ECLI:NL:GHARL:2023:2006

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
200.307.133/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen ex-samenwonenden over kosten van samenwoning en vorderingen na beëindiging relatie

In deze zaak gaat het om een geschil tussen ex-samenwonenden, [verzoekster] en [verweerder], over de kosten die tijdens hun samenwoning zijn gemaakt. De partijen hebben tussen september 2017 en eind april 2019 samengewoond zonder een samenlevingscontract. Na de beëindiging van hun relatie heeft [verzoekster] een vordering ingesteld tegen [verweerder] voor bedragen die zij volgens haar nog van hem te vorderen had. De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat [verweerder] niet meer verschuldigd was dan hij al had betaald, wat [verzoekster] niet kon accepteren. In hoger beroep vordert [verzoekster] een bedrag van € 12.500,-, dat zij stelt meer te hebben betaald voor gezamenlijke kosten dan [verweerder].

Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij verschillende stukken zijn ingediend, waaronder de dagvaarding, memorie van grieven en memorie van antwoord. Het hof heeft de grieven van [verzoekster] besproken, waarbij het vooral ging om de afwijzing van de vermeerdering van eis door de kantonrechter. Het hof heeft vastgesteld dat partijen de normale kosten van de huishouding gezamenlijk zouden dragen, maar dat er geen ordentelijke boekhouding is gevoerd. Het hof heeft de vorderingen van [verzoekster] beoordeeld, waaronder de kosten van vakanties en andere uitgaven, en heeft geoordeeld dat [verweerder] een deel van de kosten van de vakanties moet vergoeden, maar dat andere vorderingen niet toewijsbaar zijn.

Uiteindelijk heeft het hof de vordering van [verzoekster] toegewezen tot een bedrag van € 3.287,-, vermeerderd met incassokosten. Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, gezien de omstandigheden van de zaak. Het arrest is uitgesproken op 7 maart 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.307.133/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 8792999)
arrest van 7 maart 2023
in de zaak van
[verzoekster] ,
die woont [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld,
bij de kantonrechter: eiseres,
hierna:
[verzoekster],
advocaat: mr. Y. Schippers, die kantoor houdt in Groningen,
tegen
[verweerder],
die woont [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
bij de kantonrechter: gedaagde,
hierna:
[verweerder],
advocaat: mr. S. de Vaal, die kantoor houdt in Groningen.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
[verzoekster] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, op 12 oktober 2021 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 11 januari 2022;
  • de memorie van grieven van 21 juni 2022;
  • de memorie van antwoord van 27 september 2022;
  • het tussenarrest van 8 november 2022 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 13 februari 2022 is gehouden. Voorafgaand aan de zitting heeft [verzoekster] nog producties in het geding gebracht.
1.2
Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
[verzoekster] en [verweerder] hebben een affectieve relatie gehad. Zij hebben tussen september 2017 en eind april 2019 samengewoond in de door [verzoekster] gehuurde woning. Zij hadden geen samenlevingscontract opgesteld. De relatie is geëindigd.
2.2
Na beëindiging van de relatie heeft [verweerder] nog enige bedragen aan [verzoekster] betaald. [verzoekster] stelde zich aanvankelijk op het standpunt dat zij nog € 9.213,22 van [verweerder] te vorderen had op basis van een door hem gesloten lening. In de loop van de procedure bij de kantonrechter heeft zij haar vordering willen verhogen en de grondslag voor de vordering willen wijzigen. De verhoging van de vordering heeft de kantonrechter niet toegestaan. De kantonrechter heeft vastgesteld welke bedragen [verzoekster] gedurende de periode van samenwoning voor [verweerder] heeft betaald en welke bedragen [verweerder] aan [verzoekster] heeft voldaan. Volgens de kantonrechter heeft [verweerder] minstens evenveel aan [verzoekster] betaald als wat hij had moeten betalen.
2.3
[verzoekster] is het daar niet mee eens en vordert in hoger beroep € 12.500,- als bedrag dat zij gedurende de periode van samenwoning meer ten behoeve van [verweerder] heeft betaald dan [verweerder] aan haar heeft vergoed.

3.Het oordeel van het hof

3.1
[verzoekster] heeft zestien bezwaren (grieven) tegen het vonnis geformuleerd. Het hof zal die grieven hierna in de bespreking van de afzonderlijke geschilpunten meenemen, zonder ze allemaal afzonderlijk te bespreken.
Vermeerdering van eis
3.2
[verzoekster] richt veel van haar pijlen in hoger beroep op de afwijzing van de vermeerdering van eis door de kantonrechter, die volgens haar onredelijk was. Zij ziet daarbij echter over het hoofd dat tegen een beslissing om een vermeerdering van eis niet toe te laten, geen hoger beroep open staat (artikel 130 lid 2 Rv).
3.3
Het hof zal wel uitgaan van de in hoger beroep vermeerderde vordering, die het hof aldus begrijpt dat [verzoekster] € 12.500,- vordert omdat zij tenminste dit bedrag gedurende de periode van samenwoning met [verweerder] meer heeft betaald dan op grond van de tussen partijen gemaakte afspraken voor haar rekening kwam.Tegen deze wijziging van eis heeft [verweerder] als zodanig geen bezwaar gemaakt en het hof acht ook ambtshalve geen bezwaren daartegen aanwezig.
De grondslag van de vordering
3.4
Partijen zijn het erover eens dat zij de normale kosten van de huishouding (huur, boodschappen, kosten van de auto) gezamenlijk zouden dragen, ieder voor de helft. [verzoekster] en [verweerder] verdienden in die periode beiden netto ongeveer elk € 2.000,- per maand.
3.5
[verzoekster] vindt dat zij in ieder geval recht heeft op het bedrag van € 9.213,22, zijnde het bedrag dat [verweerder] in de Whatsappconversatie kort na het uiteengaan van partijen als schuld aan haar erkend had. De kantonrechter heeft volgens het hof terecht overwogen dat [verweerder] wel op die buitengerechtelijke erkenning terug mocht komen en alsnog een aantal van de posten waaruit dit bedrag was samengesteld mocht betwisten, net zoals het [verzoekster] vrijstond om nog nadere posten aan haar vordering toe te voegen, zoals zij ook heeft gedaan. Anders dan [verzoekster] meent is het niet zo dat de bewijslast van de posten waarvan [verzoekster] vergoeding vordert op [verweerder] rust in die gevallen waarin de post voorkwam op de berekening waarmee [verweerder] aanvankelijk akkoord was gegaan.
De gewone kosten van de huishouding
3.6
Partijen hebben tijdens de samenwoning geen ordentelijke boekhouding gevoerd. Volgens de eigen verklaring van [verzoekster] op de zitting bij het hof heeft [verweerder] in ieder geval tot 31 januari 2018 zijn loon steeds in contanten aan haar wat zij gebruikte om de kosten van de huishouding te voldoen, op € 75,- euro per week na wat zij aan [verweerder] verstrekte voor zakgeld. Een deel van dit contante loon werd door [verzoekster] op haar rekening gestort en vanuit die rekening werden weer bedragen naar de rekening van [verweerder] overgemaakt en werden betalingen ten behoeve van [verweerder] gedaan.
In het rapport van mr. Bakker, die op verzoek van [verzoekster] haar boekhouding heeft getracht te reconstrueren, missen deze contante betalingen. Ook ontbreken bij dit rapport een deel van de onderliggende stukken waarop de conclusies in dit rapport zijn gebaseerd. Op grond daarvan is het hof van oordeel dat dit rapport niet als basis kan dienen voor de berekening van het bedrag dat [verzoekster] gedurende de samenwoning meer aan de kosten van de huishouding heeft betaald dan [verweerder] . Het hof gaat ervan uit dat uit de afdrachten van het loon van [verweerder] de gewone kosten van de huishouding (inclusief binnenlands verblijf buiten [woonplaats1] ) zijn voldaan. Voor zover [verzoekster] aanspraak maakt op extra kosten van de huishouding boven op het bedrag waarmee de kantonrechter rekening heeft gehouden, wijst het hof haar vorderingen af.
De kosten van de vakanties
3.7
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vakanties op initiatief van [verzoekster] zijn geboekt en betaald terwijl [verweerder] steeds had aangegeven daar geen geld voor te hebben. [verzoekster] kan volgens de kantonrechter deze kosten na het verbreken van de samenleving niet deels op [verweerder] verhalen. Zij wordt geacht deze vakanties aan [verweerder] te hebben geschonken.
3.8
Het hof deelt dit oordeel voor zover het de vakantie naar Curaçao betreft. [verzoekster] heeft ter zitting van het hof verteld dat zij gewend was voor de samenwoning met [verweerder] tenminste eenmaal per jaar op vakantie te gaan en dat een reis naar Curaçao een grote wens van haar was. [verweerder] ging voorheen vrijwel niet op vakantie (hij stelt alleen eenmaal naar Centerparks te zijn geweest) ook omdat hij daarvoor geen geld had. Voor de beide vakantie naar het Verenigd Koninkrijk komt het hof tot een iets andere afweging. Deze reis had deels het karakter van familiebezoek aan de broer van [verweerder] . Het hof oordeelt dat [verweerder] wel de helft van de kosten van deze reizen dient te betalen. Het hof zal stelt deze helft op het bedrag zoals [verzoekster] dit aanvankelijk heeft berekend, namelijk op respectievelijk € 815 en € 1.777, neerkomend op € 2.592,-
De barrekening bij ‘ [naam1] ’
3.9
In dit café hebben partijen elkaar ontmoet. Gedurende hun samenwoning gingen [verzoekster] en [verweerder] hier samen op zaterdagavond naar toe. [verweerder] was er ook door de week een of meer middagen/avonden te vinden. [verweerder] had een barrekening die hij regelmatig moest betalen. [verzoekster] heeft Whatsappberichten overgelegd waaruit blijkt dat [verweerder] haar vroeg om zijn barrekening te betalen. [verweerder] heeft gesteld dat hij de barrekening meestal zelf betaalde. Bewijsstukken daarvan zijn niet overgelegd. De eigenaar van het café heeft verklaard dat de rekeningen van [verweerder] altijd keurig op tijd werden betaald, maar niet wie dat heeft gedaan.
3.1
[verzoekster] heeft € 1.506,- per bank/pin aan het café betaald. Het hof stelt het aandeel van [verzoekster] voor haar eigen drankjes daarin vast op - ervan uitgaande dat [verzoekster] zoals zij stelde zelf alleen fris dronk op zaterdagavond – op € 10,- per week, uitgaande van 80 weken, neerkomende op € 800,-, zodat afgerond € 700,- betrekking heeft op barrekeningen die [verzoekster] voor [verweerder] heeft betaald. Het hof passeert het aanbod tot het horen van de eigenaar van het café als verder niet terzake dienend.
De door de kantonrechter afgewezen overige posten
3.11
[verzoekster] is het niet eens met de afwijzing van haar vorderingen die betrekking hebben op de bril voor [verweerder] en de bijdrage in het cadeau voor tante [naam2] (een gasstel). Het hof is van oordeel dat deze grieven slagen. De bril (met een prijs van € 430,-) was bestemd voor [verweerder] . Dat dit een cadeau van [verzoekster] voor [verweerder] betrof, acht het hof niet aangetoond. Voor het gaststel geldt dat [verweerder] heeft erkend dat de helft van het aankoopbedrag van
€ 250,- voor zijn rekening komt. Dat hij dit heeft voldaan blijkt niet.
[verzoekster] is het ook niet eens met de afwijzing van de post diversen. Zij verwijst naar een niet bestaande ‑ akte van 16 februari 2021 en een bijlage 13 waaruit alles ‘meer dan helder’ zou blijken. Aangezien deze post echter verre van helder is en dit voor rekening van [verzoekster] komt, slaagt haar bezwaar op dit punt niet.
3.12
Daarom komt het hof op deze onderdelen tot toewijzing van een bedrag van in totaal € 555,-.
De creditkaartopnamen
3.13
De kantonrechter heeft rekening gehouden met de kosten van het gokken door [verweerder] via de creditcard van [verzoekster] , tot een bedrag van € 950,- (rechtsoverweging 4.10). Deze post komt op het eigen overzicht van [verzoekster] voor met de datum 15 april 2018. Daarnaast heeft [verzoekster] , na de vermeerdering van eis, aanspraak gemaakt op creditcardbetalingen ten behoeve van [verweerder] tot een bedrag van € 560,- [verzoekster] stelt dat [verweerder] de verschuldigdheid van dit bedrag zou hebben erkend in de akte van 1 juni 2021. Het hof kan dit echter niet in die akte lezen. De afschriften waar [verzoekster] zich op beroept laten een aantal betalingen aan Firstclear Ltd. in Malta zien van 15 april 2018. Dit lijkt de betalingen aan de goksite te zijn die de kantonrechter al in zijn berekening heeft meegenomen, zodat niet valt in te zien dat [verzoekster] nog recht heeft op een extra bedrag.
De slotsom
3.14
Het hof gaat uit van het bedrag aan aanspraken van [verzoekster] op [verweerder] dat de kantonrechter heeft berekend (€ 13.372,81). Daarbij komen de door het hof toewijsbaar geachte bedragen voor vakantie (€ 2.592) bril en gasstel (€ 555,-) en café (€ 700,-), zodat het totaalbedrag aan aanspraken van [verzoekster] neerkomt op € 17.219,81.
3.15
De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verweerder] in totaal tenminste
€ 13.932,80 aan [verzoekster] heeft (af)betaald. Dat bedrag is hoger beroep niet aangevochten en evenmin is anderszins aangetoond dat dit bedrag feitelijk hoger was. Daarom stelt het hof de vordering van [verzoekster] op [verweerder] vast op het verschil tussen de hiervoor berekende aanspraak en de betalingen door [verweerder] , wat neerkomt op € 3.287,-. Het hof zal dat bedrag toewijzen.
3.16
Voor zover [verzoekster] aanspraak maakt op een hoger bedrag op de grondslagen van onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking geldt dat [verzoekster] die grondslagen onvoldoende heeft toegelicht en daarmee niet aan haar stelplicht heeft voldaan.
3.17
Daarbovenop zijn nog wel de gevorderde incassokosten toewijsbaar, gerelateerd aan het toewijsbare bedrag aan hoofdsom overeenkomstig het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Deze komen neer op € 453,80.
3.18
Het hof zal de proceskosten compenseren zowel gelet op het feit dat partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld als gelet op het feit dat de vordering voortvloeit uit de samenwoning van partijen.

4.De beslissing

Het hof:
4.1
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Leeuwarden van de rechtbank
12 oktober 2021 en, opnieuw rechtdoende,
4.2
veroordeelt [verweerder] om aan [verzoekster] te betalen een bedrag van € 3.287,- in hoofdsom, te vermeerderen met een bedrag van € 453,80 aan incassokosten en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.3
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt, zowel van het hoger beroep als van de procedure bij de kantonrechter
4.4
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, R. E. Weening en I. Tubben en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
7 maart 2023.