ECLI:NL:GHARL:2023:1866

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
200.320.861/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van ondertoezichtstelling van een minderjarige in een onveilige opvoedingsomgeving

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2016, die opgroeit in een onveilige en instabiele omgeving. De vader van het kind, die in hoger beroep is gekomen, ontkent zijn aandeel in de onveilige situatie en betwist de ontwikkelingsbedreigingen die door de kinderrechter zijn vastgesteld. De moeder, die samen met het kind op een geheim adres verblijft, heeft de vader verlaten vanwege veiligheidsrisico's. Het hof verwijst naar eerdere uitspraken en de noodzaak van de ondertoezichtstelling, die is ingesteld vanwege meerdere politieregistraties en zorgmeldingen met betrekking tot huiselijk geweld. De kinderrechter had eerder de ondertoezichtstelling verlengd tot 23 oktober 2023.

Het hof oordeelt dat de beslissing van de kinderrechter in stand moet blijven. Het hof stelt vast dat de vader zijn aandeel in de onveilige situatie bagatelliseert, wat het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging bemoeilijkt. De vader heeft geen inzicht in de ernst van de situatie en de impact daarvan op het kind. Het hof benadrukt dat het belangrijk is dat ouders hun onderlinge strijd stopzetten en zich richten op de behoeften van het kind. De vader heeft grieven ingediend tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar het hof oordeelt dat de omstandigheden en de noodzaak voor hulp in het vrijwillige kader niet voldoende zijn om de ondertoezichtstelling te beëindigen.

De beslissing van het hof is om de bestreden beschikking van de kinderrechter te bekrachtigen, waarbij de ondertoezichtstelling van het kind wordt voortgezet. Het hof wijst het verzoek van de vader af om de ondertoezichtstelling te beperken of te vernietigen, en benadrukt dat de stappen die nog gezet moeten worden om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen te omvangrijk zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.320.861/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 185599)
beschikking van 2 maart 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.F.A. van Pelt te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling,
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Leeuwarden,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI,
en
[verweerster2],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.J.H.M. Achten te Zwolle.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 12 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 30 december 2022;
- een brief namens de vader van 23 januari 2023 met bijlage(n);
- het verweerschrift van de moeder met bijlage(n);
- een mail namens de vader van 30 januari 2023 met bijlage(n);
- een mail namens de vader van 2 februari 2023 met bijlage(n);
- een brief van de GI van 3 februari 2023 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 14 februari 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- [naam1] namens de GI;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
Mr. Van Pelt heeft pleitaantekeningen overgelegd en voorgedragen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2016. Zij zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
3.2
[de minderjarige] woont bij de moeder. De moeder is in april 2020 vertrokken bij de vader en zij verblijft sindsdien samen met [de minderjarige] op een voor de vader geheim adres. Op 11 november 2020 is [de minderjarige] met zijn moeder (i.v.m. veiligheidsrisico’s) ingestroomd in een anonieme opvang.
3.3
Bij vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 24 juli 2020 is [de minderjarige] voor de duur van drie maanden voorlopig onder toezicht gesteld van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden en is de raad verzocht een beschermingsonderzoek te verrichten. De maatregel van ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd.
Bij beschikking van 24 augustus 2020 is Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden vervangen door de GI.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter - voor zover hier van belang - de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 23 oktober 2023.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Het hoger beroep van de vader richt zich tegen de (duur van de) verlenging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . Meer in het bijzonder tegen de (in rechtsoverweging 5.6 van de bestreden beschikking) gestelde ontwikkelingsbedreigingen van [de minderjarige] .
De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen, althans ongegrond te verklaren, althans de verzoeker niet ontvankelijk te verklaren, althans te bepalen dat niet alle door de rechtbank genoemde onderdelen van artikel 5.6 van de bestreden beschikking (met name de gedachtestreepjes 1, 2 en 3) leiden tot een concrete bedreiging van de ontwikkeling van [de minderjarige] , althans, opnieuw rechtdoende, het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling te beperken tot de duur van zes maanden.
4.2
De moeder voert verweer en zij verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen. De GI geeft ter zitting aan dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] nog steeds nodig is.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Het hof is van oordeel dat de beslissing van de kinderrechter in stand moet blijven. Het hof neemt de overwegingen van de kinderrechter in de bestreden beschikking over en voegt daar nog het volgende aan toe.
5.3
Voor het hof staat vast dat [de minderjarige] is opgegroeid in een onveilige en instabiele opvoedingsomgeving. De vader ontkent dan wel bagatelliseert dit. De omstandigheid dat er in de jaren 2019 en 2020 meer dan 30 politieregistraties zijn omtrent de moeder, de vader en zijn familie, er meerdere zorgmeldingen bij Veilig Thuis zijn gedaan met betrekking tot huiselijk geweld of geweld in de familiesfeer en dat een aangifte van de moeder tegen de zus van de vader zelfs heeft geleid tot een strafrechtelijke veroordeling van de zus, rechtvaardigt alleen al de conclusie dat [de minderjarige] is opgegroeid in een onveilige en instabiele situatie.
Het is kortzichtig en naïef om te stellen dat [de minderjarige] niets van alle onrust/onveiligheid heeft meegekregen. Niet voor niets heeft de moeder na haar vertrek bij de vader in verband met veiligheidsrisico’s mogen instromen in een anonieme opvang en is de uitvoering van de ondertoezichtstelling na een dreigingsinschatting door het Team Beveiligen en Bewaken betreffende de vader en zijn familie gedurende langere tijd overgedragen geweest aan het Landelijk Expertise Team. Een team dat wordt ingezet bij kinderen in extreem onveilige situaties, waarbij de kans groot is dat ook de veiligheid van de jeugdbeschermers in gevaar komt. Daar komt bij dat de bijzonderheden die [de minderjarige] in zijn gedrag en ontwikkeling laat zien en die maken dat hij tot voor kort een-op-een begeleiding van volwassenen nodig had en er geen ruimte bij hem was om te leren, volgens professionals naar alle waarschijnlijkheid verklaard kunnen worden vanuit systeemfactoren, onder ander onveiligheid en trauma uit het verleden.
Gelet op al deze omstandigheden is het te makkelijk en ook onjuist om de problematiek van [de minderjarige] (volledig) toe te schrijven aan gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan na het vertrek van de moeder uit de instabiele en onveilige thuissituatie van ouders, zoals de vader als mogelijkheid oppert. Daarmee miskent de vader zijn eigen aandeel in de ontstane situatie en wordt het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] vertraagd/bemoeilijkt omdat de vader veel energie steekt in de vraag wie de onveilige situatie voor [de minderjarige] (voornamelijk) heeft veroorzaakt. Voor het wegnemen van de ontwikkelingsbedreiging is het antwoord op die vraag niet relevant, maar staat de beleving van [de minderjarige] centraal. Ouders moeten stoppen met de onderlinge strijd wie welke rol heeft gespeeld. Het is van belang dat ouders erkennen dat zij er samen niet in zijn geslaagd een veilig gezin voor hem te zijn. Het is nu aan de ouders om zijn belang voorop te stellen en te handelen naar wat [de minderjarige] nodig heeft.
5.4
De vader stelt dat de diagnose van [de minderjarige] dat sprake is van trauma gerelateerde gedragsproblematiek geheel gebaseerd is op verklaringen van de moeder. Het hof volgt de vader daarin niet. Naast de beschrijvende diagnose van [de minderjarige] door de anonieme opvang is er door professionals van de behandelgroep van [de minderjarige] gekeken naar de signalen die hij laat zien. [de minderjarige] wil de regie hebben, is alert en lijkt moeite te hebben met het vertrouwen van volwassenen, hij heeft nabijheid, sturing en grenzen nodig, laat ongeremd en druk gedrag zien als er teveel prikkels en teveel vrijheid is. Met grote waarschijnlijkheid hebben deze signalen te maken met onveilige periodes en situaties uit zijn leven, aldus die professionals. Het is daarom begrijpelijk dat de GI (vooralsnog) uitgaat van trauma gerelateerde gedragsproblematiek.
5.5
Voor zover de moeder mede in het belang van [de minderjarige] behandeling nodig heeft voor haar trauma’s, is ter zitting komen vast te staan dat zij lang op de wachtlijst heeft gestaan voor EMDR-therapie, maar dat zij binnenkort hiermee kan starten. Na afronding van deze therapie kunnen de ouders werken aan het maken van een gezamenlijk verhaal voor [de minderjarige] om hem te vertellen wat hij heeft meegemaakt en te erkennen richting [de minderjarige] dat dit voor hem traumatisch was. Vervolgens kunnen ouders gaan werken aan hun ouderrelatie en communicatie. De GI zal dan, zoals ter zitting is gezegd, ook opnieuw kijken naar de noodzaak van de geheime plaatsing. Het is belangrijk dat [de minderjarige] goed contact heeft met beide ouders waarin hij open en vrij is. Een geheime plaatsing is daarin een belemmering.
5.6
Voor zover de grieven van de vader raken aan de omgangsregeling, laat het hof die hier onbesproken. Deze punten zijn onderdeel van een procedure die al langere tijd loopt bij de rechtbank Den Haag en waarop bij beschikking van 31 januari 2023 is beslist. De rechtbank heeft een ruimere onbegeleide omgangsregeling bepaald tussen de vader en [de minderjarige] die onder regie van en in samenspraak met de jeugdbeschermer moet worden uitgevoerd. Ter zitting heeft de GI aangegeven dat er intern wordt overlegd hoe zij de veiligheid van [de minderjarige] in deze nieuwe regeling kunnen waarborgen. Zodra daar duidelijkheid over is worden de ouders ingelicht. In het onderhavige geding is de omgang geen geschilpunt.
5.7
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255, eerste lid, BW. De geheime plaatsing, het ontbreken van ieder contact tussen de ouders, de angst van de moeder voor de vader en de wijze waarop de omgang tussen de vader en [de minderjarige] nu is bepaald, maken dat hulp in het vrijwillige kader niet zal volstaan, terwijl het belangrijk is dat de behandeling van [de minderjarige] wordt doorgezet. Er is geen reden de ondertoezichtstelling in termijn te beperken. De stappen die nog gezet moeten worden om de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] weg te nemen zijn daarvoor te omvangrijk.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 12 oktober 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, J.G. Idsardi en A.P. de Jong - de Goede, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, en is op 2 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.