blijkt ook uit de schriftelijke verklaring van de heer [geïntimeerde] . Dat maakt echter niet dat [appellant] een lagere prijs voor deze werkzaamheden zou hoeven te betalen, omdat dit (kennelijk) niet tussen partijen is besproken of afgesproken. [appellant] mocht daar niet eenzijdig vanuit gaan. Gelet op het voorgaande komen de kosten voor deze werkzaamheden van (onbetwist) € 120,00 exclusief btw voor rekening van [appellant] .
i) bloembakken lijmen: € 400,00
3.84.
In de e-mail van [geïntimeerde] van 15 april 2019 is vermeld dat deze werkzaamheden niet bij de prijs van € 2.100,00 exclusief btw zijn inbegrepen. [geïntimeerde] hoefde daarvoor dus niet te waarschuwen.
3.85.
Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] het gefactureerde bedrag van
€ 400,00 exclusief btw, tegenover de gemotiveerde betwisting door [appellant] , voldoende onderbouwd. [geïntimeerde] heeft onweersproken gesteld dat naast het lijmen van de bloembakken, ook de fundering moest worden uitgegraven en waterpas moest worden gesteld en dat er extra zaagwerk moest worden verricht omdat de blokken te dik waren om in één keer door te zagen.
3.86.
Gelet op het voorgaande komen de kosten voor het lijmen van de bloembakken van
€ 400,00 exclusief btw voor rekening van [appellant] .
1) regenpijp keuken aansluiten op pvc 110: € 60,00
3.87.
Deze werkzaamheden vallen buiten het overeengekomen werk en de prijsafspraak die partijen daarover hebben gemaakt. Naar het oordeel van het hof had [appellant] daarom moeten begrijpen dat dit meerwerk betreft en dat hij daarvoor een aanvullende vergoeding moet betalen.
3.88.
Volgens het rapport van de deskundige heeft [geïntimeerde] voor dit meerwerk 3 uur in rekening gebracht. De deskundige geeft aan dat hij een tijdsbesteding van één uur voor deze werkzaamheden redelijk vindt. [geïntimeerde] heeft dat niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist, althans heeft hij de in rekening gebrachte tijd niet, althans onvoldoende onderbouwd. Wel is het hof van oordeel dat naast werktijd ook enige wachttijd in rekening mag worden gebracht, zoals [geïntimeerde] stelt te hebben gedaan. [geïntimeerde] stelt, onder verwijzing naar de ingebrachte getuigenverklaringen van zijn werknemers/onderaannemers, dat zij en [geïntimeerde] moesten wachten omdat [appellant] geen mof had gekocht, terwijl [geïntimeerde] daar wel om had gevraagd, en dat [appellant] deze mof later alsnog is gaan halen, waarna zij pas verder konden met het werk. [appellant] heeft dat niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken.
3.89.
Gelet op het voorgaande matigt het hof de tijdsbesteding voor deze werkzaamheden naar 1,5 uur tegen een uurtarief van € 40,00 exclusief btw. Het hof ziet geen aanleiding om uit te gaan van een lager uurtarief en ook niet om een (niet nader onderbouwde) herstelpost van € 25,00 op deze kosten in mindering te brengen, zoals de deskundige doet in zijn rapport. Dat betekent dat een bedrag van € 60,00 exclusief btw voor rekening van [appellant] komt.
m) regenpijp achter assisteren en zagen: € 0,00
3.90.
[appellant] had naar het oordeel van het hof niet hoeven te begrijpen dat aan het door [geïntimeerde] (assisteren bij het) doorzagen van een regenpijp aanvullende kosten verbonden zouden zijn, ondanks dat dit strikt genomen buiten de overeengekomen werkzaamheden en de daarvoor gemaakte prijsafspraak valt. Vast staat, als niet dan wel onvoldoende
weersproken, dat [geïntimeerde] daarvoor niet heeft gewaarschuwd. De daaraan verbonden kosten van (onbetwist) € 20,00 exclusief btw komen dan ook niet voor rekening van [appellant] .
n) zaagwerk per ml: € 150,00
3.91.
[appellant] richt een grief tegen de toewijzing van deze meerwerkpost maar werkt die grief niet, althans onvoldoende uit, zodat deze post van € 150,00 exclusief btw toewijsbaar is aan [geïntimeerde] .
o) tegels en kantopsluiting 5 cm omlaag: € 757,50
3.92.
Deze werkzaamheden hebben betrekking op het verlagen van de buitenterrassen. [geïntimeerde] heeft deze terrassen in eerste instantie op gelijke hoogte met de raamdorpels aangelegd. De kantonrechter overweegt dat een ligging van de terrassen op gelijke hoogte met de raamdorpels in het rapport van de deskundige als een gebrek wordt aangemerkt in verband met afwateringsproblemen en dat, nu [geïntimeerde] daarvoor niet heeft gewaarschuwd, de kosten van het verlagen van de buitenterrassen daarom voor zijn rekening dienen te komen. Het hof gaat daar niet in mee, om de volgende redenen.
3.93.
Uit de ingebrachte getuigenverklaringen van de werknemers/onderaannemers van [geïntimeerde] blijkt dat de buitenterrassen door [geïntimeerde] op verzoek van [appellant] op gelijke hoogte met de raamdorpels zijn aangelegd. [appellant] heeft daar onvoldoende tegenover gesteld, zodat moet worden uitgegaan van de juistheid van deze verklaringen.
Uit het rapport van de deskundige blijkt niet, althans onvoldoende dat een ligging van de buitenterrassen op gelijke hoogte met de raamdorpels als een gebrek moet worden aangemerkt in verband met afwateringsproblemen. Naar het oordeel van het hof is ook niet voldoende voorzienbaar dat een ligging van het terras op gelijke hoogte met de raamdorpels tot afwateringsproblemen zal leiden. [geïntimeerde] hoefde daarvoor dan ook niet te waarschuwen. Naar het oordeel van het hof had [appellant] moeten begrijpen dat het verlagen van de buitenterrassen, nadat deze terrassen eerst op zijn verzoek op gelijke hoogte met de raamdorpels waren aangelegd, meerwerk betreft en dat hij daarvoor een aanvullende vergoeding moet betalen.
3.94.
Gelet op het voorgaande komen de kosten voor het verlagen van de buitenterrassen van (onbetwist) (€ 640,00 + € 100,00 + € 17,50 =) € 757,50 exclusief btw voor rekening van [appellant] .
tussenconclusie
3.95.
Gezien het voorgaande bedraagt het totale meerwerk dat door [appellant] betaald moet worden € 2.465,38 (de optelsom van de meerwerkposten, genoemd in rechtsoverweging 3.73 sub a tot en met o, vermeerderd met 21% btw).
buitengerechtelijke incassokosten
3.96.
De kantonrechter heeft [geïntimeerde] in eerste aanleg in conventie veroordeeld om aan [appellant] € 280,50 (inclusief btw) te betalen als vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten. In hoger beroep is alleen de hoogte van dat bedrag onderwerp van discussie. Nu de hoofdsom die de kantonrechter in conventie heeft toegewezen in hoger beroep onveranderd blijft, blijft ook het toegewezen bedrag van € 280,50 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten in stand.
3.97.
De kantonrechter heeft in reconventie [appellant] veroordeeld om aan [geïntimeerde]
€ 246,84 (inclusief btw) te betalen als vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten. [appellant] stelt dat hij geen buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is en subsidiair dat een te hoog bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is toegewezen. Het hof oordeelt dat de door [geïntimeerde] gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten moet worden afgewezen, omdat de door [geïntimeerde] verzonden aanmaning (productie 19a bij dagvaarding in eerste aanleg) niet voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld in artikel 6:96 lid 6 BW.
wettelijke rente
3.98.
De gevorderde wettelijke rente over de vervangende schadevergoeding en de kosten van het onderzoek door de deskundige zal, net als in eerste aanleg, worden toegewezen zoals hierna bepaald, omdat daartegen geen grief of bezwaar is gericht.
3.99.
Ten aanzien van de wettelijke rente die [geïntimeerde] vordert over het meerwerk, overweegt het hof als volgt. [appellant] is deze wettelijke rente verschuldigd vanaf de datum dat hij in verzuim is om het meerwerk te betalen. Bij factuur van 23 augustus 2019 heeft [geïntimeerde] het meerwerk bij [appellant] in rekening gebracht. [geïntimeerde] verkeerde op dat moment al in verzuim als gevolg van het neerleggen van zijn werkzaamheden op 14 augustus 2019 (zie hiervoor). Dat betekent dat [appellant] na het verstrijken van de betalingstermijn van de meerwerkfactuur niet in verzuim is komen te verkeren. De gevorderde wettelijke rente zal daarom worden toegewezen vanaf de datum van het bestreden vonnis waarin [appellant] door de kantonrechter is veroordeeld om een deel van het gefactureerde meerwerk aan [geïntimeerde] te betalen.
bewijsaanbiedingen
3.100. De bewijsaanbiedingen van partijen worden gepasseerd omdat er geen – niet vaststaande – stellingen en verweren zijn die – indien die na bewijslevering zouden komen vast te staan – tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
de conclusie
3.101. De conclusie op basis van het voorgaande is dat het principaal hoger beroep deels slaagt, maar grotendeels niet en dat hetzelfde geldt voor het incidenteel hoger beroep.
proceskosten eerste aanleg
3.102. [geïntimeerde] blijft de in eerste aanleg in conventie grotendeels in het ongelijk gestelde partij en [appellant] blijft de in eerste aanleg in reconventie grotendeels in het ongelijk gestelde partij, zodat de proceskostenveroordelingen in eerste aanleg in stand dienen te blijven.
proceskosten hoger beroep
3.103. Het hof zal [appellant] als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het principaal hoger beroep veroordelen en [geïntimeerde] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incidenteel hoger beroep veroordelen.
3.104. Partijen hebben over en weer gevorderd om de ander te veroordelen in de nakosten. Volgens vaste rechtspraak (zie HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. Het hof zal de nakosten daarom hierna niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.
uitvoerbaarheid bij voorraad
3.105. De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als één van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 24 maart 2021 waarvan beroep, voor zover de kantonrechter daarin:
in conventie:- [geïntimeerde] heeft veroordeeld om aan [appellant] € 2.795,10 te betalen als schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) over dit bedrag vanaf 19 juni 2020 tot de dag der algehele voldoening,
in reconventie:- [appellant] heeft veroordeeld om aan [geïntimeerde] € 1.645,60 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) over dit bedrag vanaf 6 september 2019 tot de dag der algehele voldoening;
- [appellant] heeft veroordeeld om aan [geïntimeerde] € 246,84 te betalen als vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
4.2.
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] € 2.000,00 te betalen ter zake van vergoeding van de kosten van het deskundigenonderzoek dat [appellant] heeft laten uitvoeren, te vermeerderen met de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) over dit bedrag vanaf 19 juni 2020 tot de dag der algehele voldoening;
4.3.
veroordeelt [appellant] om aan [geïntimeerde] € 2.465,38 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) over dit bedrag vanaf 24 maart 2021 tot de dag der algehele voldoening;
4.4. wijst af de door [geïntimeerde] gevorderde vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten;
4.5.
bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
4.6.
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] in principaal hoger beroep:
€ 338,00 aan griffierecht
€ 1.672,00 aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2 procespunten x appeltarief I)
4.7.
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van de volgende proceskosten van [appellant] in incidenteel hoger beroep:
€ 418,00 aan salaris van de advocaat van [appellant] (1 procespunt x de helft van appeltarief I)
4.8.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.9.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, H.K.N. Vos en G.M. Menon, en is
door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
21 maart 2023.