ECLI:NL:GHARL:2023:1977

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
21-002544-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor woninginbraak met DNA-bewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor woninginbraak, waarbij een DNA-spoor van de verdachte is aangetroffen op de ruit van het inklimraam van de woning. Het hof overweegt dat het DNA-spoor biologisch, bijzonder en niet verplaatsbaar is. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling tot vier maanden gevangenisstraf. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gepleit voor bewezenverklaring van diefstal door middel van braak, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich toegang tot de woning heeft verschaft door middel van braak en dat het DNA-spoor overtuigend bewijs levert van zijn betrokkenheid bij de inbraak. Het verzoek van de verdediging om nader onderzoek naar het DNA-spoor is afgewezen, omdat het hof van mening is dat er geen noodzaak voor dit onderzoek is aangetoond. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002544-21
Uitspraak d.d.: 3 maart 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 29 april 2021 met parketnummer 18-009460-20 in de strafzaak tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. [plaats 1] te [plaats 1] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 17 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • vernietiging van het vonnis van de politierechter;
  • veroordeling van de verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde feit tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek.
Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. J.T.E. Vis, naar voren is gebracht.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter, de verdachte ter zake van het aan hem tenlastegelegde feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
Het gerechtshof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 1 december 2019 te [pleegplaats] , gemeente [gemeente]
- een gouden tientje met een gouden rand en/of
- twee gouden armbanden met grove schakel en/of
- twee kettingen met bijbehorende armbanden met grove schakel en/of
- vier paar gouden oorbellen (knopjes) en/of
- een gouden losse oorbel en/of
- een zilveren ring met steen en/of
- een gouden speld,
in elk geval enig(e) goed(eren), dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl de verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/ dat weg te nemen goed/ goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van diefstal door middel van braak. Uit het proces-verbaal van het forensisch onderzoek en de aangifte volgt dat het inklimraam aan de achterzijde van de woning verbroken is. Er bevonden zich afdrukken van een schroevendraaier. Het metalen pootje aan de binnenkant van het uitzetraam is verbroken. De manier waarop binnenin de woning veel overhoop is gehaald, in combinatie met de manier waarop aangevers hun woning hebben aangetroffen, rechtvaardigt de conclusie dat de dader via het inklimraam in de woning is geweest. Vervolgens wordt een vetvlek opgemerkt aan de binnenkant van het raam. Deze vetvlek valt op, omdat aangevers naar hun zeggen de ramen van de woning recent hadden gelapt. Er wordt daarop een epitheel-spoor gevonden, dat is onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI) en blijkt te matchen met de verdachte. De verdachte weerspreekt ook niet dat het zijn DNA is. Het DNA-profiel is geen mengprofiel en het epitheel-spoor is geen verplaatsbaar object.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat directe betrokkenheid van de verdachte aan het tenlastegelegde ontbreekt. De huidcellen die zijn achtergelaten op het inklimraam van de woning, zijn mogelijk anders dan door toedoen van de verdachte zelf achtergebleven. De verdachte ontkent dat hij in de woning is geweest. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard ten tijde van het tenlastegelegde bij vrienden te wonen die toen zijn kleding droegen. Mogelijk heeft één van hen opzettelijk via de kleding zijn celmateriaal achtergelaten in de woning. Daar komt bij dat de aard van het onderzochte celmateriaal waarschijnlijk afkomstig is van de toplaag van de huid. Het is een feit van algemene bekendheid dat deze cellen kunnen worden overgedragen via secundaire overdracht op een ander oppervlak. Via lichamelijke activiteit kan huidepitheel worden overgedragen.
Het oordeel van het gerechtshof
Feiten en omstandigheden
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van inbraak en diefstal in zijn woning aan [adres] te [pleegplaats] . Op 1 december 2019 heeft hij samen met zijn partner de woning afgesloten achtergelaten. Toen zij diezelfde dag in de avond terugkwamen, viel het hen op dat het uitzetraam naast de achterdeur openstond. Deze was afgesloten toen ze weggingen. De dievenklauwen waren ontzet en het raamkozijn was vernield. In de hal stonden de kasten en lades open. Verder was de slaapkamer overhoopgehaald en lagen alle sieradendoosjes leeg op de vloer. Daarbij zijn de volgende sieraden weggenomen: een gouden tientje met een gouden rand, twee gouden armbanden met grove schakel, twee kettingen met bijbehorende armbanden met grove schakel, vier paar gouden oorbellen (knopjes), een gouden losse oorbel, een zilveren ring met steen en een gouden speld.
Door de forensische opsporing is onderzoek gedaan naar het uitzetraam, die zich links van de achterdeur, aan de achterkant van de woning bevindt. Er is geconstateerd dat het raam openstond en de raamstijlen rondom waren beschadigd. Ook is waargenomen dat er meerdere versplinterde indruksporen tussen de raamstijl en het kozijn zichtbaar waren. Op de ruit van het inklimraam, was een vetvlek te zien. De ruit rondom deze vlek was schoon. De vetvlek is bemonsterd door de forensische opsporing. De betrokken verbalisant vermoedt dat de dader tijdens het inklimmen, lichamelijk contact met de ruit gehad en bevat de bemonstering humaan biologisch celmateriaal. Bij het sporenonderzoek zijn de biologische sporen op de binnenzijde van de ruit van het inklimraam veiliggesteld met het SIN-nummer AANI6821NL met als spooromschrijving epitheel.
Uit het deskundigenrapport van het van het NFI van 7 maart 2020 is een DNA-profiel van een man vastgesteld op AANI6821NL . De frequentie van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. Bij raadpleging van de DNA-databank voor strafzaken van het NFI is een match gevonden tussen het DNA-profiel en het DNA-profiel van de verdachte, zoals dat is opgenomen in de DNA-databank.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep erkent dat het aangetroffen DNA van hem is. Hij ontkent echter het aangetroffen DNA-spoor te hebben aangebracht. Naar eigen zeggen is hij, behoudens deze terechtzitting in hoger beroep, nog nooit boven [plaats 2] geweest.
Beoordeling gerechtshof
Het gerechtshof constateert op grond van het bovenstaande dat het DNA-spoor in de woning van aangever een biologisch, bijzonder en niet verplaatsbaar DNA-spoor betreft. De vetvlek is een bijzonder spoor dat is gevonden op de binnenzijde van het inklimraam, dat als enige toegang heeft gegeven tot de woning van aangever. Het gerechtshof acht het aannemelijk dat de verdachte via het inklimmen in de woning lichamelijk contact met de ruit heeft gehad. Het aangetroffen epitheel betreft een biologisch, humaan DNA-spoor.
Het bijzondere karakter van het DNA-spoor leidt het gerechtshof tevens af uit het feit dat aangever het betreffende raam vrij recent heeft schoongemaakt, wat overeenkomt met de waarneming van de forensische opsporing dat het raam rondom de vetvlek schoon was. De verdachte bestrijdt niet dat het DNA-spoor van hem is, maar heeft voor het aantreffen van zijn DNA op de binnenkant van het inklimraam in de woning waar is ingebroken, geen aannemelijke verklaring gegeven.
Het gerechtshof stelt voorts vast dat in het NFI-rapport van 7 januari 2020 is vermeld dat sprake is van een DNA-profiel van één man, namelijk dat van de verdachte. Het DNA-profiel bevat geen sporen van andere personen.
Het enkele verweer dat epitheel een verplaatsbaar en uitwisselbaar object is en dat er vele scenario’s denkbaar zijn voor het aantreffen van het epitheel op de binnenkant van het raam is in dit verband onvoldoende. De stelling van de raadsman, dat het DNA-spoor mogelijk via overdracht van een vriend die de kleding van de verdachte droeg op het raam is terechtgekomen, is niet concreet en verifieerbaar. Daarmee is naar het oordeel van het gerechtshof niet aannemelijk geworden dat het DNA van de verdachte op een andere wijze in de woning van de inbraak is terechtgekomen dan door de verdachte zelf.
Deze bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, leveren het wettige en overtuigende bewijs op dat de verdachte zich aan de tenlastegelegde diefstal met braak heeft schuldig gemaakt.

Voorwaardelijk verzoek

Door de raadsman is ter zitting - in algemene bewoordingen - verzocht, in het geval het gerechtshof zou komen tot een bewezenverklaring, om nader onderzoek te laten verrichten door een deskundige van het NFI, of van een vergelijkbare instelling. In de eerste plaats is verzocht deze deskundige onderzoek te laten doen naar het aangetroffen DNA-spoor op bronniveau, teneinde te onderzoeken wat de aard van het epitheel is. Ten tweede is verzocht om een – kennelijk algemeen - onderzoek op activiteitenniveau naar de manier waarop het epitheel is achtergelaten, over de wijze van aantreffen en of op het epitheel mogelijk aanvullende gegevens zijn achtergebleven van anderen. Realistische alternatieve scenario’s in het kader van zo’n onderzoek op activiteitenniveau zijn onvoldoende specifiek gesteld.
Het gerechtshof stelt voorop dat het noodzakelijkheidscriterium de lat vormt waarlangs het verzoek van de verdediging dient te worden bemeten.
Het overweegt daartoe dat volgens vaste jurisprudentie de eis van een eerlijke procesvoering kan meebrengen dat aan een verzoek tot nader onderzoek gevolg behoort te worden gegeven. Of zich zo een geval voordoet is afhankelijk van de omstandigheden van de desbetreffende zaak. Daarbij kan worden gedacht aan onder meer (a) de gronden waarop het verzoek steunt, (b) het belang van het gevraagde tegenonderzoek in het licht van – bijvoorbeeld – de aanwezigheid van ander bewijsmateriaal dan wel de overtuigende kracht die pleegt te worden toegekend aan het bestreden onderzoeksresultaat, (c) de omstandigheid dat het verzoek is gedaan op een zodanig tijdstip dat een dergelijk onderzoek nog mogelijk is, en (d) de omstandigheid dat het verzoek redelijkerwijs eerder had kunnen worden gedaan.
Het verzoek mist naar oordeel van het gerechtshof een toereikende onderbouwing waarover het onderzoek (op zowel bron- als activiteitenniveau) zich zou moeten uitstrekken. Daarmee vertoont het verzoek de kenmerken van een fishing expedition oftewel een algemene, niet-specifieke zoektocht naar informatie.
Daarnaast stelt het gerechtshof vast dat de raadsman dit voorwaardelijk verzoek pas ter terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht. Dit verzoek had de verdediging op grond van artikel 411a van het Wetboek van Strafvordering redelijkerwijs eerder in de appelfase aan het gerechtshof kunnen richten.
Op grond van het vorenstaande wijst het gerechtshof het (voorwaardelijke) verzochte deskundigenonderzoek van de verdediging af nu van de noodzaak daartoe niet is gebleken, ook niet door hetgeen de verdediging daartoe heeft aangevoerd.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 december 2019 te [pleegplaats] ,
- een gouden tientje met een gouden rand en
- twee gouden armbanden met grove schakel en
- twee kettingen met bijbehorende armbanden met grove schakel en
- vier paar gouden oorbellen (knopjes) en
- een gouden losse oorbel en
- een zilveren ring met steen en
- een gouden speld,
dat toebehoorde, aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl de verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dat feit is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de diefstal zoals de verdachte die heeft gepleegd schade, overlast en ergernis veroorzaakt voor de gedupeerden;
  • de omstandigheid dat de verdachte daarnaast geen enkel respect voor het eigendom van anderen heeft betoond en zijn eigen materiële belangen kennelijk boven die van anderen heeft gesteld;
  • de emotionele waarde van de gestolen sieraden voor de gedupeerden.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
17 januari 2023, waaruit onder meer blijkt dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten. Dit werkt in zijn nadeel, nu eerdere bestraffingen de verdachte er kennelijk niet van hebben weerhouden opnieuw diefstallen te plegen. Tevens volgt daaruit dat de verdachte na de pleegdatum van het in deze zaak ter beoordeling staande feit onherroepelijk is veroordeeld ter zake van overtreding van een verkeersvoorschrift. Daarmee is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing;
- de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
De raadsman van de verdachte heeft in het kader van het door hem gevoerde strafmaatverweer geen zodanig bijzondere of relevante feiten of omstandigheden aangevoerd dat het gerechtshof de oplegging van de door de raadsman bepleite strafmodaliteit aangewezen acht. Ook overigens is het gerechtshof niet gebleken van dergelijke feiten of omstandigheden.
Op grond van het bovenstaande en bezien vanuit een oogpunt van normhandhaving, speciale preventie en vergelding wordt passend en geboden geacht de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het gerechtshof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. M.C. van Linde, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. F.A. Hartsuiker, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.A.G. van Essen, griffier,
en op 3 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.