ECLI:NL:GHARL:2023:2192

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
200.236.334
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over parkbijdrage en doorberekening van kosten tussen exploitant en kaveleigenaar

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een geschil tussen een kaveleigenaar en de exploitant van een recreatiepark over de parkbijdrage en de doorberekening van kosten. De kaveleigenaar heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter. De kern van het geschil betreft de omvang van de parkbijdrage en de kosten die de exploitant in rekening brengt voor nutsvoorzieningen zoals elektriciteit en water. Het hof heeft geoordeeld dat de exploitant de Recron Toolkit niet kan gebruiken, omdat deze te veel afwijkt van de overeenkomst tussen partijen. De exploitant moet de kosten voor elektriciteit en water zonder opslag doorberekenen aan de kaveleigenaren. Daarnaast heeft het hof bepaald dat de exploitant € 120,75 exclusief btw aan administratiekosten in rekening mag brengen. Het hof heeft ook geoordeeld dat de exploitant verplicht is om de kaveleigenaren de gegevens te verstrekken die hij gebruikt voor de doorberekening van kosten. De exploitant moet ook de vermindering van energiebelasting aanvragen en deze volledig restitueren aan de kaveleigenaren. Het hof heeft de vordering van de kaveleigenaar tot restitutie van te veel betaalde kosten toegewezen tot een bedrag van € 3.535,55, en de proceskosten zijn toegewezen aan de kaveleigenaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.236.334
(zaaknummer rechtbank Gelderland 5564151)
arrest van 14 maart 2023
in de zaak van
[appellante]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eiseres in conventie en verweerster in reconventie
hierna [de kaveleigenaar] te noemen
vertegenwoordigd door mr. C. Schimmel-Blom
tegen

1.de vennootschap onder firma Buitencentrum de Instuif

die is gevestigd in Putten

2. [geïntimeerde2]

3. [geïntimeerde3]

die beiden wonen in [woonplaats2]
die ook (voorwaardelijk) hoger beroep hebben ingesteld
en bij de kantonrechter optraden als gedaagden in conventie en eisers in reconventie
hierna De Instuif, [de vennoot1] en [de vennoot2] te noemen
vertegenwoordigd door mr. T. Albayrak

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Naar aanleiding van het arrest van 5 juli 2022 zijn de volgende stukken aan het procesdossier toegevoegd:
  • een akte van [de kaveleigenaar] van 30 augustus 2022, met producties
  • een antwoordakte van De Instuif c.s. van 25 oktober 2022 met producties.
2
De verdere beoordeling door het hof in het principaal en het incidenteel hoger beroep
De eerdere beslissingen van het hof
2.1
Het hof heeft in de tussenarresten van 23 februari 2021 en 5 juli 2022 al een aantal knopen doorgehakt, zoals de berekening van de hoogte van de parkbijdrage en wat daaruit moet worden betaald, de verplichting voor [de kaveleigenaar] om de jaarlijkse bijdrage voor de CAI te betalen, de manier van doorberekening van door De Instuif gemaakte kosten voor elektriciteit en water, het vast recht en belastingen die De Instuif betaalt, de vergoeding voor het administratieve werk dat De Instuif moet verrichten, de verplichting van De Instuif tot verkrijging van vermindering van energiebelasting ten behoeve van de kaveleigenaren, de informatieverplichting van De Instuif om de kaveleigenaren kopieën te verschaffen van de facturen die zij heeft betaald en de manier waarop groot onderhoud onder de kaveleigenaren moet worden omgeslagen. Het hof heeft [de kaveleigenaar] uitgenodigd om aan de hand van de uitgangspunten van het hof uit te rekenen wat die uitgangspunten betekenden voor de vorderingen van partijen. [de kaveleigenaar] heeft in haar akte gevolg gegeven aan deze uitnodiging. De Instuif heeft op de akte gereageerd. Het hof zal hieronder de punten bespreken waarover partijen het niet eens zijn.
Aantal kavels
2.2
Het hof heeft in rechtsoverweging 2.4 van het tussenarrest van 5 juli 2022 overwogen dat uit productie 9 bij het H12-formulier van [de kaveleigenaar] van 9 november 2020 blijkt dat er 51 kavels op het park zijn. [de kaveleigenaar] is daarvan ook uitgegaan bij haar berekeningen. De Instuif voert in nrs. 3 e.v. van haar antwoordakte aan dat er niet 51 maar 47 kavels zijn. Zij werkt dat uit met de opmerking dat het overzicht dat is overgelegd bij de eerdergenoemde productie 9, anders dan het hof vermeldt, niet van haar afkomstig is, maar is opgesteld door de heer [de andere kaveleigenaar] , een kaveleigenaar die ook een geschil heeft met De Instuif (in welk geschil dit hof eindarrest heeft gewezen op 7 februari 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:1041). Uit de bij dat overzicht gevoegde conceptfacturen, die per ongeluk als set aan een andere kaveleigenaar zijn gezonden, blijkt dat er 4 facturen zijn waarop geen adres en geen parkbijdrage zijn vermeld en geen verbruik van elektriciteit en water is geregistreerd en welke facturen dan ook niet zijn verzonden. De Instuif heeft er verder op gewezen dat de gemeente Putten in 2012 per e-mail aan haar een overzicht heeft verstrekt van de zelfstandige OZB-objecten. Volgens De Instuif blijkt hieruit dat er 47 zelfstandige OZB-objecten zijn geregistreerd. Beide partijen beroepen zich op een printscreen van Perceelloep, waaruit zou blijken dat er 51, respectievelijk 47 kavels zijn.
2.3
Het hof blijft bij zijn beslissing dat de omslag moet worden berekend over 51 kavels. Het hof kan uit de door partijen overgelegde printscreens van Perceelloep niet opmaken hoeveel kavels er zijn. Ook uit de e-mail van de gemeente is dit voor het hof niet duidelijk af te leiden. Uit artikel 5 van de Algemene Bepalingen die gelden tussen De Instuif en de kaveleigenaren volgt dat iedere kaveleigenaar de jaarlijkse parkbijdrage moet betalen. In dat artikel wordt niet vermeld dat de bijdrage alleen dan verschuldigd is, als de kavel is bebouwd met een recreatiewoning of een chalet. Het uitgangspunt van De Instuif in nr. 3 van de antwoordakte, dat de parkbijdrage pas verschuldigd is als de kavel is bebouwd, is daarom onjuist. De Instuif betoogt in haar antwoordakte dat tussen de 51 facturen vier facturen zaten die niet geadresseerd waren en waar ook geen water en elektra verbruik op stond. Deze facturen zijn aan niemand verstuurd, maar zijn door [de andere kaveleigenaar] wel gebruikt in zijn overzicht, waardoor hij op 51 kavels is uitgekomen. De Instuif heeft niet toegelicht om welke facturen het gaat, maar het hof leidt uit de bijgevoegde facturen af dat conceptfacturen nrs. 1, 2 en 14 niet geadresseerd zijn en dat hier ook geen elektra en waterverbruik op staat vermeld. Daarnaast zijn er twee ongeadresseerde facturen (nr. 16 en 23) waar wel water en elektraverbruik op staat vermeld. De Instuif heeft hiermee onvoldoende duidelijk gemaakt om welke vier facturen het gaat. In zoverre klopt de opmerking van De Instuif niet dat er 4 conceptfacturen zijn opgemaakt, waarbij niets in rekening is gebracht. De Instuif heeft ten slotte niet toegelicht, waarom zij die 4 conceptfacturen heeft opgesteld en op deze facturen wel de omslagen voor de OZB, het capaciteitstarief voor elektriciteit, rente en afschrijving voor de meetdienst van water, administratiekosten en terreinverlichting heeft opgenomen. Dit alles brengt mee dat [de kaveleigenaar] haar berekeningen terecht heeft gebaseerd op de aanwezigheid van 51 kavels.
2.4
Het voorgaande brengt mee dat [de kaveleigenaar] met recht de OZB en de watersysteemheffing in gelijke delen heeft toegerekend aan de 51 kavels. De Instuif heeft onvoldoende toegelicht waarom een onbebouwde of in erfpacht uitgegeven onroerende zaak niet onderworpen zou zijn aan belastingheffing op grond van de gemeentelijke verordening onroerende-zaakbelasting, mede in het licht van artikel 16 sub a en b Wet waardering onroerende zaken waarin gebouwd en ongebouwd eigendom als een onroerende zaak wordt aangemerkt. Ook maakt De Instuif niet duidelijk hoe kaveleigenaren door middel van een contract kunnen bewerkstelligen dat zij geen onroerende-zaakbelasting en watersysteemheffing zouden behoeven te betalen. Om dezelfde reden volgt het hof ook niet de correctie van De Instuif in productie 36 bij haar akte van 25 oktober 2022 met betrekking tot de zuiveringsheffing.
Creditnota
2.5
De Instuif heeft aangevoerd dat [de kaveleigenaar] in haar berekeningen over het hoofd heeft gezien dat zij bij creditfactuur van 1 december 2017 € 567,13 heeft gecrediteerd voor de parkbijdrage voor de jaren 2015 tot en met 2017. Het is weliswaar juist dat [de kaveleigenaar] in de door haar opgestelde facturen die als productie 24 bij akte van 30 augustus 2022 zijn overgelegd, de facturen van De Instuif heeft weergegeven zonder vermelding van deze creditfactuur. Dat maakt echter voor de vordering van [de kaveleigenaar] niet uit, omdat [de kaveleigenaar] haar vordering heeft berekend aan de hand van het verschil tussen het bedrag dat zij daadwerkelijk heeft betaald en dat zij had moeten betalen (zie productie 25 bij dezelfde akte). In die berekening zijn de door De Instuif verzonden facturen niet relevant.
Indexering over 2008
2.6
Artikel 5 lid 1 van de tussen partijen geldende Algemene Bepalingen legt de manier van indexeren van de parkbijdrage vast:
“Jaarlijks zal de vergoeding door de Verkoper opnieuw worden vastgesteld, zulks door de vergoeding te verhogen of te verlagen overeenkomstig de stijging of daling van de “Consumentenprijsindex-Alle huishoudens” in het kalenderjaar, dat eindigde bij de aanvang van het kalenderjaar, dat direct voorafgaat aan het jaar van aanpassing.”In nr. 3 van haar akte van 30 augustus 2022 heeft [de kaveleigenaar] verdedigd dat deze bepaling zo moet worden uitgelegd dat de parkbijdrage over bijvoorbeeld 2008 moet worden aangepast op basis van het prijsindexcijfer over 2006, in dit geval 1,1%. Deze uitleg is op basis van de hier toepasselijke objectieve uitlegfactoren juist. De Instuif heeft erop gewezen dat de vorige beheerder van het park over 2008 een indexering van 1,6% heeft doorberekend in plaats van 1,1% (zie brief van Bacon & Bacon Vastgoed B.V. van 1 december 2007, productie 5 bij inleidende dagvaarding). Kennelijk wil De Instuif daarmee aangeven dat die vergissing van de vorige eigenaar haar niet kan worden tegengeworpen en dat de vergissing daarom niet moet worden gecorrigeerd.
2.7
Het hof verwerpt dit verweer. Partijen zijn er niet duidelijk over geweest op welke manier De Instuif Bacon & Bacon in 2008 is opgevolgd in de rechtsverhoudingen met kaveleigenaren als [de kaveleigenaar] . Aannemelijk is dat dit op basis van een stilzwijgende contractsoverneming (artikel 6:159 BW) is gebeurd. In dat geval kan een kaveleigenaar als [de kaveleigenaar] tegenover haar opvolgende wederpartij nog aan de orde stellen dat de indexering door de vorige wederpartij niet correct is toegepast. Ook al zou de rechtsopvolging van De Instuif op een andere manier zijn gebeurd, dan nog heeft De Instuif onvoldoende duidelijk uiteengezet op basis waarvan kan worden vastgesteld dat de correctie van het prijsindexcijfer over 2008 achterwege zou moeten blijven.
Het zenderpakket
2.8
Het hof heeft in rechtsoverweging 2.3 van het tussenarrest van 5 juli 2022 beslist dat opzegging van het abonnement voor een zenderpakket niet mogelijk is en dat De Instuif per kaveleigenaar een jaarlijkse bijdrage in rekening kan brengen van € 49,99 per jaar, te indexeren vanaf 2011. Voor het apart doorberekenen van facturen van derden en van kosten van afschrijving bestaat geen contractuele grondslag.
2.9
[de kaveleigenaar] heeft het hof verzocht terug te komen van de beslissing omtrent het verplichte abonnement. Zij stelt dat uit de door Videma gestuurde facturen blijkt dat tot 2020 slechts licenties voor 15 kavels gedurende 4 maanden zijn verstrekt en vanaf 2021 voor 20 kavels gedurende het gehele jaar. Volgens haar blijkt daaruit dat de CAI niet beschikbaar is voor het gehele park en het daarom mogelijk zou moeten zijn om het abonnement op te zeggen. De facturen van Videma betreffen een vergoeding voor de openbaarmaking van auteursrechtelijk beschermde werken, zo leidt het hof af uit de door De Instuif als productie 33 bij haar akte overgelegde kopie van de website van Videma. [de kaveleigenaar] heeft onvoldoende uitgewerkt dat de manier van facturering door Videma bepalend is voor de vraag hoeveel kavels een abonnement op het zenderpakket hebben. Ook omdat [de kaveleigenaar] zelf als productie 9 in hoger beroep een overzicht in het geding heeft gebracht van alle bedragen die de kaveleigenaren aan De Instuif betalen en waaruit blijkt dat nagenoeg alle kaveleigenaren een vergoeding betalen voor gebruik van het zenderpakket, heeft [de kaveleigenaar] haar stelling dat het zenderpakket in werkelijkheid maar aan 15 of 20 kavels ter beschikking staat, onvoldoende uitgewerkt. De door [de kaveleigenaar] gevorderde verklaring voor recht wordt daarom afgewezen.
2.1
Ook De Instuif heeft het hof gevraagd om terug te komen van zijn oordeel. Volgens haar is er wel een contractuele grondslag voor het in rekening brengen van aanvullende kosten voor het in stand houden van de CAI. Zij wijst op de navolgende zin in de considerans van de Algemene Bepalingen:
“dat de overige noodzakelijke werkzaamheden die van overheidswege of vanwege (nuts)bedrijven worden voorgeschreven, door de Vennootschap (…) worden uitgevoerd en aan de eigenaren van de kavels in het Recreatiepark naar rato in rekening kunnen worden gebracht.”Zij voert verder aan dat de vorige exploitant in 2007 de jaarlijkse bijdrage heeft verhoogd met € 5 in verband met beëindiging van het analoge signaal, waardoor 3 digitale zenders moesten worden geplaatst. Verder wijst zij op een aantal door haar gedane investeringen, waaronder grotere uitgaven, die kennelijk niet uit de jaarlijkse bijdragen kunnen worden voldaan: een Triax Multiblock van € 1.969,85 in 2013 en een M8 Cai systeem met schotel voor € 7.260 in 2017.
2.11
In haar brief van 15 december 2006 licht Bacon & Bacon toe, waarom zij de jaarlijkse bijdrage voor het zenderpakket met € 5 heeft verhoogd. [de kaveleigenaar] heeft deze brief in het geding gebracht als productie 5 bij inleidende dagvaarding. In die brief wordt de bijdrage voor het zenderpakket vastgesteld op € 51,91. In deze procedure is niet gebleken dat [de kaveleigenaar] de geldigheid van deze aanpassing heeft betwist. [de kaveleigenaar] gaat in haar berekeningen voor de bijdrage voor het zenderpakket uit van een jaarlijkse bijdrage in 2011 van € 50,64. Dat betekent dat [de kaveleigenaar] in haar berekeningen de opslag van € 5 niet heeft verdisconteerd. Het hof zal daarom de door [de kaveleigenaar] gemaakte berekening over de periode van 2011 tot en met 2021 (11 jaren) corrigeren met een bedrag van € 60 (11 x € 5 + de geschatte doorwerking in de jaarlijkse indexering). In zoverre komt het hof terug van zijn beslissing in rechtsoverweging 2.3 van het tussenarrest van 5 juli 2022.
2.12
De Instuif heeft onvoldoende toegelicht waarom een uitgave van € 1.969,85 niet kan worden betaald uit de jaarlijkse bijdrage en dat het hier zou gaan om een door de overheid noodzakelijk gemaakte investering. In zoverre bestaat er geen aanleiding de berekening van [de kaveleigenaar] te corrigeren. Dat een uitgave van € 7.260 niet uit die bijdragen kan worden betaald, is duidelijk. De Instuif kan daarom 5 maal het jaarlijkse bedrag van € 32,83 in rekening brengen bij [de kaveleigenaar] (zoals De Instuif ook heeft gedaan over de jaren 2018 tot en met 2022), tezamen € 164,15. Dit bedrag moet worden afgetrokken van de berekening van [de kaveleigenaar] . De totale correctie op de vordering van [de kaveleigenaar] met betrekking tot de CAI is daarom € 164,15 + € 60 = € 224,15.
Doorberekening van vaste kosten nutsvoorzieningen per kavel en niet naar rato van verbruik
2.13
De Instuif heeft er terecht op gewezen dat [de kaveleigenaar] bij haar berekeningen in haar producties 32 en 33 bij akte van 30 augustus 2022 ten onrechte de vaste kosten met betrekking tot de levering van elektriciteit en water heeft betrokken in de omslag naar rato van verbruik en deze vaste kosten niet heeft gedeeld door het aantal kavels. Zo heeft [de kaveleigenaar] in productie 32 bijvoorbeeld het totaal van de factuur van Nuon van 14 november 2017 van € 9.434,49 inclusief btw (productie 13 bij akte van De Instuif van 4 mei 2021) volledig naar rato van haar gebruik aan haar toegerekend, terwijl een deel van die factuur bestaat uit in rekening gebrachte vaste kosten (€ 1.697,43). Op gelijke wijze heeft [de kaveleigenaar] in productie 33 het totaal van de factuur van Vitens van 7 september 2017 van € 3.609,35 (productie 13 bij akte van De Instuif van 4 mei 2021) volledig naar rato van haar gebruik aan haar toegerekend, terwijl een deel van die factuur bestaat uit in rekening gebrachte vaste kosten (€ 1.344,23 exclusief btw). De Instuif heeft als producties 35 en 36 bij antwoordakte van 25 oktober 2022 herberekeningen gemaakt door de variabele en vaste kosten uit te splitsen. Daarin komen twee onjuistheden voor, namelijk dat De Instuif deze vaste kosten niet deelt door 51 kavels en dat zij de vaste kosten inclusief btw tot uitgangspunt neemt voor haar berekeningen en vervolgens het aan [de kaveleigenaar] toe te rekenen deel nog eens met btw belast. Voor deze dubbele btw-heffing bestaat geen aanleiding. Het hof zal daarom de berekeningen van De Instuif op deze twee punten corrigeren (zie ook rechtsoverweging 2.4 van het tussenarrest van 5 juli 2022, waarin is beslist dat geen btw behoeft te worden geheven en afgedragen over het doorberekenen van belasting die bij De Instuif in rekening is gebracht).
2.14
Wat de elektriciteit betreft neemt het hof het door De Instuif berekende totaal van de variabele kosten van € 1.539,20 over de periode van 2011 tot en met 2021 over en voegt daarbij het aan [de kaveleigenaar] toe te rekenen vaste deel toe (de som van de vaste kosten inclusief btw van € 16.628 : 51 = € 326,04), zodat het totaal uitkomt op € 1.865,24 (zie productie 35 bij akte van De Instuif van 25 oktober 2022). Het totaal dat [de kaveleigenaar] had berekend in productie 32 is € 1.829,29. Dit betekent dat voor de elektriciteit een correctie van € 35,95 moet worden toegepast op de vordering van [de kaveleigenaar] , vermeerderd met door [de kaveleigenaar] over het te hoge bedrag in rekening gebrachte wettelijke rente, als schatting afgerond naar € 38. Voor het water geldt hetzelfde. De door De Instuif berekende som van het variabele deel van de facturen van Vitens over 2011 tot en met 2021 bedraagt € 359,28. Daar voegt het hof bij het totaal van de vaste kosten over die periode van € 6.891,74 : 51 = € 135,13, zodat het totaal komt op € 494,41. Het door [de kaveleigenaar] berekende totaal is € 463,48, zodat een correctie moet worden toegepast van € 30,93, in verband met door [de kaveleigenaar] berekende wettelijke rente schattenderwijs aangepast tot € 33. De totale correctie is daarom € 71, welk bedrag van de door [de kaveleigenaar] berekende vordering zal worden afgetrokken. Het hof neemt niet de door De Instuif meeberekende ingezetenenheffing en de post
“bet. verw.”mee, omdat voor het hof niet duidelijk is geworden waarom deze kosten voor rekening van [de kaveleigenaar] zouden komen.
Administratiekosten
2.15
[de kaveleigenaar] heeft rechtsoverweging 2.5 van het tussenarrest van 5 juli 2022 correct uitgelegd door aan te nemen dat het door het hof vastgestelde bedrag van € 150 dat De Instuif jaarlijks als administratiekosten aan [de kaveleigenaar] in rekening mag brengen, terugwerkende kracht heeft en bovendien is gebaseerd op het prijspeil van 2022. Dat betekent dat [de kaveleigenaar] dit bedrag terecht heeft “terug-geïndexeerd”. Verder heeft [de kaveleigenaar] het hof verzocht terug te komen van zijn beslissing om De Instuif aanspraak te geven op een jaarlijkse vergoeding van € 150, omdat de daaronder liggende urenbegroting ruimer is dan De Instuif zelf heeft begroot en ook omdat het uurtarief van € 50 volgens haar te hoog is. Het hof zal het bezwaar van [de kaveleigenaar] aldus overnemen dat het zich conformeert aan de beslissing in rechtsoverweging 2.10 in het arrest tussen [de andere kaveleigenaar] c.s. en De Instuif van 7 februari 2023 (zaaknummer 200.277.621) en het bedrag verlagen tot € 120,75 exclusief btw naar het prijspeil van 2022. Wordt in het overzicht van [de kaveleigenaar] in de vijfde en zesde kolom (productie 42) uitgegaan van € 120,75 exclusief btw (€ 131,62 inclusief btw (afgerond)) over 2022, dan zou, terug geïndexeerd tot en met 2011 het totaal aan administratiekosten uitkomen op € 1.429,13 inclusief btw (zie berekening op blad 13), terwijl het totaal op basis van € 150 exclusief btw uitkomt op € 1.771,18 inclusief btw. Het verschil is € 342,05. Dit bedrag, inclusief een schattenderwijs vastgestelde opslag van wettelijke rente, tezamen € 400, wordt opgeteld bij de door [de kaveleigenaar] opgestelde vordering van € 4.795,12. [de kaveleigenaar] heeft vermeld dat De Instuif € 1,50 per kopie vraagt, als bewoners om informatie over bijvoorbeeld de afrekening van de kosten van elektriciteit vragen. Gezien het grote aantal kavels is het aangewezen dat De Instuif digitale eindafrekeningen en aanslagen per e-mail doorstuurt aan de kaveleigenaren en papieren facturen, aanslagen e.d. scant en die scans per e-mail doorstuurt. Moet op verzoek van een kaveleigenaar toch een kopie worden gemaakt, dan dient De Instuif niet meer dan € 0,10 per kopie te vragen.
Vermindering van energiebelasting
2.16
Artikel 63 lid 1 Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: Wbm) bepaalt dat een vermindering op de verschuldigde belasting voor de levering van elektriciteit wordt toegepast, onder meer voor gebouwde onroerende zaken die kunnen dienen als woning. Het gaat om een forfaitair bedrag dat vanaf 2008 is gestegen van € 199 tot € 681,63 per aansluiting per jaar. [1] Lid 2 van artikel 63 Wbm bepaalt dat als de verschuldigde belasting lager is dan de vermindering, de verbruiker het verschil uitgekeerd krijgt. De wetgever heeft er dus rekening mee gehouden dat de Belastingdienst per saldo geldt uitkeert aan de gebruiker van een aansluiting van elektriciteit. De vermindering wordt toegekend via de energieleverancier die de vermindering van de belasting voor de levering van elektriciteit aftrekt van het bedrag dat de verbruiker aan hem verschuldigd is [2] . Op grond van § 4.5 van het Ministerieel Besluit Belastingen op milieugrondslag [3] heeft de eigenaar van een onroerende zaak, in het geval op één aansluiting meer dan één onroerende zaak is aangesloten, ook aanspraak op vermindering van energiebelasting, inclusief de belasting voor opslag duurzame energie- en klimaattransitie. Daarvan is op het recreatiepark sprake: alleen het park heeft een aansluiting, terwijl 51 kavels - uitgezonderd eventueel onbebouwde kavels - elektriciteit via deze aansluiting afnemen. De vermindering wordt toegekend via een teruggaveregeling. Degene die van het energiebedrijf de energiebelasting in rekening gebracht heeft, verzoekt om teruggave. Aan hem wordt de teruggave uitgekeerd. Dat betekent dat De Instuif moet verzoeken om teruggave van energiebelasting. Het hof heeft in rechtsoverweging 2.7 van het tussenarrest van 5 juli 2022 beslist dat uit de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat De Instuif de verplichting heeft de formaliteiten te verrichten die nodig zijn voor het terugvragen van energiebelasting. De Instuif heeft als productie 39 bij antwoordakte van 25 oktober 2022 een aantal beslissingen van de Belastingdienst overgelegd op verzoeken van De Instuif tot teruggave van energiebelasting over de periode van 10 november 2011 tot en met 20 oktober 2020, waaruit blijkt dat de Belastingdienst telkens een teruggave heeft toegekend.
2.17
[de kaveleigenaar] heeft in nrs. 14 tot en met 19 van haar akte van 30 augustus 2022 en productie 40 berekend op welke teruggave zij aanspraak heeft, mede aan de hand van haar verbruik en de door haar betaalde energiebelasting.
2.18
De Instuif heeft een aantal bezwaren daartegen geuit die voor zover relevant hier worden besproken. De Instuif beroept zich op een e-mail van mr. M.P. Lentink van RECRON van 4 november 2014, waarin onder meer staat:
“u draagt geen belasting af dus kunnen de recreanten bij u ook niets terugvorderen.”De Instuif voert aan dat daarom van een teruggaveverplichting van haar aan kaveleigenaren geen sprake kan zijn. In het licht van het hierboven weergegeven wettelijk systeem, dat De Instuif in essentie op dezelfde manier beschrijft in nr. 2.18 van haar conclusie van antwoord en gegeven het feit dat zij al vanaf 2011/2012 om teruggave heeft verzocht, heeft De Instuif deze bewering onvoldoende uitgewerkt, zodat het hof eraan voorbij moet gaan.
2.19
De Instuif wijst er verder op dat [de kaveleigenaar] in 2011 en 2012 zo weinig elektriciteit heeft afgenomen dat het forfaitaire bedrag van de teruggave hoger is dan zelfs de som van de kosten van verbruik en de energiebelasting. Dat zou meebrengen dat De Instuif meer aan [de kaveleigenaar] zou moeten betalen dan [de kaveleigenaar] in totaal als kosten van energie heeft betaald. Het argument slaagt niet. Hierboven is al gewezen op artikel 63 lid 2 Wbm, dat inhoudt dat het forfaitaire bedrag wordt uitgekeerd, ook al is er minder energiebelasting verschuldigd dan het forfaitaire bedrag. In de regeling is niet opgenomen dat het forfaitaire bedrag nooit hoger kan zijn dan de som van de kosten van verbruik van elektriciteit en de energiebelasting. Het kan dus voorkomen dat de aan een kaveleigenaar toe te kennen vermindering hoger is dan het bedrag dat de kaveleigenaar heeft betaald voor de kosten van verbruik van elektriciteit en energiebelasting. Dat levert geen bezwaar voor De Instuif op, omdat zij de jaarlijkse teruggave bij de Belastingdienst heeft aangevraagd en verkregen, welk bedrag zij dan na ontvangst kon doorbetalen aan de kaveleigenaar.
2.2
Vervolgens voert De Instuif aan dat [de kaveleigenaar] pas op de mondelinge behandeling van 24 november 2020 een terloopse opmerking heeft gemaakt over de teruggave van energiebelasting. De tweeconclusieregel zou daarom meebrengen dat dit onderwerp niet meer in het debat in hoger beroep kan worden betrokken. Het hof verwerpt dit verweer. Al in nrs. 18 e.v. van de inleidende dagvaarding maakt [de kaveleigenaar] bezwaar tegen de manier waarop De Instuif de kosten van elektriciteit doorberekent aan de kaveleigenaren. [de kaveleigenaar] komt in grief 2 op tegen de beslissing van de kantonrechter over het inzichtelijk maken van de doorbelasting van de kosten van elektriciteit. Zij wijzigt haar eis aldus dat zij restitutie vordert van hetgeen zij te veel aan onder meer elektriciteit heeft betaald aan De Instuif. Teruggave van energiebelasting valt binnen het deelonderwerp van afrekening/doorbelasting van kosten van elektriciteit. Daarom staat de tweeconclusieregel niet in de weg aan het behandelen van de teruggave van energiebelasting. Het draagt ten slotte bij aan een finale geschilbeslechting als zo veel mogelijk duidelijkheid tussen De Instuif als parkbeheerder en [de kaveleigenaar] als kaveleigenaar ontstaat over de rechten en verplichtingen over en weer. Een en ander brengt mee dat het hof ook niet buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden. Wel zal het hof de gevorderde restitutie van energiebelasting over 2009 en 2010 als een met de tweeconclusieregel strijdige vermeerdering van eis afwijzen. [de kaveleigenaar] vorderde immers na vermeerdering van eis in nr. 18 van haar memorie van grieven restitutie van te veel doorbelaste kosten vanaf 2011. Door aanspraak te maken over ten onrechte niet gerestitueerde bedragen over 2009 en 2010 heeft zij haar eis wederom vermeerderd en dat is in dit stadium van de procedure niet meer mogelijk. Kennelijk heeft [de kaveleigenaar] dat zelf ook wel beseft, omdat zij deze kosten in productie 25 bij de akte van 30 augustus 2022 apart heeft berekend op € 851,40. Dit betekent dat op het door [de kaveleigenaar] uitgerekende bedrag van € 4.795,12 inclusief wettelijke rente € 851,40 in mindering moet worden gebracht. Het beroep door De Instuif op verjaring ten aanzien van dit deel van de vordering behoeft geen behandeling.
2.21
Wat De Instuif bedoelt met haar opmerking dat zij op het ontvangen bedrag van de Belastingdienst 19 of 21% omzetbelasting afdraagt, is voor het hof niet duidelijk, zodat het hof daaraan voorbij moet gaan (zie ook rechtsoverweging 2.4 van het tussenarrest van 5 juli 2022, waarin is beslist dat geen btw behoeft te worden geheven en afgedragen over het doorberekenen van belasting die bij De Instuif in rekening is gebracht). De berekening van [de kaveleigenaar] is goed te volgen, zodat het hof de kritiek van De Instuif dat dit niet zo zou zijn, verwerpt. De berekening die [de kaveleigenaar] heeft als productie 40 heeft overgelegd, is onduidelijk en wordt door het hof niet gevolgd. In die berekening wordt immers nergens het forfaitaire bedrag van artikel 63 lid 2 Wbm vermeld.
Vervanging rioolpomp; onderhoud (incidenteel hoger beroep De Instuif)
2.22
Het hof heeft in rechtsoverweging 2.6 van het tussenarrest van 5 juli 2022 beslist dat de factuur van installatiebedrijf Muis van € 3.789,48 voor de vervanging van een rioolpomp over de kaveleigenaren mag worden omgeslagen, maar de factuur van Van de Bunt B.V. niet, omdat mede door de slechte leesbaarheid niet kan worden vastgesteld dat deze werkzaamheden plaatsvonden in het kader van de vervanging van de rioolpomp. [de kaveleigenaar] heeft het hof verzocht ten dele van deze beslissing terug te komen. [de kaveleigenaar] stelt dat een deel van de factuur van Muis niet ziet op het vervangen van de rioolpomp, zodat daarom de posten € 71,25 exclusief btw en € 767,00 exclusief btw buiten de omslag moeten worden gehouden. Het hof oordeelt dat De Instuif voldoende duidelijk heeft gemaakt dat alle werkzaamheden die door Muis in rekening zijn gebracht verband houden met de vervanging van de rioolpomp, zodat het hof bij zijn beslissing blijft. Dat betekent dat de omslag niet het door [de kaveleigenaar] berekende bedrag € 54,42 is, maar € 74,30 (€ 3.789,48 : 51). Het verschil van afgerond € 30 zal van de vordering van [de kaveleigenaar] worden afgetrokken.
2.23
Anders dan De Instuif in nrs. 40 e.v. van haar antwoordakte van 25 oktober 2022 aanvoert, mogen de kosten van het dagelijks onderhoud van het park, inclusief de materialen voor de uitvoering van het dagelijks onderhoud, niet worden doorberekend aan de kaveleigenaren. Die kosten dient De Instuif te bestrijden uit de ontvangsten van de parkbijdragen (zie rechtsoverweging 2.6 van het tussenarrest van 5 juli 2022). De tabel in nr. 45 van de akte is voor het hof niet duidelijk, zodat het hof eraan voorbijgaat. Voor het hof is ook niet duidelijk wat De Instuif met bijna 100 bladzijden aan facturen bij productie 43 wil aantonen.
Beheer elektriciteitsnetwerk
2.24
Het hof heeft in rechtsoverweging 2.8 van het tussenarrest aan partijen gevraagd of Liander of De Instuif het elektriciteitsnetwerk beheert. Beide partijen hebben opgemerkt dat De Instuif het beheer uitoefent, maar ook dat het netwerk aan vervanging toe is. Partijen verschillen van mening over de vraag of De Instuif al dan niet een reserve daarvoor heeft opgebouwd. Omdat dat strijdpunt geen onderdeel uitmaakt van de vorderingen van partijen, hoeft het hof daarover geen beslissing te nemen.
Reinigingsrecht
2.25
De Instuif merkt op dat de gemeente Putten vanaf 2013 het reinigingsrecht direct bij de kaveleigenaar in rekening brengt. Voor het hof is niet duidelijk wat De Instuif met die opmerking bedoelt. Uit de overzichten van [de kaveleigenaar] in productie 24 bij de akte van 30 augustus 2022 blijkt dat zij het reinigingsrecht alleen over de jaren 2011 en 2012 in de berekeningen heeft betrokken, hetgeen in overeenstemming lijkt met het gegeven dat de gemeente Putten vanaf 2013 het reinigingsrecht direct bij de kaveleigenaar in rekening brengt.
Wettelijke rente en vordering van [de kaveleigenaar]
2.26
In nr. 18 van de memorie van grieven heeft [de kaveleigenaar] haar eis aldus gewijzigd dat zij vordert dat De Instuif zal worden veroordeeld tot teruggave aan [de kaveleigenaar] van hetgeen door haar teveel is betaald ter zake en energie- en water(levering), capaciteitstarief, CAI en OZB/watersysteemheffing over de jaren vanaf 2011 tot en met 2017 met de wettelijke rente daarover vanaf de betaaldata tot aan de dag van voldoening. In nr. 2 van haar akte van 30 augustus 2022 heeft zij haar vordering uitgebreid tot de jaren 2018 tot en met 2022. Het hof vindt deze laatste eiswijziging aanvaardbaar, omdat partijen zo in staat zijn af te rekenen over de gehele afgelopen periode.
2.27
Het hof legt de vordering van [de kaveleigenaar] aldus uit dat zij het door haar berekende bedrag terugvordert op grond van onverschuldigde betaling. Gesteld noch gebleken is dat De Instuif te kwader trouw was bij de ontvangst van de bedragen. Dit betekent dat de wettelijke rente is gaan lopen vanaf het moment dat De Instuif in verzuim raakte. [de kaveleigenaar] heeft wettelijke rente over haar vorderingen gevorderd vanaf de datum van dagvaarding (29 november 2016). Vanaf dat moment is De Instuif in verzuim. [de kaveleigenaar] heeft echter in haar als productie 25 bij haar akte van 30 augustus 2022 wettelijke rente berekend vanaf 2011. De door haar berekende, vóór 29 november 2016 verschenen wettelijke rente moet daarom van haar vordering worden afgetrokken, te weten over de jaren 2011 tot en met 2015 geheel en voor 2016 voor 11/12. De correctie bedraagt € 483,02, welk bedrag van de vordering van [de kaveleigenaar] zal worden afgetrokken. Uit de berekeningen van [de kaveleigenaar] blijkt niet dat zij rente op rente heeft gevorderd, zodat op dat punt geen correctie nodig is.
2.28
Dit alles leidt tot de volgende slotsom, uitgaande van het lage, door [de kaveleigenaar] gevorderde bedrag:
Door [de kaveleigenaar] gevorderd bedrag inclusief wettelijke rente € 4.795,12
Bij:
Administratiekosten (2.15) + € 400,00
Af:
Zenderpakket (2.12) € 224,15
Vast recht nutsvoorzieningen (2.14) € 71,00
Teruggave energiebelasting (2.20) € 851,40
Vervanging rioolpomp (2.22) € 30,00
Wettelijke rente (2.27) € 483,02
Totaal
- € 1.659,57
Eindtotaal € 3.535,55
2.29
Dit bedrag zal worden toegewezen.
Proceskosten
2.3
In nr. 35 van haar akte van 30 augustus 2022 vordert [de kaveleigenaar] een veroordeling van De Instuif in haar proceskosten van € 14.509,30 inclusief btw. Zij stelt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de door haar gemaakte proceskosten worden vastgesteld conform het liquidatietarief. Omdat De Instuif niet voldeed aan haar verplichting inzage te geven in de manier van berekenen van de bij [de kaveleigenaar] in rekening gebrachte kosten, zodat [de kaveleigenaar] werd gevraagd die berekening te maken en omdat De Instuif ook na het tussenarrest van 5 juli 2022 laat en soms te laat reageerde op verzoeken van [de kaveleigenaar] om nadere informatie, is er aanleiding voor een volledige proceskostenveroordeling.
2.31
De procedure heeft lang geduurd, mede omdat De Instuif de bij een kaveleigenaar in rekening te brengen kosten onjuist berekende en dat ook tijdens de procedure bleef doen, zodat het hof uiteindelijk heeft besloten om [de kaveleigenaar] te vragen de berekeningen te maken. Deze berekeningen heeft het hof voor het overgrote deel gevolgd. Het hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de volledige proceskosten, maar zal gezien de bewerkelijkheid van de zaak voor het principaal hoger beroep tarief IV toepassen en bij wege van uitzondering 5 punten van dit tarief toekennen. Omdat partijen in het incidenteel hoger beroep over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zullen die proceskosten worden gecompenseerd.
De conclusie
2.32
Het hof heeft in 3.6 van zijn tussenarrest van 23 februari 2021 beslist dat het de door [de kaveleigenaar] in conventie gevorderde verklaring voor recht over de parkbijdrage aldus zal toewijzen dat deze wordt geïndexeerd op basis van de consumentenprijsindex, uitgaande van een parkbijdrage in 2006 van € 584,03 exclusief btw. In rechtsoverweging 3.14 heeft het hof beslist dat het de vordering van [de kaveleigenaar] tot veroordeling van De Instuif tot het in het geding brengen van, kort gezegd, de benodigde documenten voor het opstellen van een eindafrekening tussen partijen, zal toewijzen met de aankondiging dat de gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gelimiteerd en de aansporing aan De Instuif om de documenten vrijwillig aan [de kaveleigenaar] ter beschikking te stellen. In de loop van het geding is gebleken dat De Instuif nagenoeg alle documenten aan [de kaveleigenaar] ter beschikking heeft gesteld. Daarin ziet het hof aanleiding de vordering aldus toe te wijzen dat het De Instuif veroordeelt om aan [de kaveleigenaar] op haar verzoek alle documenten die relevant zijn voor het opstellen van de eindafrekening per kalenderjaar ter beschikking te stellen, voor zover deze documenten nog niet aan [de kaveleigenaar] verstrekt zijn. Zoals eerder opgemerkt verdient het aanbeveling deze gegevens per e-mail ter beschikking te stellen. Omdat de veroordeling algemeen van aard is en voor onbepaalde tijd geldt, zal het hof bij nader inzien geen dwangsommen opleggen. Het hof heeft in 3.16 beslist dat het de door De Instuif in reconventie gevorderde verklaring voor recht aldus zal toewijzen dat de kosten van het groot onderhoud (vervanging van bijvoorbeeld het riool- of elektriciteitsnetwerk of van het wegdek) mag doorberekenen aan de kaveleigenaren. De kosten van dagelijks onderhoud moeten worden voldaan uit de parkbijdrage. In rechtsoverweging 2.6 van het tussenarrest van 5 juli 2022 heeft het hof hier nog aan toegevoegd dat het niet de bedoeling is dat de kosten van groot onderhoud via boekhoudkundige afschrijvingen aan de kaveleigenaren in rekening worden gebracht. Het gaat om de werkelijke investering en de eventueel werkelijk daarover betaalde financieringskosten. Ten slotte zal de vordering van [de kaveleigenaar] tot restitutie van te veel betaalde kosten tot het bedrag van € 3.535,55 worden toegewezen.
2.33
Het hoger beroep van [de kaveleigenaar] slaagt en dat van De Instuif voor het grootste deel niet. Het vonnis van de kantonrechter zal worden vernietigd. Omdat De Instuif in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof De Instuif tot betaling van de proceskosten zowel in principaal hoger beroep als bij de kantonrechter veroordelen. De proceskosten in het incidenteel hoger beroep zullen worden gecompenseerd.
2.34
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

3.De beslissing in principaal en incidenteel hoger beroep

Het hof:
in conventie en reconventie:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland van 22 november 2017 en beslist als volgt:
verklaart voor recht dat de parkbijdrage wordt geïndexeerd op basis van de consumentenprijsindex, uitgaande van een parkbijdrage in 2006 van € 584,03 exclusief btw;
veroordeelt De Instuif om aan [de kaveleigenaar] op haar verzoek alle documenten die relevant zijn voor het opstellen van de eindafrekening per kalenderjaar ter beschikking te stellen, voor zover deze documenten nog niet aan haar zijn verstrekt;
verklaart voor recht dat De Instuif de kosten van het groot onderhoud (vervanging van bijvoorbeeld het riool- of elektriciteitsnetwerk of van het wegdek) mag doorberekenen aan de kaveleigenaren;
veroordeelt De Instuif om aan [de kaveleigenaar] te betalen het bedrag van € 3.535,55;
veroordeelt De Instuif tot betaling van de volgende proceskosten van [de kaveleigenaar] tot aan de uitspraak van de kantonrechter:
€ 97 aan griffierecht
€ 109,67 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan De Instuif
€ 480 aan salaris van de gemachtigde van [de kaveleigenaar] (2 procespunten voor vorderingen tot € 5.000)
en tot betaling van de volgende proceskosten van [de kaveleigenaar] in principaal hoger beroep:
€ 318 aan griffierecht
€ 98 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan De Instuif
€ 10.155 aan salaris van de advocaat van [de kaveleigenaar] (5 procespunten x appeltarief IV)
7. compenseert de proceskosten in het incidenteel hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
8. verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
9. wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J. de Vries, L.A. de Vrey en A.G.J. van Wassenaer van Catwijck, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2023.
Herberekening administratiekosten:
Totaal van bedragen (vanaf 2011) incl. 6% btw tot 1 januari 2019 en 9% vanaf 1 januari 2019 (laag tarief) van de zesde kolom (productie. 42 van [de kaveleigenaar] ) is € 1.771,18
jaar ex btw incl. btw
2011 101,51 107,60
2012 102,83 109,00
2013 105,20 111,51
2014 107,84 114,31
2015 110,54 117,17
2016 111,65 118,35
2017 112,32 119,06
2018 112,66 119,42
2019 114,24 124,52
2020 116,18 126,64
2021 119,20 129,93
2022 120,75
131,62
Totaal 1.429,13

Voetnoten

1.Ten onrechte heeft het hof dus in rechtsoverweging 2.7 van het tussenarrest van 5 juli 2022 overwogen dat de teruggave afhankelijk zou zijn van het verbruik.
2.Artikel 20c van de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag.
3.Laatstelijk vastgesteld bij besluit van 25 mei 2022,