ECLI:NL:GHARL:2023:2251

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
15 maart 2023
Zaaknummer
200.318.618/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking tot opheffing van bewind wegens misverstand evaluatie bewindvoerder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van het bewind over de goederen en gelden van de rechthebbende, geboren in 1994. De kantonrechter had eerder, op 26 augustus 2022, het bewind opgeheven, maar het hof oordeelt dat deze beslissing berustte op een misverstand van de evaluatie door de bewindvoerder. De bewindvoerder had in een evaluatieformulier aangegeven dat het bewind kon worden opgeheven, maar had daarbij ook benadrukt dat dit geleidelijk moest gebeuren en dat de zelfredzaamheid van de rechthebbende bevorderd moest worden. De rechthebbende had in het formulier aangegeven dat het proces niet te snel moest gaan.

Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter geen rekening heeft gehouden met de wens van de rechthebbende om het bewind geleidelijk af te bouwen. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en bepaald dat het bewind over de goederen en gelden van de rechthebbende voortduurt. Dit betekent dat de rechthebbende recht heeft op bijzondere bijstand met terugwerkende kracht vanaf de datum waarop het bewind ten onrechte werd opgeheven. Het hof heeft geen einddatum voor het bewind vastgesteld, zodat de rechthebbende de tijd en ruimte krijgt om, met hulp van de bewindvoerder, naar een moment toe te werken waarop zij haar financiën zelf kan beheren.

De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad en het meer of anders verzochte is afgewezen. De schriftelijke uitwerking van de mondelinge uitspraak is op 7 maart 2023 vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.318.618/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 9786225)
beschikking van 22 februari 2023
inzake
[verzoekster](de rechthebbende),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. G.B. de Jong te Hoogezand.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de bewindvoerder] B.V.( [de bewindvoerder] ),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
en
[de moeder](de moeder),
wonende te [woonplaats2] ,
en
[de vader](de vader),
wonende te [woonplaats3] ,
en
[de zus]( [de zus] ),
wonende [woonplaats3] ,
en
[de halfbroer]( [de halfbroer] ),
wonende te [woonplaats3] ,
en
[de halfzus1]( [de halfzus1] ),
wonende te [woonplaats4] ,
en
[de halfzus2]( [de halfzus2] ),
wonende te [woonplaats1] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Noord-Nederland, sector kanton, locatie Groningen) van 26 augustus 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 11 november 2022;
- een e-mailbericht van de rechthebbende van 17 november 2022 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 22 februari 2022 plaatsgevonden. De rechthebbende is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens [de bewindvoerder] is
[naam1] verschenen.
2.4
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft het hof de zitting geschorst voor overleg in raadkamer. Vervolgens heeft het hof de mondelinge behandeling gesloten en mondeling uitspraak gedaan. De onderhavige beschikking is de schriftelijke uitwerking van de mondeling gedane uitspraak, welke schriftelijke uitwerking is vastgesteld op
7 maart 2023.

3.De feiten

3.1
De rechthebbende is geboren [in] 1994.
3.2
Bij beschikking van 14 juli 2016 is een bewind ingesteld over alle goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende vanwege verkwisting of het hebben van problematische schulden.
3.3
In het formulier van de vijfjaarlijkse evaluatie, ingekomen bij de rechtbank op
1 december 2021, is aangevinkt dat het bewind kan worden opgeheven. De bewindvoerder heeft op dat formulier daaraan toegevoegd dat dit op het juiste tempo moet gebeuren en dat de zelfredzaamheid van de rechthebbende steeds bevorderd en verbeterd dient te worden. Ook de rechthebbende heeft daar vermeld “het terug zelf doen moet niet te snel gaan”.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het bewind over alle goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende opgeheven met ingang van
1 september 2022.
4.2
De rechthebbende komt met één grief in hoger beroep van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De rechthebbende verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de onderbewindstelling te laten voortduren tot in ieder geval 1 januari 2024, althans een nader te bepalen regeling c.q. datum, kosten rechtens.
4.3
[de bewindvoerder] heeft ter zitting het eigen standpunt kenbaar gemaakt.

5.De motivering van de beslissing

Vooraf
5.1
De rechthebbende stelt dat de bestreden beschikking moet worden vernietigd, nu de rechtbank het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden, omdat zij in eerste aanleg niet behoorlijk is opgeroepen. Voor zover de rechthebbende inderdaad niet behoorlijk is opgeroepen bij de rechtbank en zij haar recht op hoor en wederhoor niet heeft kunnen uitoefenen, geldt dat een dergelijk verzuim in hoger beroep kan worden hersteld door de ten onrechte niet opgeroepen partij alsnog in de gelegenheid te stellen zijn standpunt toe te lichten (zie o.a. HR 26 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1991). Nu het hof de rechthebbende hiertoe in de gelegenheid heeft gesteld en zij hiervan gebruik heeft gemaakt, heeft thans hoor en wederhoor op genoegzame wijze plaatsgevonden.
Inhoudelijke beoordeling
5.2
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden,
tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 432, eerste en tweede lid, dan wel ambtshalve.
5.3
Het hof overweegt dat de beslissing van de kantonrechter om het bewind over alle goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende op te heffen per
1 september 2022 kennelijk berust op een misvatting dan wel misverstaan van de evaluatie van [de bewindvoerder] . In de vijfjaarlijkse evaluatie heeft [de bewindvoerder] in een kruisjesformulier aangegeven dat het bewind kan worden opgeheven. Ten onrechte heeft de kantonrechter echter geen rekening gehouden met het bijbehorend verzoek van [de bewindvoerder] om rekening te houden met de wens van de rechthebbende om het bewind geleidelijk aan af te bouwen. Een wens die de rechthebbende ook heeft opgeschreven in het evaluatieformulier.
Het hof acht, mede gelet op de ter zitting gegeven toelichting door de rechthebbende en
[de bewindvoerder] , de wens van de rechthebbende dat het bewind niet abrupt eindigt, maar voorlopig nog blijft voortduren meer dan begrijpelijk en zal daarom de bestreden beschikking vernietigen. Dat betekent dat het bewind wordt geacht nooit te zijn opgeheven geweest, wat haar de mogelijkheid geeft om over de periode vanaf 1 september 2022 (waarin [de bewindvoerder] op vrijwillige basis de werkzaamheden heeft voortgezet) de bijzondere bijstand met terugwerkende kracht alsnog te ontvangen.
5.4
Het hof zal geen datum bepalen waarop het bewind eindigt. Het hof is van oordeel dat de rechthebbende, zoals zij zelf ook wenst, alle tijd en ruimte moet krijgen om (met behulp van [de bewindvoerder] ) naar dit moment toe te werken. Mocht het moment dat de rechthebbende zich vertrouwd genoeg voelt om haar financiën voortaan zelf te beheren daar zijn, dan kan zij dit bespreken met [de bewindvoerder] .

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt de grief. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, sector kanton, locatie Groningen, van 26 augustus 2022 en opnieuw beschikkende:
bepaalt dat het bewind over alle goederen en gelden die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende is en zal blijven voortduren;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze mondelinge beschikking is op 22 februari 2023 uitgesproken mrs. J.G. Idsardi,
I.A. Vermeulen en P.S. Bakker, bijgestaan door mr. S. van der Meer als griffier. De schriftelijke uitwerking van de mondelinge uitspraak is op 7 maart 2023 vastgesteld.