ECLI:NL:GHARL:2023:1908

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
21/01840 en 21/01841
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperkte kennisneming van persoonsgegevens in belastingzaken en de rechtvaardiging daarvan

Op 7 maart 2023 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in een herzieningsverzoek van belanghebbende B.V. tegen de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de ambtshalve opgelegde aanslagen vennootschapsbelasting voor de jaren 2012 en 2013, waarbij de belanghebbende verzocht om herziening van een eerdere uitspraak van het Hof van 31 maart 2020. De inspecteur had verzocht om beperkte kennisneming van bepaalde persoonsgegevens en medewerkerscodes van belastingambtenaren, onder verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het Hof heeft de procedure en de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen. Het recht op een eerlijk proces, zoals neergelegd in het EVRM, werd in acht genomen, maar het Hof oordeelde dat er gewichtige redenen waren voor de beperking van kennisneming van bepaalde gegevens, gezien de mogelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van betrokken medewerkers. De inspecteur had echter niet voldoende gewichtige redenen aangevoerd voor de beperking van kennisneming van andere persoonsgegevens, waardoor het verzoek in dat opzicht werd afgewezen. Het Hof heeft de inspecteur de gelegenheid geboden om te reageren op de gevolgen van deze beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers BK-ARN 21/01840 en BK-ARN 21/01841
uitspraakdatum:
7 maart 2023
Beslissing van de vierde meervoudige belastingkamer (geheimhoudingskamer)
op het verzoek op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/kantoor
Amsterdam(hierna: de Inspecteur)
in het geding tussen de Inspecteur en
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
inzake het verzoek van belanghebbende tot herziening van de uitspraak van het Hof van 31 maart 2020, nrs. 18/01057 en 18/01058 (ECLI:NL:GHARL:2020:2775).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2012 en 2013 ambtshalve aanslagen in de vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) opgelegd. Daarbij is telkens belastingrente berekend en bij beschikkingen verzuimboeten aan belanghebbende opgelegd.
1.2
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslagen, beschikkingen belastingrente en de verzuimboetes gehandhaafd. De Rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) heeft de daartegen door belanghebbende ingestelde beroepen ongegrond verklaard maar de verzuimboetes verminderd.
1.3
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft het hoger beroep van belanghebbende bij uitspraak van 31 maart 2020,(nrs. 18/01557 en 18/01558, ECLI:NL:GHARL:2020:2775) gegrond verklaard en de aanslagen verminderd. Het tegen de uitspraak van het Hof door belanghebbende ingestelde beroep in cassatie is door de Hoge Raad bij arrest van 15 oktober 2021 (nr. 20/01506, ECLI:NL:HR:2021:1541) ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft bij brief van 23 oktober 2021, het Hof verzocht om herziening van de uitspraak van het Hof van 31 maart 2020, nrs. 18/01557 en 18/01558.
1.5
Op 13 september 2022 heeft de eerste mondelinge behandeling ter zitting van het Hof plaatsgevonden van het herzieningsverzoek van belanghebbende. Tevens is daarbij het herzieningsverzoek van [naam1] B.V. (nrs. BK-ARN 21/01597 en BK-ARN 21/01598) behandeld.
1.6
Aan het einde van die zitting heeft het Hof de Inspecteur op de voet van artikel 8:45 van de Awb gelast nadere stukken in te brengen en het onderzoek vervolgens geschorst.
1.7
De Inspecteur heeft bij brief van 15 november 2022, van een deel van de door het Hof verlangde stukken geschoonde versies overgelegd en een ander deel van die stukken in het geheel niet, en daarbij aangegeven dat hij met betrekking tot die delen van de door het Hof gevraagde stukken een verzoek doet om beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb.
1.8
Belanghebbende heeft, na daartoe door het Hof in de gelegenheid te zijn gesteld, niet schriftelijk op het verzoek van de Inspecteur gereageerd.
1.9
Het verzoek van de Inspecteur is ter zitting van de geheimhoudingskamer behandeld op 9 februari 2023. Aldaar zijn verschenen en gehoord [naam2] als de gemachtigde van belanghebbende alsmede namens de Inspecteur [naam3] , [naam4] en [naam5] .
1.1
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze beslissing is gehecht.

2.De vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende is opgericht op 7 mei 1998 en houdt zich bezig met het geven van rechtskundig en fiscaal advies. [naam1] B.V. is enig bestuurder van belanghebbende.
2.2
Belanghebbende is uitgenodigd tot het doen van aangifte Vpb voor de jaren 2012 en 2013. Belanghebbende heeft ook na herinnering en aanmaning daartoe geen aangiften ingediend.
2.3
De Inspecteur heeft vervolgens ambtshalve met dagtekening 16 mei 2015 de aanslag Vpb 2012 vastgesteld en, eveneens ambtshalve, met dagtekening 23 mei 2015 de aanslag Vpb 2013.
2.4
Over de periode 2005 tot en met 2011 heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek plaatsgevonden. In dat onderzoek zijn de directeur/ (uiteindelijk) grootaandeelhouder/gemachtigde, de echtgenote van de gemachtigde en andere groepsmaatschappijen betrokken.
2.5
Ook heeft een strafrechtelijk onderzoek plaatsgevonden, waarbij de boekhoudingen van onder andere belanghebbende over jaren vóór 2012 in beslag zijn genomen. Deze boekhoudingen zijn (in ieder geval deels) geretourneerd op 13 maart 2014.
2.6
Belanghebbende heeft gesteld dat het doen van aangifte niet mogelijk was, omdat bepaalde delen van de boekhouding na de inbeslagname niet zouden zijn geretourneerd.
2.7
Het Hof heeft, in zijn uitspraak van 31 maart 2020 waarvan herziening wordt gevraagd, het niet aannemelijk geacht dat de (incompleetheid als gevolg van) de inbeslagname van de boekhouding het voldoen aan de aangifteverplichting onmogelijk zou hebben gemaakt en geoordeeld dat belanghebbende voor de jaren 2012 en 2013 niet de vereiste aangiften heeft gedaan en op die grond de bewijslast omgekeerd en verzwaard. Het Hof heeft verder geoordeeld dat belanghebbende niet geslaagd is in het leveren van het van haar gevraagde bewijs, doch belastbare winst van belanghebbende voor de jaren 2012 en 2013 op basis van een redelijke schatting verminderd.
2.8
De uitspraak van het Hof is met het arrest van de Hoge Raad van 15 oktober 2021 (nr. 20/01506, ECLI:NL:HR:2021:1541) onherroepelijk geworden.
2.9
Belanghebbende heeft bij brief van 23 oktober 2021 het Hof op de voet van artikel 8:119 van de Awb, verzocht om herziening van de uitspraak van het Hof van 31 maart 2020, nrs. 18/01557 en 18/01558. Belanghebbende heeft aan dat verzoek onder meer ten grondslag gelegd de stelling dat uit een brief van de Domeinen Roerende Zaken van het Ministerie van Financiën van 20 oktober 2021 blijkt dat de Inspecteur steeds ten onrechte heeft ontkend dat niet alle stukken aan belanghebbende waren teruggegeven, en dat inzicht ontbreekt in de vraag of belanghebbenden en de gemachtigde en/of zijn partner zijn opgenomen in de fraudesignaleringsvoorziening (hierna: FSV), en zo ja, welke informatie dat betreft en welke invloed die informatie heeft gehad op de behandeling door de Belastingdienst van belanghebbenden en de gemachtigde.
2.1
Aan het einde van de zitting van het Hof van 13 september 2022 heeft het Hof de Inspecteur op de voet van artikel 8:45 van de Awb gelast nadere stukken in te brengen en het onderzoek vervolgens geschorst. De opdracht van het Hof aan de Inspecteur luidde om – onder meer – de integrale exacte screenprints van hetgeen in de FSV is opgenomen betreffende belanghebbende, [naam1] B.V., de gemachtigde ( [naam2] ) en de partner van de gemachtigde ( [naam6] ) over te leggen.
2.11
De Inspecteur heeft bij brief van 15 november 2022, geschoonde versies overgelegd van de screenprints van hetgeen in de FSV is opgenomen over belanghebbende met aan het slot geschoonde interne e-mail, hierna aangeduid als “Aantekening”, een intern bericht “Mededeling weigering vertegenwoordiging” (Mededeling) en van hetgeen in de FSV is opgenomen over [naam1] B.V. Van hetgeen over de gemachtigde en diens partner in de FSV is opgenomen wenst de Inspecteur geen screenprints in het geding te brengen.
2.12
De Inspecteur heeft in de brief van 15 november 2022 vermeld dat hij met betrekking tot de screenprints, de “Aantekening” en de “Mededeling” een verzoek doet om beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 van de Awb. De Inspecteur heeft het verzoek in zijn brief nader toegelicht. In een afzonderlijke enveloppe gericht aan de “Geheimhoudingskamer” van het Hof heeft de Inspecteur ongeschoonde versies overgelegd van een vijftal FSV-screenprints: van belanghebbende (2) met de “Aantekening” en de “Mededeling”, en van [naam1] B.V. (1), de gemachtigde (1) en zijn partner (1).
2.13
De verzoeken tot beperkte kennisneming van de stukken die betrekking hebben op de zaken van [naam7] B.V. worden beoordeeld in de heden uitsproken beslissingen van het Hof in de zaken BK-ARN 21/001597 en BK-ARN 21/01598.
2.14
In de eerste geschoonde screenprint van de FSV-gegevens van belanghebbende (datum opname 19-04-2012) is ten opzichte van de ongeschoonde versie onleesbaar gemaakt:
- op de laatste regel:
na “Behandelaar PIT” : [de medewerkerscode]
na “Opvoerder PIT” : [de medewerkerscode]
2.15
In de tweede geschoonde screenprint van de FSV-gegevens van belanghebbende (datum opname 23-06-2014) is ten opzichte van de ongeschoonde versie onleesbaar gemaakt:
- op de regel “Bron”:
na “Behandeld door” : [de naam van de medewerker en de medewerkerscode]
- op de regel “MAC-adres”:
na “Behandeld door” : [de naam van de medewerker en de medewerkerscode]
2.16
In de na de tweede geschoonde screenprint van de FSV-gegevens van belanghebbende opgenomen interne e-mail “Aantekening” is ten opzichte van de ongeschoonde versie onleesbaar gemaakt:
- op de laatste regel:
na “Met vriendelijke groet”: [de naam van de medewerker]
2.17
In de na de tweede geschoonde screenprint van de FSV-gegevens van belanghebbende opgenomen “Mededeling” is ten opzichte van de ongeschoonde versie onleesbaar gemaakt:
- op de voorlaatste regel:
na “Voor vragen kunt u contact opnemen met”: [de naam van de medewerker]
- op de laatste regel:
na “Mr.”: [de naam van de medewerker]
2.18
Met betrekking tot de screenprints van de natuurlijke personen (de gemachtigde en zijn partner) heeft de Inspecteur ter zitting van de geheimhoudingskamer van het Hof aangegeven dat het verzoek om beperkte kennisneming ziet op de BSN-nummers van de betreffende natuurlijke personen en de rechtsboven in de prints vermelde medewerkerscode.
2.19
Belanghebbende heeft, na daartoe door het Hof in de gelegenheid te zijn gesteld, niet aangeven met de inbreng van alleen de geschoonde versie van de FSV screenprints van belanghebbende en [naam1] B.V. en het niet inbrengen van de FSV screenprints van de gemachtigde en diens partner akkoord te gaan.

3.Overwegingen

3.1
Het recht op een eerlijk proces is onder meer neergelegd in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Ook los van deze verdragsbepalingen geldt dit recht in de nationale fiscale procedure en omvat het onder meer het recht op gelijke proceskansen. Daaruit vloeit voort dat partijen in een procedure in beginsel recht hebben op kennisneming van alle stukken uit het dossier. Dit vormt dan ook het uitgangspunt. Dat neemt niet weg dat op dit recht uitzonderingen mogelijk zijn.
3.2
Het eerste lid van artikel 8:29 van de Awb houdt een beperking in van het recht op gelijke proceskansen. (vgl. ARRvSt, uitspraak van 10 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1367). Om aan die beperking toe te kunnen komen is allereerst vereist dat sprake is van ‘gewichtige redenen’ als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid van de Awb. Indien die gewichtige redenen er zijn, beslist – gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb – de rechter vervolgens of de gewichtige redenen beperking van de kennisneming van een stuk rechtvaardigen. Deze volgorde blijkt ook uit de wetsgeschiedenis:
'De aanwezigheid van gewichtige redenen (…) is voor de rechter nog geen doorslaggevende reden om een weigering tot het verschaffen van informatie gerechtvaardigd te achten. Als er gewichtige redenen aanwezig zijn, kan een weigering toch niet gerechtvaardigd zijn, indien de informatie van groot belang is voor een beoordeling van het bestreden besluit. Een weigering is wel gerechtvaardigd als gewichtige redenen aanwezig zijn en de informatie niet van significant belang is.' (NV,
Kamerstukken II 1996/97, 25 175, nr. 5 (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25175-5.html), p. 13.)
3.3
De in artikel 8:29, derde lid, van de Awb bedoelde beslissing door de rechter vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het (hoger) beroep relevante informatie. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden. Bij de beoordeling van een verzoek om beperkte kennisneming speelt de betekenis van het stuk voor het oordeel van de rechter in de hoofdzaak en de procespositie van partijen een belangrijke rol. Verder is daarbij van belang of de partij aan wie kennisneming van een stuk wordt onthouden door de beperkte kennisneming wezenlijk in haar procesvoering wordt belemmerd (vgl. ARRvSt, uitspraak van 21 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4318).
3.4
Het Hof stelt voorop dat bij de toepassing van dit artikellid de grootst mogelijke terughoudendheid dient te worden betracht. Slechts indien de door de Inspecteur voor beperkte kennisneming aangevoerde gewichtige redenen aanzienlijk zwaarder wegen dan het belang van belanghebbenden bij onbeperkte kennisneming van (delen van) de op de zaak betrekking hebbende stukken, is sprake van gewichtige redenen die beperkte kennisneming rechtvaardigen.
3.5
De Inspecteur heeft zijn verzoek tot beperkte kennisneming in zijn brief van 15 november 2022 als volgt gemotiveerd,
“Als gewichtige reden om deze gegevens geheim te mogen houden, voer ik aan:
• Het belang van het voorkomen van een directe, ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de
natuurlijke persoon die deze melding in FSV heeft gezet en die de e-mail heeft verstuurd.
• Verder is de naam van klantcoördinator weggelakt om de voornoemde reden.
Bij de natuurlijke personen (gemachtigde en zijn partner) voer ik als gewichtige reden het volgende aan:
• Het voorkomen van een directe, ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de natuurlijke personen. De heer [naam2] heeft overigens reeds via een FSV-procedure te horen gekregen in hoeverre hij in de FSV staat.
• In diezelfde brief is gewezen op het feit dat de partner van gemachtigde een FSV-verzoek kan indienen om de informatie uit de FSV te ontvangen. Omwille van de privacy en het feit dat een BV een andere persoon is dan de natuurlijk persoon acht ik het niet wenselijk dat informatie over de natuurlijk personen in het dossier van de BV wordt opgenomen.
• Als voorbeeld merk ik op dat een BV verkocht kan worden aan een derde, waardoor de FSV informatie van voornoemde personen aan een derde wordt verstrekt.”
3.6
Belanghebbende heeft zich ter zitting van de geheimhoudingkamer van het Hof verzet tegen het verzoek van de Inspecteur omdat – zo begrijpt het Hof belanghebbende – zij daardoor niet in staat is zich een oordeel te kunnen vormen omtrent de inhoud van de FSV-gegevens en het belang daarvan voor het herzieningsverzoek, mede gezien in het licht van de omstandigheid dat het hier niet alleen FSV-gegevens betreft van belanghebbende doch mede van met haar gelieerde personen, die mogelijk ook voor de behandeling van belanghebbende een rol kunnen hebben gespeeld.
3.7
Als gewichtige reden voor het geheimhouden van de gegevens bedoeld in 2.14 tot en met 2.17 voert de Inspecteur aan, het belang van het voorkomen van een directe, ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de natuurlijke persoon die deze melding in FSV heeft gezet, de persoon die de “Aantekening” heeft geschreven en de persoon die de interne “Mededeling” heeft behandeld en ondertekend (klantcoördinator).
3.8
Ter zitting van het hof heeft de Inspecteur desgevraagd verklaard dat medewerkers die direct betrokken zijn bij FSV-meldingen, gezien de grote maatschappelijke verontwaardiging die naar aanleiding van de Toeslagenaffaire daarover is ontstaan, zich bedreigd voelen en beschermd dienen te worden. De naam van de schrijver van de “Aantekening” en de naam van de klantcoördinator verdienen vanuit privacy oogpunt bescherming en zijn voor de procesvoering door belanghebbende van geen belang, aldus de Inspecteur.
3.9
Het Hof overweegt hierover als volgt. De enkele stelling dat in de stukken vermelde personen gevaar kunnen lopen is in haar algemeenheid onvoldoende om reeds daarom een belang bij beperking van de kennisneming op die grond aanwezig te achten. Vereist is dat voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat de mogelijkheid van gevaar in concreto aanwezig is (vgl. CRvB 10 oktober 2001, nr. 00/1590 AKW (https://new.navigator.nl/openCitation/ideb64eb0de805be1768d8ded03b5b2a4b), ECLI:NL:CRVB:2001:AD5972 (https://new.navigator.nl/document/id157720011010001590akwadmusp)).
3.1
Gegeven de aard en omvang van de aandacht die de Toeslagenaffaire, en daaraan gekoppeld het opnemen van persoonsgegevens in de FSV, in het parlement en de media heeft gekregen en nog steeds krijgt, en de uiterst giftige wijze waarop op ‘social media’ door kwaadwillenden met persoonsgegevens kan worden omgegaan, acht het Hof het meer dan denkbeeldig dat medewerkers van de Belastingdienst die zich direct bezig houden of hielden met het administreren, be- of verwerken van gegevens van belastingplichtigen in de FSV potentieel gevaar lopen. Het Hof acht dit niet alleen een “gewichtige reden” als bedoeld in het eerste lid van artikel 8:29 van de Awb, maar acht het belang dat de Inspecteur heeft bij beperkte kennisneming van die gegevens op de vermelde gronden ook zwaarder wegen dan het door belanghebbende aangevoerde belang dat zij heeft bij kennisneming van die gegevens. De door de Inspecteur verlangde beperkte kennisneming van de onder 2.14 en 2.15 bedoelde persoonsgegevens (namen en medewerkerscode) is dan ook gerechtvaardigd.
3.11
Het voorgaande heeft naar het oordeel van het Hof niet te gelden voor de in 2.16 en 2.17 bedoelde persoonsgegevens. Anders dan bij de hiervoor bedoelde medewerkers, is bij deze personen geen sprake van specifieke betrokkenheid bij FSV-registraties. De aldaar bedoelde personen zijn de klantcoördinator die de mededeling (“Mededeling”) heeft opgesteld waarin wordt verklaard dat de gemachtigde van belanghebbende, met ingang van 14 juni 2014 door de Belastingdienst als gemachtigde van zijn cliënten zal worden geweigerd, en de persoon die voor bekendmaking van die mededeling binnen de organisatie van de Belastingdienst heeft gezorgd. Nergens uit blijkt, of wordt aannemelijk, dat bekendmaking van de namen van die personen voor hen in enigerlei mate gevaar zou kunnen opleveren. Het Hof acht een gewichtige reden op deze grond dan ook niet aanwezig.
3.12
Voor zover de Inspecteur met betrekking tot de in 2.16 en 2.17 bedoelde persoonsgegevens heeft willen stellen dat in het recht op privacy van de betreffende personen, zoals bedoeld in de Verordening (EU) 2016/679 van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (hierna: de Algemene Verordening Gegevensbescherming, AVG), een gewichtige reden is gelegen voor de beperkte kennisneming, heeft het volgende te gelden.
3.13
De Inspecteur is op grond van de artikelen 8:42 en 8:45 van de Awb verplicht de op de zaak betrekking hebbende stukken en de op last van de bestuursrechter te verstrekken stukken in te sturen aan de rechter. Het inzenden van de stukken kan worden aangemerkt als het verstrekken door middel van doorzending of op andere wijze ter beschikking stellen van gegevens als bedoeld in artikel 4, aanhef en onder 2 van de AVG, en daarmee als verwerking in de zin van de AVG. Omdat het inzenden een wettelijke verplichting is, is deze vorm van verwerking daarmee tevens noodzakelijk in de zin van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de AVG en voldoet de Inspecteur aan de voorwaarde zoals opgenomen in het derde lid van genoemd artikel. Dat betekent dat in de AVG geen gewichtige reden is gelegen voor de beperking van kennisneming van de genoemde persoonsgegevens. Die verwerking voldoet aan de voorwaarden van artikel 5 en 6 van de AVG en is daarmee rechtmatig in de zin van de AVG.
3.14
Op grond van het voorgaande oordeelt het Hof dat voor de beperkte kennisneming van de persoonsgegevens als bedoeld in 2.16 en 2.17, geen gewichtige redenen zijn, zodat het verzoek van de Inspecteur in zoverre moet worden afgewezen.
3.15
Met betrekking tot de screenprints van de natuurlijke personen (de gemachtigde en zijn partner) heeft de Inspecteur ter zitting van de geheimhoudingskamer van het Hof aangegeven dat het verzoek op beperkte kennisneming ziet op de BSN-nummers van de betreffende natuurlijke personen en de rechtsboven in de prints vermelde medewerkerscode (2.18).
3.16
Voor wat betreft de medewerkerscode heeft te gelden hetgeen hiervoor onder 3.9 tot en met 3.11 is opgemerkt en geoordeeld. Voor zover het deze gegevens betreft dient het verzoek van de Inspecteur tot beperkte kennisneming dan ook te worden ingewilligd.
3.17
Met betrekking tot het verzoek van beperkte kennisneming van de BSN-nummers van de gemachtigde en zijn partner, heeft daartegen te gelden hetgeen in hiervoor onder 3.12 tot en met 3.14 werd opgemerkt en geoordeeld, zodat voor zover het die gegevens betreft het verzoek van de Inspecteur tot beperkte kennisneming zal worden afgewezen.
3.18
De Inspecteur dient derhalve ook de FSV-screenprints van de gemachtigde en zijn partner over te leggen, met weglating evenwel van de daarin vermelde medewerkerscodes.
3.19
Het Hof zal de Inspecteur de gelegenheid bieden mee te delen welke gevolgen hij aan deze beslissing verbindt.

4.Beslissing

Het Hof:
– bepaalt dat de door de Inspecteur meegedeelde beperking van de kennisneming van de in 2.14, 2.15 en 2.18 bedoelde persoonsgegevens en medewerkerscodes gerechtvaardigd is,
– bepaalt dat de door de Inspecteur meegedeelde beperking van de kennisneming van de in 2.16 en 2.17 bedoelde persoonsgegevens, en de in 2.18 bedoelde BSN-nummers niet gerechtvaardigd is, en
– stelt de Inspecteur in de gelegenheid om het Hof
binnen twee wekenna dagtekening van deze beslissing te berichten welke gevolgen hij aan deze beslissing verbindt.
Deze beslissing is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, en mr. R. den Ouden en mr. E. Breedveld, in tegenwoordigheid van mr. C.E. te Brake als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2023.
De griffier is verhinderd de beslissing
te ondertekenen, De voorzitter,
(M.G.J.M. van Kempen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 8 maart 2023.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.