ECLI:NL:GHARL:2023:1978

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
21-004402-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor medeplegen van diefstal en opzetheling met beëindiging van beslag

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1990 en woonachtig te [woonplaats], was in eerste aanleg veroordeeld voor primair medeplegen van diefstal en subsidiair opzetheling. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde feit. De vrijspraak is gebaseerd op onvoldoende bewijs, waarbij het hof het signalement van een getuige te summier achtte om tot een bewezenverklaring te komen. Ook de verklaring van een medeverdachte bood onvoldoende aanknopingspunten om de verdachte te verbinden aan de diefstal of opzetheling van de natuurstenen.

Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat het beslag op de 160 natuurstenen, die in de tuin van de verdachte zijn aangetroffen, rechtens moet worden beschouwd als beëindigd. Dit omdat de stenen niet vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer en een verbeurdverklaring niet aan de orde is gezien de vrijspraak. De uitspraak van het hof is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004402-22
Uitspraak d.d.: 3 maart 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 13 oktober 2022 met het parketnummer 18-067313-21 in de strafzaak tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
wonende te [adres] , [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 17 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat gerechtshof het vonnis van de politierechter zal bevestigen, met uitzondering van de beslissing op het beslag. De advocaat-generaal heeft zich ten aanzien van de onder de verdachte inbeslaggenomen 160 stenen gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof.
Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens de verdachte door zijn raadsman, mr. TH. Martens, naar voren is gebracht.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter:
  • de verdachte ter zake van het aan haar primair tenlastegelegde feit veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie weken, met een proeftijd van twee jaren;
  • de onder de verdachte inbeslaggenomen 160 stenen verbeurdverklaard.
Het gerechtshof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primairzij in of omstreeks 27 maart 2020 tot en met 30 maart 2020 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (4 pallets) natuurstenen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan de verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan de Gemeente [gemeente] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
subsidiairzij in of omstreeks de periode van 27 maart 2020 tot en met 30 maart 2020 te [pleegplaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (4 pallets) natuurstenen, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl zij en haar mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs konden vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

Vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde feit

In het politieverhoor heeft de verdachte ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het aan haar tenlastegelegde. De verdachte is noch ter terechtzitting in eerste aanleg noch in hoger beroep verschenen. De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde
Getuige [getuige] heeft een signalement verstrekt van de vermeende daders, te weten een man en een vrouw, die door hem zijn gezien bij de opslagplaats van de natuurstenen op het moment dat zij stenen aan het inladen waren. Ook beschrijft hij de bij de diefstal gebruikte witte bestelbus. De verdachte kan in beginsel passen binnen het signalement dat door getuige wordt gegeven van de bij de diefstal betrokken vrouw, te weten een [afkomst vrouw] vrouw, met een [kenmerk uiterlijk] , met een kortere lengte dan de mededader en met een slank postuur met brede heupen. Het gerechtshof acht - tegen de achtergrond van het dossier waarin geen specifieke lichaamskenmerken zijn omschreven - het gegeven signalement te summier om tot een wettig en overtuigende bewezenverklaring te komen van het ten laste gelegde medeplegen van diefstal. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
Met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde
Mededader [medeverdachte] heeft in zijn verhoor verklaard dat hij in de periode van 27 tot 30 maart 2020 een partij natuurstenen heeft gestolen. Voorts verklaart [medeverdachte] dat de stenen die hij heeft weggenomen, als gevolg van de diefstal, in de tuin van de verdachte zijn neergelegd, maar dat zij van de criminele herkomst geen wetenschap heeft.
Het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting bieden onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen vaststellen welke stenen nu precies gestolen zijn, welk type stenen in de tuin van de verdachte zijn aangetroffen, en of dit nu de stenen zijn, waarvan wordt gezegd dat het om de gestolen partij gestolen natuurstenen gaat. De verklaring van [medeverdachte] is onvoldoende concreet en bepaalbaar, nu het geen feitelijke beschrijving van de kenmerken van de gestolen stenen bevat. Daarmee is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor het subsidiair tenlastegelegde medeplegen van opzetheling.
De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde.

Met betrekking tot het beslag

Op 16 juni 2020 te 14:00 uur is aan de [adres] te [plaats] onder de verdachte beslag gelegd op een partij van 160 stuks in de tuinbestrating aangetroffen natuurstenen. De verdachte, die afstand van de goederen heeft geweigerd, is als bewaarder aangesteld (Procesdossier deel 2 van 5, p. 363). Het dossier bevat een beslaglijst, met als omschrijvingsnummer G1278332. De woning in kwestie betreft een huurwoning, in welke woning de verdachte volgens opgave van de raadsman thans niet meer woonachtig is. Nu de onderhavige in de tuin achtergebleven stenen in onderhavig geval niet vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, een verbeurdverklaring gegeven de vrijspraak niet aan de orde is, net zoals bewaring ten behoeve van de rechthebbende of teruggave aan de beslagene feitelijk niet mogelijk is, oordeelt het gerechtshof dat het beslag rechtens moet worden beschouwd als te zijn beëindigd.

BESLISSING

Het gerechtshof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het beslag als beëindigd.
Aldus gewezen door
mr. M.C. van Linde, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. F.A. Hartsuiker, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.A.G. van Essen, griffier,
en op 3 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.