ECLI:NL:GHARL:2023:2363

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
21 maart 2023
Zaaknummer
21-005600-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting van minderjarige door ex-vriend van moeder

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1977, werd beschuldigd van het seksueel misbruik van de minderjarige dochter van zijn ex-vriendin, die op het moment van de feiten 16 jaar oud was. De feiten vonden plaats in de nacht van 8 op 9 februari 2020, toen de aangeefster bij de verdachte thuis verbleef na een avondje uit met haar tante. De verdachte heeft de aangeefster gedwongen tot verschillende seksuele handelingen, waaronder het zoenen en vingeren. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, maar het hof heeft dit vonnis vernietigd en de verdachte veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de verkrachting, ondanks de ontkenning van de verdachte. De aangeefster had consistent verklaard over de gebeurtenissen en haar verklaringen werden ondersteund door getuigen. Het hof heeft ook een schadevergoeding van € 5.225,65 toegewezen aan de benadeelde partij, bestaande uit materiële en immateriële schade. De uitspraak benadrukt de ernst van seksueel misbruik en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005600-21
Uitspraak d.d.: 17 maart 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ArnhemLeeuwarden, zittingsplaats Zwolle,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 3 december 2021 met parketnummer 18-014085-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 maart 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de rechtbank. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J. Boksem, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 3 december 2021, waartegen hoger beroep is ingesteld,verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 5.225,65, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering – de materiële schade ten gevolge van studievertraging – niet-ontvankelijk verklaard. De door de benadeelde partij gevorderde reiskosten voor de gesprekken met de advocaat en de officier van justitie heeft de rechtbank niet als toewijsbare materiële schade of proceskosten aangemerkt.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg –tenlastegelegd dat:
primair
hij in de nacht van 8 op 9 februari 2020 te [pleegplaats] door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten:
- door een zeker overwicht op haar uit te oefenen, met woorden als: “Heb je wel eens seks gehad, ben je wel eens gevingerd” en/of “Vertrouw je mij nog steeds nu je weet wat ik ga doen” en/of “Andere jongens verneuken je, het moet wel goed gebeuren” en/of “Ik weet precies hoe het moet gebeuren” en/of “Je vindt het wel lekker” en/of “Werk nu even mee [benadeelde] en/of
- door steeds verder te gaan in het haar aanraken, terwijl zij aangaf dat niet te willen en/of
- door haar string en/of panty naar beneden te trekken, en/of
[benadeelde] (geboren op 20 januari 2004) heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten:
- het haar (tong)zoenen, en/of
- het aanraken van haar borsten, en/of
- het aanraken tussen haar keel en haar borsten, en/of
- het met zijn hand over haar been gaan, en/of
- het aanraken en/of knijpen in haar billen en/of
- het onverhoeds brengen van één of meer van zijn vinger(s) in haar vagina;
subsidiairhij in of omstreeks de nacht van 08 op 09 februari 2020, te [pleegplaats] , gemeente [gemeente] , door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door een zekere overwicht op haar uit te oefenen, met woorden als: “Heb je wel eens seks gehad, ben je wel eens gevingerd'” en/of “Vertrouw je mij nog steeds nu je weet wat ik ga doen” en/of “Andere jongens verneuken je, het moet wel goed gebeuren” en/of “Je vindt het wel lekker” en/of door steeds verder te gaan in het haar aanraken, terwijl zij aangaf dat niet te willen en/of door haar string en/of panty naar beneden te trekken en/of door te zeggen: “Werk nu even mee [benadeelde] ”, een persoon, genaamd [benadeelde] (geboren op 20 januari 2004) heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het haar (tong)zoenen, het aanraken van haar borsten, het haar aanraken tussen haar keel en haar borsten, het met zijn hand over haar been gaan, het aanraken en/of knijpen in haar billen en/of het onverhoeds brengen van zijn vinger(s) in haar vagina.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsmiddelen

Het hof past de inhoud van de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk is weergegeven. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster wordt verwezen naar de bewijsoverwegingen verderop in dit arrest.

1. De door verdachte ter zitting van de rechtbank van 19 november 2021 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:

[benadeelde] sliep in de nacht van 8 op 9 februari 2020 bij mij thuis op de bank (
het hof begrijpt: in verdachtes toenmalige woning aan de [straat] te [pleegplaats] ).

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen informatief gesprekzeden van 12 februari 2020, opgenomen op pagina 78 en verder van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2020037163 van 30 december 2020, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [persoon 1] en [persoon 2] :

Informatief gesprek met [benadeelde] .
Wat is er globaal gebeurd:
“Ik sliep in de nacht van zaterdag 8 februari op zondag 9 februari 2020 bij mijn tante op het adres van [verdachte] . Mijn tante en ik waren op stap geweest. [verdachte] kwam later ook. Met zijn drieën zijn wij naar huis gegaan. Mijn tante ging al snel op bed. [verdachte] en ik zaten nog in de woonkamer. [verdachte] begon vragen te stellen in de trant van: “Of ik al eens iets met jongens had gedaan, of ik wel eens iets met mijzelf had gedaan en of ik hem vertrouwde.” Plotseling begon hij aan mij te zitten. Hij raakte mijn borsten aan. Ik vroeg hem: “wat doe je?” En ik schoof bij hem weg. Ook gaf hij mij een tongzoen. Hij pakte mij beet en raakte mij daar aan. Ook met zijn vingers raakte hij mij daar aan.”
Op vragen van verbalisanten wat “daar” was geeft aangeefster aan dat het haar vagina is en dat hij daar aan zat en ook met zijn vingers erin. [verdachte] had ook nog gezegd dat zij er niet over moest praten. Dat ze dat moest beloven.

3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 26 februari 2020, opgenomen op pagina 81 en verder van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als verklaring van [benadeelde] :

A: Mijn tante [naam1] en ik waren op stap geweest. Toen kwamen we thuis. We zaten er toen met zijn drieën, want [verdachte] , de vriend van [naam1] , was ook thuis. Mijn tante was dronken en die ging op bed. Thuis zaten we met zijn tweeën in de kamer en we waren wat aan het praten. [verdachte] begon toen rare vragen aan mij te stellen. “Heb je wel eens seks gehad of heb je jezelf wel eens gevingerd”. En hij vroeg of ik wel wist wat bepaalde woorden die over seks gingen, of ik wel snapte wat die betekenden. Iets met squirten. Heel veel dingen wist ik niet wat die betekenden en die legde hij uit. Hij vroeg of ik bang voor hem was. Ik zei nee want ik kende hem natuurlijk al wel. Hij vroeg ook of ik hem vertrouwde. Ik zei van ja, maar ik wist niet wat hij daar mee bedoelde. En hij knuffelde mij. En hij ging aan mij zitten en daarna vroeg hij: “Vertrouw je mij nog steeds nu je weet wat ik ga doen.” Ik vroeg wat hij daarmee bedoelde, maar toen zei hij niks meer. Toen ging hij steeds verder met het aanraken van mij. Ik zei een paar keer stop en dan stopte hij. Hij vroeg dan ook aan mij of ik bang voor hem was. Ik was ontzettend bang, maar ik zei dat niet. Hij begon op een gegeven moment mij te zoenen, als ik weg wilde draaien dan pakte hij met zijn handen mijn hoofd vast en dan begon hij mij weer te zoenen. Hij stelde tussendoor wel meer vragen zoals “we zijn wel samen vaker intiem geweest, weet je dat nog wel?” Toen zei ik van nee, wat bedoel je daar dan mee. Daar zei hij niks op. Hij zei ook “heeft iemand je wel eens gevingerd”, ik zei nee. “Andere jongens verneuken je en het moet wel goed gebeuren” en “ik weet precies hoe het goed moet gebeuren”. Toen ging hij steeds verder bij mij. Ik drukte zijn hand een paar keer weg. Hij zei dat ik het wel lekker vond, omdat mijn poes zeiknat was. Ik keek hem toen niet meer aan. Hij ging wel aan mij zitten. Opeens begon hij mij te vingeren en toen heb ik hem een paar keer weggedrukt, maar hij ging door. Hij draaide toen de stoel waar ik op zat naar hem toe en deed zijn knie tussen mijn benen zodat mijn benen niet dicht konden. Toen ging hij mij weer vingeren. Toen heb ik hem weer een paar keer weggedrukt, maar hij ging door. Hij heeft toen ook mijn kleren van mij afgerukt. De stoel waar ik op zat had wieltjes en toen heb ik mijzelf wegdrukt van hem. Hij vroeg weer of ik bang voor hem was. Hij zei dat wij moesten praten over wat er gebeurd was. Ik zei dat ik er niet met hem over wilde praten. Hij zei dat ik op de bank moest gaan liggen, dat hij de hond naar buiten zou doen. Ik moest er ook een hand op leggen dat ik er niet over zou praten. Ik wilde niet op de bank gaan liggen omdat ik bang was. Ik negeerde hem. Hij zei steeds dat we er over moesten praten maar dat wilde ik niet. Hij ging toen naar boven en toen ben ik op de bank gaan liggen.
V: Wanneer was dit?
A: 9 februari 2020, van zaterdag op zondag. Eigenlijk zondagmorgen.
V: Waar was dit?
A: Bij [verdachte] zijn huis, [straat] .
V: Toen [naam1] op bed ging, waar zijn jullie dan?
A: Bij de grote tafel, het is 1 grote ruimte.
V: Welke afspraken hebben jullie gemaakt over het slapen?
A: Ik zou op de bank slapen want ze hebben maar 1 bed en daar slapen [verdachte] en
[naam1] .
V: Op een gegeven moment knuffelt [verdachte] jou, hoe ging dat?
A: Hij sloeg een arm om mij heen. Dat was de linkerarm. Deze kwam om mij nek. Hij drukte mijn hoofd als het ware tegen zijn borst.
V: Daarna begon hij aan jou te zitten, waaraan?
A: Hij raakte mij aan tussen mijn keel en mijn borsten. En mijn benen.
V: In hoeverre was dat over of onder de kleding?
A: Mijn shirtje was diep uitgesneden, dus hij raakte mij op de blote huid aan.
V: Waar raakte hij je aan bij jouw benen?
A: Hij ging heen en weer met zijn hand over mijn rechterbeen.
V: Tot hoever ging dat aanraken?
A: Wel tot aan mijn kruis. En als hij in de buurt kwam dan kneep hij ook even in mijn been.
V: In hoeverre had hij jou nog vast toen hij jou aaide?
A: Met de arm die hij om mij heen had geslagen aaide hij mij over mijn borstgedeelte, gedeelte tussen de keel en de borsten. En met zijn rechterhand aaide hij mij over mijn been. Dat ging tegelijk.
V: Toen vroeg hij “vertrouw je mij nog steeds nu je weet wat ik ga doen”, wat dacht
jij wat hij daarmee bedoelde?
A: Of ik hem vertrouwde dat hij aan mij ging zitten.
V: Je zei een paar keer stop?
A: Nee ik zei: “hou op [verdachte] ”. Ik denk dat ik dit wel 4 a 5 keer heb gezegd.
V: Hoe reageerde [verdachte] daarop?
A: Hij stopte even, maar ging dan weer door met het aanraken en het vingeren.
V: Op een gegeven moment probeerde hij je te zoenen, wat bedoel je daarmee?
A: Hij probeerde zijn tong naar binnen te drukken en dat is ook een paar keer gelukt, ik probeerde mijn mond dicht te houden. Maar [verdachte] pakte mij bij mijn kaken en wang en duwde als het ware mijn mond open. Zo is het hem gelukt om zijn tong naar binnen te drukken.
V: Op een gegeven moment zegt [verdachte] dat je poes zeiknat is hoe weet hij dat?
A: Hij zit er dan aan. Eerst had ik mijn panty en string nog aan en toen zat hij er dus aan en toen zei hij je vindt het wel lekker want je poes is zeiknat.
V: Hoe kon hij daar aan zitten?
A: Hij duwde mijn benen uit elkaar en de tweede keer deed hij zijn knie tussen mijn benen.
V: Hoe komt hij dan tussen je benen?
A: Via mijn knieën de voeten uit elkaar te duwen en met zijn hand er heen te gaan.
V: Waarheen?
A: Naar mijn vagina.
V: Hoe gaat dat dan?
A: Eerst over de kleding.
V: Wat raakt hij dan aan?
A: Officieel de string, maar wel bij de vagina.
V: Bedoel je de string of de panty?
A; Ja de panty zat er ook nog over heen.
V: Wat doet zijn hand bij jouw vagina?
A: Ja eerst voelen en dan er over heen. Met zijn vingers.
V: En dan?
A: Ja ik had hem een paar keer weggedrukt. Op het laatst scheurde hij mijn string en panty uit en ging hij met zijn vingers in mijn vagina.
V: Hoe ging dat dan precies dat hij je panty en string uitscheurt?
A: Hij pakte het van boven en scheurde het naar beneden. Ik zit dan op de stoel.
V: Hoe kan hij daar dan bij komen?
A: Hij had mijn stoel op dat moment gedraaid. Hij had de bovenkant van mijn panty en de zijkant van de string vast gepakt.
V: En toen?
A: Toen begon hij meer weer aan te raken en te vingeren.
V: Wat versta je onder vingeren?
A: Vingers in de vagina.
V: Wat gebeurd er bij het vingeren?
A: Ik heb hem een paar keer weggeslagen. Hij reageerde boos en hij zei: “werk nu mee [benadeelde] .” Toen begon hij weer aan mij te zitten en toen sloeg ik zijn hand weg en toen stopte hij. Hij zei toen ook dat we er over moesten praten en hij zei dat hij mij
geen pijn wilde doen. Hij vroeg mij ook of hij mij pijn had gedaan en daar antwoordde
ik van nee op. Hij zei dat ik het tegen niemand mocht zeggen en dat ik daar de hand
op moest leggen. Hij zei ook dat we er over moesten praten en dat wilde ik niet.
V: Wat deed [verdachte] bij jouw vagina?
A: Hij wreef over de vagina en hij zat met zijn vingers in mijn vagina.
V: Hoeveel vingers zat hij in jouw vagina.
A: Sowieso twee.
V:. Zijn er naast deze dingen nog meerdere keren gebeurd?
A: Hij heeft over mijn kont geknepen. Toen waren mijn panty en string uit. Dat was nadat hij mij had gevingerd. Het was aan de zijkant van mijn billen. Hij deed het met twee handen. Hij kneep daar 1 keer.
V: Wat maakte dat het stopte?
A: Hij stopte in 1 keer. Ik had hem toen ook nog een keer weggeduwd, na het moment
van het vastpakken van de zijkant van de billen.
V: Hoe heeft [verdachte] kunnen weten dat jij dit niet wilde?
A: Toen ik zijn hand steeds wegduwde en ik zei dat ik nee zei. Ook draaide ik weg met mijn hoofd en negeerde hem. En ik verdraaide mijn stoel.
V: Je tante ligt boven op bed, wat maakt dat je niet schreeuwt of andere manier de
aandacht trekt?
A: Ik was bang voor hem. Ik heb er ook niet aan gedacht.
V: Zijn er nog dingen die je wilt vertellen?
A: Ik weet niet of het belangrijk is maar [verdachte] heeft tussentijds nog wel genoemd
dat ik een bloedmooie vrouw was en dat ik mij nergens voor hoefde te schamen. Dat was nadat ik zijn hand een keer had weggeslagen en mijn hoofd weg draaide.
V: Aan wie heb jij als eerste verteld wat jou is overkomen?
A: Ik heb niet alles verteld maar aan een klasgenoot heb ik gezegd dat ik dacht dat
ik verkracht was. Ik wist niet zeker of het wel verkrachting was. Ik heb wel wat
opgezocht op internet en daar zag ik dat het over binnendringen van een voorwerp,
vingers of geslachtsdeel.
V: Wanneer heb je dit opgezocht?
A: Die maandag erna.
V; Wat zei je klasgenoot [naam 2] ?
A: Je moet het tegen een volwassen persoon zeggen. Ik heb het toen aan de mentor verteld en die zei dat hij de
vertrouwen persoon inschakelde omdat hij niet zo goed wist wat hij er mee moest.
V: Wanneer heb je dit verteld?
A: Maandag 10 februari.
V: Wat is er daarna nog gebeurd?
A: Ik moest mijn mem bellen of ze op school wilde komen. Mijn mem zei: “wat heb je nu weer geflikt?” Ik had de telefoon op luidspreker en toen zei [naam 3] dat ik niks had geflikt en ze vroeg of mijn mem naar school wilde komen. [naam 2] ging toen terug naar de les en ik bleef in een hokje op school wachten tot mem er was. [naam 3] haalde mem op en toen zag ze aan mijn hoofd dat er wel wat aan de hand was. Mem vroeg wat er was en ik zei: “ [verdachte] heeft mij gevingerd”. Toen moest mem huilen.

4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 19 maart 2020, opgenomen op pagina 119 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als verklaring van [naam 4] :

A: We zaten in de klas. [benadeelde] (
het hof begrijpt: aangeefster [benadeelde]) was al stil en moest wat huilen. Ze vroeg of ik wilde praten met haar. Ik zei tegen de leraar dat we de klas uitgingen. Ze zei dat ze een soort van verkracht was, door een vriend van haar moeder. Ze was bij een kroegentocht met haar tante en die vriend was de vriend van die tante. Ik zei dat ze het tegen de leraar moest vertellen, maar dat wilde ze eerst niet, dat was ook een man. Ik heb de leraar opgehaald. Hij wist niet wat hij ermee moest. Toen is een teamleider erbij gehaald en hebben we met z’n allen gepraat. Daarna is de moeder van [benadeelde] gebeld.
V: Oke, je was met [benadeelde] . Wat vertelde ze je precies?
A: Ze zei dat ze een soort van verkracht was. Ik vroeg hoe dat was gebeurd. Ze zei dat ze daar sliep met die man en haar tante. Haar tante lag al op bed. Hij ging aan haar zitten, zei ze. Ze zei ook dat ze “stop” had gezegd.
V: Wat zei [benadeelde] jou over de seksuele handelingen?
A: Er was niet gesekst, maar wel gevingerd.
V: Wie heeft haar dan gevingerd?
A: [verdachte] .
V: Je vertelde dat ze in de klas moest huilen. Wat merkte je aan haar?
A; Ze draaide zich om en ik zag dat ze moest huilen. Ze wilde met mij praten. Toen ben ik dus met haar meegegaan, de klas uit.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen met bijlage van 11 maart 2020, opgenomen op pagina 111 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant [naam 5]:
Op 26 februari 2020 is aangifte gedaan door aangeefster [benadeelde] ter zake een ten opzichte van haar gepleegd zedendelict. [benadeelde] verklaarde dat zij op 10 februari 2020 een gesprek heeft gehad op school met haar mentor [naam 6] en de vertrouwenspersoon [naam 3] , beiden werkzaam op [scholengemeenschap] . Op 10 maart 2020 heb ik telefonisch contact gezocht met [naam 6] . Na hem gevraagd te hebben hoe het gesprek was gegaan, gaf [naam 6] aan dat hij met zijn collega [naam 3] , graag een gespreksverslag wilde opmaken en dit ter beschikking van het onderzoeksteam wilde stellen. Op woensdag 11 maart 2020 heb ik, verbalisant, per mail een gespreksverslag ontvangen. Dit gespreksverslag wordt als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.
Bijlage:
Gespreksverslag opgesteld door: Dhr. [naam 6] (docent en mentor) en Mevr. [naam 3] (docent, leerlingbegeleider en vertrouwenspersoon) [scholengemeenschap] op woensdag 11 maart 2020.
Betreft: gesprek met leerling [benadeelde] (geb. 20-01-2004) op maandag 10 februari 2020
[naam 6] gaf [les] aan zijn mentorklas [klas] . Rond 13.00 uur vertrok [benadeelde] met spoed uit het lokaal. Haar klasgenoot [naam 2] ging achter haar aan. Na ongeveer 5 minuten kwam medeleerling [naam 2] . terug met de vraag of meneer wilde komen “want er was iets ergs gebeurd”. [naam 6] ging met [naam 2] . mee en nam haar en [benadeelde] . mee naar een aparte gespreksruimte. [benadeelde] gaf aan: “Ik denk dat ik verkracht ben.” [naam 6] heeft aangegeven dat dit "vreselijk" was en dat hij wel graag van haar wilde weten wat er precies was gebeurd. [benadeelde] vertelde dat de vriend van haar tante afgelopen zaterdag 8 februari 2020 aan haar had gezeten. [benadeelde] gaf nadrukkelijk aan dat ze tegen deze man had gezegd dat ze dit niet wilde. [naam 6] gaf vervolgens aan dat hij niet de geschikte persoon is om [benadeelde] verder te helpen en of hij [naam 3] erbij mocht halen, omdat zij vertrouwenspersoon is en beter weet welke stappen er genomen moet worden. [benadeelde] vond dit goed. [naam 6] is naar [naam 3] gegaan.
Tijdens mijn les rond 13.20 uur kwam mijn collega [naam 6] mijn lokaal in met een hulpvraag. Op de gang vertelde hij mij kort dat zijn mentorleerling [benadeelde] had verteld dat zij afgelopen zaterdag verkracht was en of ik mee wilde komen. Nadat ik mijn leerlingen naar de kantine heb gestuurd ben ik met hem mee gegaan naar de gespreksruimte. Daar zat [benadeelde] en medeleerling [naam 2] . Vervolgens heb ik [benadeelde] gevraagd om hetzelfde verhaal aan mij te vertellen als ze tegen meneer [naam 6] heeft verteld. [benadeelde] vertelde dat ze afgelopen zaterdag niet thuis was. Daar was de vriend van haar tante. Hij is een man van rond de 40 jaar en een bekende van de familie. Vervolgens heb ik gevraagd of deze man haar "geneukt" heeft. [benadeelde] gaf duidelijk aan hij dat niet gedaan heeft. Ik heb gevraagd of ze dit zeker wist, want anders zou er ook een “morning-after- pil” gehaald worden. Nogmaals gaf [benadeelde] aan dat hij haar alleen gevingerd had. Vervolgens heb ik met haar gesproken om haar moeder te bellen. [benadeelde] wilde dit eerst niet. Ze gaf aan dat zij zich schaamde en dat de man een bekende van de familie is. Na aandringen heeft [benadeelde] haar moeder via de mobiel gebeld met het verzoek om op school te komen. Ik zat naast haar en gaf ook aan dat het goed was dat moeder gelijk naar school zou komen. Moeder zou gelijk in de auto stappen. Vervolgens zijn [naam 6] en medeleerling [naam 2] . weg gegaan en ben ik met [benadeelde] naar een gespreksruimte beneden gegaan.
Beneden heb ik samen met [benadeelde] rustiger kunnen praten terwijl wij op moeder aan het wachten waren. [benadeelde] vertelde mij het volgende: In het verleden heeft hij 5 jaar bij hun in huis gewoond. [benadeelde] was toen ongeveer 9 jaar oud. Deze man komt nog regelmatig bij hun thuis eten en hij haalde en bracht haar ook nog steeds regelmatig naar haar werk. Hij had haar die avond aangeraakt en vervolgens gevingerd. Ze wilde dit absoluut niet en voelde zich erg vies. Hij gaf ook aan dat [benadeelde] hier met niemand over mocht praten. Toen hij klaar was vertelde hij haar dat zij samen in het verleden “nog veel intiemer” waren geweest. [benadeelde] gaf aan dat ze dit niet meer weet en daardoor voelt ze zich nog “viezer”. Via de administratie kreeg ik te horen dat moeder op school was aangekomen. Ik heb moeder opgehaald en moeder ging gelijk naast [benadeelde] zitten. [benadeelde] draaide zich om naar haar moeder en vertelde in het Fries: “heeft mij gevingerd.” Waarop moeder en dochter in tranen uitbarstte.

5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 13 maart 2020, opgenomen op pagina 114 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende als verklaring van [naam 7] :

A: Wat ik weet is dat mijn zusje ( [naam1] ) rond een uur of 4 op bed is gegaan en hij bij haar is gebleven. Ze heeft mij verteld dat hij haar heeft betast en gevingerd dat de vingers ook naar binnen zijn geweest. Ze had wel gezegd “niet doen”....toen had hij gezegd “ontspan maar we zijn vroeger vaker intiem geweest”. En hij heeft gezegd… dat andere jongens haar verneukten en dat het wel goed moet gebeuren.
V: Ik heb begrepen dat jij dus gebeld bent door school. Wanneer ben jij gebeld en door wie?
A: Ik ben maandagmiddag 10 maart 2020 gebeld door [benadeelde] zelf en vroeg of ik op school wou komen toen zei ik wat heb je gedaan en toen nam [naam 3] de telefoon over en vroeg mij op school te komen omdat het wel ernstig was.
V: Hoe is het eenmaal op school gegaan?
A: [benadeelde] en [naam 3] zaten in een kamertje en toen vertelde [naam 3] mij dat [verdachte] aan [benadeelde] had gezeten, zaterdagnacht na de kroegentocht. Toen vroeg ik wat heeft ie gedaan toen zei [benadeelde] : ”Hij heeft mij gevingerd”. Ik begon te huilen en heb haar goed duidelijk gemaakt dat ik super blij ben dat ze het heeft verteld...
V: Wat heb jij later van [benadeelde] gehoord als aanvulling, wat er gebeurd is?
A: Dat hij haar ook had gezoend
V: Welke details heeft [benadeelde] jou in eerste instantie verteld over de seksuele handelingen?
A: Dat hij haar begon te zoenen (…) en dat ie haar had gevingerd ook met de vingers naar binnen
V: Wat heeft [benadeelde] jou verteld, wat hij gezegd heeft tijdens voor of kort na deze handelingen?
A: Dat ze moest ontspannen dat ze vroeger wel vaker intiem waren geweest.... dat andere jongens haar verneukten dat het wel goed moest gebeuren...en dat ze moest beloven om niks te vertellen heeft ze beloofd en hebben ze elkaar hand geschud
V: Hoe was [benadeelde] toen zij het jou vertelde?
A: Trillerig, rode oren en ze had gehuild
V: Welke vragen heb jij gesteld en wat was haar antwoord?
A: Wat heeft hij precies gedaan, heb ik gevraagd en toen vertelde ze mij: “Heeft me gezoend en gevingerd”.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Verdachte wordt primair verweten dat hij aangeefster op 9 februari 2020 in zijn woning in [pleegplaats] heeft verkracht. Subsidiair wordt verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid van aangeefster.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte heeft in eerste aanleg en in hoger beroep ontkend dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden met aangeefster.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting van het hof bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken, nu wettig en overtuigend bewijs voor de ten laste gelegde seksuele handelingen ontbreekt. De verklaring van aangeefster is onvoldoende betrouwbaar om voor het bewijs te kunnen worden gebruikt. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat aangeefster verklaring ondersteunt. Ook heeft de raadsman naar voren gebracht dat sprake zou kunnen zijn van een wraakaktie van de zijde van de moeder van aangeefster.
Oordeel van het hof
Overwegingen met betrekking tot de betrouwbaarheid van het bewijs
Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster heeft het hof gelet op de mate van consistentie, accuraatheid en volledigheid van haar verklaringen. Daarbij gaat het om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop deze zijn afgelegd. Het enkele feit dat in verklaringen op onderdelen tegenstrijdigheden of onduidelijkheden voorkomen, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Verschillen tussen verklaringen kunnen immers veroorzaakt zijn door de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht onder invloed van emoties, ontstaan door het delict of door het tijdsverloop.
In weerwil van wat de verdediging over de verklaring van aangeefster naar voren heeft gebracht, gaat het hof uit van de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster bij de politie. Het hof komt tot dit oordeel op grond van het volgende.
Aangeefster heeft gedetailleerd en consistent verklaard over wat er wel en niet heeft plaatsgevonden. Wat zij tegenover de politie heeft verklaard in het informatief gesprek en in de aangifte komt met elkaar overeen. Zij heeft na het weekend, waarin de gebeurtenissen van zaterdag 8 februari 2020 op zondag 9 februari 2020 hebben plaatsgevonden, op maandag 10 februari 2020 op school aan een vriendin verteld dat de verdachte aan haar heeft gezeten en haar heeft gevingerd. Vervolgens heeft zij dit aan haar mentor en de vertrouwenspersoon van de school verteld. Daarna is de moeder van de aangeefster gebeld en heeft zij het ook aan haar moeder verteld. Blijkens de verklaringen van de vriendin, het gespreksverslag van de mentor en de vertrouwenspersoon en de verklaring van haar moeder, verklaart de aangeefster consistent over wat er is gebeurd.
Het door de verdediging geschetste scenario dat verdachte door aangeefster en haar moeder vals wordt beschuldigd, ingegeven door jaloezie door de moeder van aangeefster en de wens van de moeder van aangeefster dat verdachte weer bij haar terugkeert, acht het hof onaannemelijk. De stelling van de verdediging dat sprake is van een soort complot/wraakplan tegen verdachte spoort niet met het gegeven dat de vertrouwenspersoon verklaart dat aangeefster eerst niet wilde dat haar moeder zou worden gebeld. Aangeefster gaf in dit verband aan dat ze zich schaamde en dat verdachte een bekende van de familie is. Na aandringen van de vertrouwenspersoon is de moeder van aangeefster toch gebeld. De verklaring van [naam 7] , de moeder van aangeefster, als ook de emoties die daarbij bij aangeefster en haar moeder zijn waargenomen passen ook geheel niet bij de door de verdediging gesuggereerde wraakactie. Het hof verwerpt dit verweer.
Nu het hof de resultaten van het DNA-onderzoek niet zal bezigen voor het bewijs, behoeft het verweer van de raadsman dat, onder andere, ziet op de bewijswaarde hiervan geen verdere bespreking.
Bewijsminimum
Het hof stelt vast dat er voldoende steunbewijs is voor de verklaring van aangeefster. Aangeefster verklaart specifiek over de setting waarin de handelingen hebben plaatsgevonden. Na het stappen zijn aangeefster, haar tante en verdachte naar het huis van verdachte gegaan. De tante van aangeefster is vervolgens naar bed gegaan. Vervolgens blijven verdachte en aangeefster samen achter in de woonkamer. Verdachte heeft deze context bevestigd. De verklaringen van aangeefster en verdachte over de aanloop naar en (context van) de gebeurtenissen van de avond zijn grotendeels gelijkluidend, tot aan het moment dat verdachte en aangeefster met zijn tweeën in de woonkamer zijn. Daarnaast hebben de vriendin van aangeefster en de moeder van aangeefster verklaard dat aangeefster moest huilen toen ze vertelde over wat er tussen haar en verdachte had plaatsgevonden. Het hof is van oordeel dat de inhoud van de bovenstaande bewijsmiddelen de verklaring van aangeefster – en daarmee wat verdachte ten laste is gelegd – bevestigen. Er is daardoor geen sprake van een situatie zoals bedoeld in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Deze rechtsregel verzet zich er niet tegen dat een onderdeel van de bewezenverklaring berust op slechts één getuigenverklaring of een andere bewijsmiddel. Het hof verwerpt derhalve dit verweer van de raadsman.
Conclusie
Het hof acht op grond van de inhoud van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster op 9 februari 2020 heeft verkracht, door haar door een feitelijkheid te dwingen tot het ondergaan van handelingen, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij in de nacht van 8 op 9 februari 2020 te [pleegplaats] door een feitelijkheid, te weten:
- door een zeker overwicht op haar uit te oefenen, met woorden als: “Heb je wel eens seks gehad, ben je wel eens gevingerd” en “Vertrouw je mij nog steeds nu je weet wat ik ga doen” en “Andere jongens verneuken je, het moet wel goed gebeuren” en “Ik weet precies hoe het moet gebeuren” en “Je vindt het wel lekker” en “Werk nu even mee [benadeelde] en
- door steeds verder te gaan in het haar aanraken, terwijl zij aangaf dat niet te willen en
- door haar string en panty naar beneden te trekken,
[benadeelde] (geboren op 20 januari 2004) heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten:
- het haar (tong)zoenen, en/of
- het aanraken van haar borsten, en/of
- het aanraken tussen haar keel en haar borsten, en/of
- het met zijn hand over haar been gaan, en/of
- het aanraken en/of knijpen in haar billen en/of
- het onverhoeds brengen van één of meer van zijn vinger(s) in haar vagina.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
verkrachting.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van aangeefster, de minderjarige dochter van zijn ex-vriendin, door zich, na een avondje uit, aan haar op te dringen, haar tegen haar wil te zoenen, haar borsten te betasten, haar panty en string uit te doen en haar vervolgens te vingeren. Dit feit is juridisch te kwalificeren als verkrachting. Aangeefster was ten tijde van dit feit net 16 jaar oud, terwijl de verdachte de leeftijd van 42 jaar had bereikt. Verdachte heeft het slachtoffer op een schandelijke wijze misbruikt en het altijd door haar in hem gestelde vertrouwen geschonden. Zij zou zich juist veilig moeten kunnen voelen bij de verdachte, die zij immers al lange tijd kende en met wie zij, toen haar moeder nog een relatie met hem had, in hetzelfde huis heeft gewoond. Verdachte heeft evenwel enkel oog gehad voor zijn eigen seksuele behoeftes en zich niets gelegen gelaten aan de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Verdachte gaat door vol te houden dat er tussen hem en aangeefster niets is voorgevallen elke verantwoordelijkheid voor zijn kwalijke handelen uit de weg. Het hof is van oordeel dat bij deze stand van zaken slechts gevangenisstraf als strafsoort in aanmerking komt.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 februari 2023, waaruit volgt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld, zij het voor andersoortige strafbare feiten.
Verder heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals door verdachte en zijn raadsman naar voren gebracht ter terechtzitting van het hof. Verdachte heeft een klusbedrijf, is inmiddels uit [pleegplaats] verhuisd en heeft geen contact meer met de familie van aangeefster.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat de ernst van de bewezenverklaarde verkrachting op zichzelf en gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden rechtvaardigt. In beginsel kan niet worden volstaan met een lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. In de oriëntatiepunten wordt geen onderscheid gemaakt tussen seksueel binnendringen met (bijvoorbeeld) een vinger of geslachtsdeel (en de omstandigheden waaronder dit gebeurt). Het hof acht evenwel het binnendringen met een vinger minder ingrijpend dan met een penis en ziet hierin aanleiding om van genoemd uitgangspunt af te wijken en een gevangenisstraf van kortere duur op te leggen. Het hof acht - alles afwegende - een gevangenisstraf van 12 maanden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 22.850,65. Aan proceskosten is een bedrag van € 54,43 gevorderd dat bestaat uit reiskosten voor de gesprekken met haar advocaat, de officier van justitie en het bijwonen van de zitting bij de rechtbank. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.225,65. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden.
De materiële schade komt voor vergoeding in aanmerking, voor zover die betrekking heeft op de schadeposten reiskosten naar de politie, het ziekenhuis en therapie (€ 225,65) en studievertraging. Wat betreft de schadepost studievertraging zal het hof gebruik maken van de schattingsbevoegdheid om deze schade naar redelijkheid vast te stellen. Het hof zal onder de gegeven omstandigheden het schadebedrag vaststellen en deze schadepost ook toewijzen tot een bedrag van € 2.500,-. Deze schadeposten zijn voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering wat de materiële schade betreft zal worden toegewezen tot een bedrag van € 2.725,65.
Het hof waardeert daarnaast de immateriële schade op € 2.500,‑. Deze schadepost is evenmin betwist. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Het hof heeft de omvang op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) naar maatstaven van billijkheid geschat, waarbij rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, in het bijzonder de aard en de ernst van de aantasting in de persoon en de gevolgen daarvan voor de benadeelde. Het hof heeft daarbij ook gelet op uitspraken die door andere rechters zijn gedaan.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.
De benadeelde partij zal voor het overige deel van haar vordering tot schadevergoeding nietontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de gevorderde proceskosten overweegt het hof als volgt.
Vooropgesteld wordt dat volgens de Hoge Raad een redelijke wetsuitleg van artikel 592a Sv (thans artikel 532 Sv) meebrengt dat bij de begroting van de (proces)kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures (vgl. o.a. ECLI:NL:HR:2019:87). Die maatstaf wordt in civiele procedures ontleend aan de artikelen 237 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, Rv komen reis-, verlet- en verblijfkosten van de partij die aanspraak heeft op proceskostenvergoeding alleen voor vergoeding in aanmerking indien in persoon mag worden geprocedeerd en ook daadwerkelijk in persoon wordt geprocedeerd. Het hof stelt vast dat in de onderhavige voegingsprocedure de benadeelde partij met behulp van een gemachtigde heeft geprocedeerd. De gevorderde kosten die verband houden met het bijwonen van de zitting komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.
Nu de gevorderde reiskosten moeten worden aangemerkt als proceskosten in de zin van artikel 532 Sv kunnen deze kosten niet in aanmerking worden genomen bij de oplegging van de in artikel 36f, eerste lid, Sr voorziene schadevergoedingsmaatregel (vgl. ECLI:NL:HR:2018:905).

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.225,65 (vijfduizend tweehonderdvijfentwintig euro en vijfenzestig cent) bestaande uit € 2.725,65 (tweeduizend zevenhonderdvijfentwintig euro en vijfenzestig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.225,65 (vijfduizend tweehonderdvijfentwintig euro en vijfenzestig cent) bestaande uit € 2.725,65 (tweeduizend zevenhonderdvijfentwintig euro en vijfenzestig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 61 (eenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 9 februari 2020.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 17 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.