Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om de ontbinding van het huwelijk van partijen, die in 2016 met elkaar zijn gehuwd en sinds 2019 gescheiden van tafel en bed leven. De rechtbank Amsterdam heeft op 13 februari 2019 de scheiding van tafel en bed uitgesproken, welke op 28 februari 2019 is ingeschreven in het huwelijksgoederenregister. De vrouw heeft op 14 juni 2022 bij de rechtbank Midden-Nederland verzocht om de ontbinding van het huwelijk, wat door de rechtbank is toegewezen. De man is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking, omdat hij geen verweer heeft gevoerd bij de rechtbank en stelt dat hij niet op de hoogte was van de zitting. Hij voert aan dat zijn religieuze overtuiging hem tegen de ontbinding van het huwelijk indruist en dat er afspraken zijn gemaakt om de scheiding van tafel en bed niet om te zetten in een echtscheiding.
De vrouw daarentegen stelt dat de wettelijke vereisten voor ontbinding zijn vervuld, aangezien de scheiding meer dan drie jaar heeft geduurd en er geen verzoening heeft plaatsgevonden. Het hof heeft de argumenten van de man overwogen, maar oordeelt dat het verzuim van de man om verweer te voeren bij de rechtbank in hoger beroep kan worden hersteld. De man heeft zijn standpunt in hoger beroep kunnen toelichten, en het hof concludeert dat de termijn van drie jaar is verstreken zonder verzoening. Daarom bekrachtigt het hof de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, waarbij de ontbinding van het huwelijk is uitgesproken.