ECLI:NL:GHARL:2023:1905

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
7 maart 2023
Zaaknummer
22/00810
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag BPM en waardevermindering van een voertuig

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende B.V. tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) van € 1.368, opgelegd door de Inspecteur. De naheffingsaanslag is gebaseerd op een aangifte voor een Opel Adam, waarvoor belanghebbende een taxatierapport heeft overgelegd. De rechtbank Noord-Nederland heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in hoger beroep is gegaan. Tijdens de zitting heeft belanghebbende betoogd dat de handelsinkoopwaarde van de auto lager is door schade en dat het ontbreken van een oordeel van de RDW over de kilometerstand leidt tot een waardevermindering van € 1.500. De Inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende betwist en geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet in het leveren van het bewijs is geslaagd dat de handelsinkoopwaarde door schade lager is dan door de Inspecteur is vastgesteld. Het Hof heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 22/00810
uitspraakdatum: 7 maart 2023
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.te
[vestigingsplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 4 maart 2022, nummer LEE 21/2163, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Centrale administratieve processen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 29 januari 2021 een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd naar een bedrag van € 1.368.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft op 19 januari 2023 een pleitnota ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2023. Namens belanghebbende zijn verschenen mr. R. Lammers en taxateur [naam1] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam2] , [naam3] en [naam4] .

2.Vaststaande feiten

2.1.
In verband met de registratie in het kentekenregister heeft belanghebbende op 13 februari 2020 aangifte voor de BPM gedaan voor een voertuig, type Opel Adam 1.4 Bi-Fuel Unlimited (hierna: de auto), naar een bedrag van € 1.489, welke bedrag geheel is voldaan. De datum eerste toelating van de auto – in Duitsland – is 11 februari 2019. De auto heeft blijkens de voertuiggegevens een CO2-uitstoot van 131 gram per kilometer. De auto is een ‘ex-rental’.
2.2.
Belanghebbende heeft zich bij het doen van de aangifte BPM gebaseerd op een taxatierapport van taxateur [naam5] (hierna: het taxatierapport). Op 7 februari 2020 heeft de expertise plaatsgevonden. De tellerstand bedraagt op dat moment 18.977 kilometer. In het taxatierapport is een handelsinkoopwaarde vermeld van € 5.580, gebaseerd op een waarde in onbeschadigde staat van € 11.625 (XRAY-koerslijst), een op basis van een schadecalculatie bepaalde schade van € 4.545 (waarin rekening is gehouden met een correctie conform XRAY Matrix) en een waardevermindering van € 1.500 wegens ‘geen oordeel km stand’ door de RDW.
2.3.
De auto is op 13 februari 2020 bij de RDW gekeurd.
2.4.
De Inspecteur heeft op 18 februari 2020 een ‘onderzoek waardebepaling’ door een taxateur van Domeinen Roerende Zaken (hierna: de DRZ) laten doen. Van dit onderzoek is op 18 februari 2020 een rapport opgemaakt, dat op 20 februari 2020 is verzonden. In het rapport is een historische nieuwprijs van € 21.743 vermeld, een (laagste) handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 11.254 (koerslijstwaarde XRAY (Marge), waarbij de optie ‘Rental’ met ‘Ja’ is aangeklikt) en een waardevermindering vanwege het ontbreken van een Nederlandstalig instructieboek van € 85. In het rapport is vermeld dat alle in het taxatierapport opgegeven schadeposities niet zijn aangetroffen of als normale gebruikersschade kunnen worden aangemerkt. DRZ heeft dan ook voor het overige geen in aanmerking te nemen schade aanwezig geacht. In het rapport is de handelsinkoopwaarde van de auto aldus berekend op € 11.169.
2.5.
De tenaamstelling van de auto in het kentekenregister heeft plaatsgevonden op 11 november 2020.
2.6.
De Inspecteur heeft met dagtekening 29 januari 2021 een naheffingsaanslag in de BPM aan belanghebbende opgelegd van € 1.368. De Inspecteur is daarbij uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 21.743, een bruto BPM van € 6.658 en een handelsinkoopwaarde van € 11.169. Tevens is een aftrek van € 563 in aanmerking genomen in verband met de latere tenaamstelling van de auto (extra leeftijdskorting). De verschuldigde BPM is aldus berekend op € 2.857, zodat een bedrag van € 1.368 (= € 2.857 -/- € 1.489) is nageheven.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
3.2.
Belanghebbende betoogt in dit verband i) dat aanleiding bestaat voor een (verdere) waardevermindering van de handelsinkoopwaarde wegens schade, en ii) dat het ontbreken van een oordeel van de RDW over de kilometerstand van de auto leidt tot een waardevermindering van € 1.500. Belanghebbende stelt – naar het Hof begrijpt in verband met haar onder i) ingenomen standpunt – dat het rapport van DRZ ongeldig dient te worden verklaard, omdat dit niet voldoet aan de in de wet gestelde eisen (onder meer niet omdat daarin niet de N.A.W. gegevens van de taxateur en de begin- en eindtijd van de fysieke opname zijn vermeld en de daarin opgenomen foto’s te klein zijn) en geen sprake is van een onafhankelijke en objectieve beoordeling door DRZ. De gemachtigde van belanghebbende heeft in eerste aanleg geschreven dat de in de – onder 2.2 genoemde – schadecalculatie opgenomen afwaardering in verband met ‘ex-rental’ ad € 1.193 ten onrechte is geclaimd, omdat daar in de koerslijst reeds rekening mee is gehouden, en ter zitting van het Hof voorts zijn stelling ingetrokken dat de consumentenprijs (historische nieuwprijs) voor de auto op een hoger bedrag moet worden vastgesteld. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende, hiermee rekening houdend, cijfermatig geconcludeerd tot vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 393 (= € 1.761 -/- € 1.368).
3.3.
De Inspecteur neemt de tegenovergestelde standpunten in en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur stelt op zijn beurt dat het taxatierapport van belanghebbende niet aan de in artikel 8, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 opgenomen regels voldoet (onder meer niet omdat geen inkoopfactuur/inkoopverklaring is bijgevoegd), zodat het taxatierapport niet kan dienen als enig bewijs voor de waardevermindering door schade.

4.Beoordeling van het geschil

Handelsinkoopwaarde; omvang schade en waardedrukkend effect
4.1.
Belanghebbende stelt dat de handelsinkoopwaarde lager is vanwege (meer dan gebruikelijke) schade aan de auto. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de belastingplichtige die stelt recht te hebben op een vermindering van belasting, de daarvoor benodigde feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken. De belastingplichtige die bij het vaststellen van de vermindering van BPM uitgaat van de handelsinkoopwaarde uit een koerslijst en stelt dat die handelsinkoopwaarde moet worden verminderd vanwege – niet in deze koerslijst verwerkte – beschadigingen aan de te registreren personenauto, draagt bij betwisting dan ook de last te bewijzen dat en in hoeverre beschadigingen een waardedaling ten opzichte van de uit die koerslijst volgende waarde tot gevolg hebben (vgl. HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63 en HR 23 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1273). Dit betekent dat belanghebbende aannemelijk moet maken dat de waardevermindering door meer dan normale gebruiksschade meer bedraagt dan de door de Inspecteur in aanmerking genomen € 85. Deze bewijslastverdeling brengt mee dat indien er twijfel bestaat over het door belanghebbende gestelde, dit ten nadele werkt van belanghebbende.
4.2.
Naar het oordeel van het Hof is belanghebbende niet in het leveren van het van haar verlangde bewijs geslaagd. Het Hof overweegt daartoe als volgt. Belanghebbende heeft voormelde vermindering aannemelijk willen maken met het bij de aangifte gevoegde taxatierapport, waarin vele foto’s zijn opgenomen van de fysieke staat van de auto ten tijde van de expertise, alsmede een calculatie van de reparatiekosten. In beroep en hoger beroep heeft belanghebbende van een aantal van deze foto’s uitvergrotingen overgelegd. Op al deze foto’s heeft het Hof niet de door belanghebbende gestelde – meer dan normale – lakschade, overmatige steenslag of andere bovenmatige schade kunnen constateren. Meer dan normale gebruiksschade is ook anderszins niet aannemelijk gemaakt door belanghebbende. Of het taxatierapport om formele redenen moet worden uitgesloten van bewijs, zoals de Inspecteur heeft gesteld, kan derhalve in het midden blijven.
4.3.
Aan het voorgaande oordeel doet hetgeen belanghebbende aanvoert tegen het rapport van DRZ, wat daar overigens van zij, niet af.
Handelsinkoopwaarde; ontbreken oordeel RDW over kilometerstand
4.4.
De Rechtbank heeft omtrent de stelling van belanghebbende dat het ontbreken van een oordeel door de RDW over de kilometerstand van de auto leidt tot een waardevermindering van € 1.500 het volgende overwogen (daarbij wordt met “verweerder” de Inspecteur bedoeld en met “eiseres” belanghebbende):
“5.1. Eiseres is van mening dat het feit dat de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) geen oordeel heeft gegeven over de juistheid van de kilometerstand reden is om de waarde van de auto te verminderen. Eiseres stelt dat auto’s zonder een oordeel over de kilometerstand niet in de koerslijst zijn opgenomen, zodat dit waardeverminderende element alsnog moet worden meegenomen.
5.2.
Verweerder is van mening dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een onjuiste kilometerstand van de auto. Verder voert verweerder aan dat in de koerslijsten ook auto’s zijn opgenomen waarover de RDW geen oordeel over de kilometerstand heeft gegeven.
5.3.
De rechtbank is met eiseres van oordeel dat het ontbreken van een oordeel door de RDW over de kilometerstand in beginsel een waardedrukkende factor kan zijn, te meer omdat dit in bepaalde situaties zou kunnen duiden op tellerfraude en dit oordeel een omstandigheid is die, ook bij latere overdrachten, aan de auto blijft kleven. Daar staat tegenover dat met betrekking tot deze specifieke auto niets wijst in de richting van een onregelmatigheden met betrekking tot de kilometerstand. Daarnaast heeft eiseres, tegenover de betwisting door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat in de koerslijsten geen auto’s zijn opgenomen waarvan de RDW geen oordeel over de kilometerstand heeft gegeven. Eiseres heeft daarom voor deze auto niet, althans onvoldoende, aannemelijk gemaakt dat met een bedrag van € 1.500 aan waardevermindering rekening zou moeten worden gehouden wegens het ontbreken van een oordeel over de kilometerstand.”
4.5.
Naar het oordeel van het Hof, heeft de Rechtbank met haar hiervoor – onder 4.4 – aangehaalde overwegingen op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof neemt deze overwegingen dan ook over en maakt deze tot de zijne. Hetgeen belanghebbende dienaangaande in hoger beroep nog heeft aangevoerd, maakt het vorenoverwogene niet anders. Ook in hoger beroep heeft belanghebbende volstaan met algemene stellingen en zich daarbij niet toegespitst op de concrete situatie van de onderhavige auto. In het taxatierapport wordt door de taxateur ook geen melding gemaakt van een mogelijk onjuiste kilometerstand of anderszins twijfel geuit over de betrouwbaarheid daarvan. Met hetgeen belanghebbende, ook overigens, heeft aangevoerd, heeft zij geen feiten of omstandigheden aannemelijk gemaakt die tot de conclusie leiden dat een extra correctie op de uit de koerslijst volgende handelsinkoopwaarde moet worden toegepast in verband met het ontbreken van een oordeel van de RDW over de kilometerstand.
4.6.
Voor dat geval is niet in geschil dat de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag is opgelegd.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Proceskosten en griffierecht

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B.A. Brummer, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2023.
De griffier is verhinderd De voorzitter,
de uitspraak te ondertekenen.
(G.B.A. Brummer)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 8 maart 2023.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.