ECLI:NL:GHARL:2023:1797

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
200.316.159/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake proceskostenvergoeding na intrekking hoofdvordering

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding. De appellant, vertegenwoordigd door mr. S. Fentsahm, had hoger beroep ingesteld tegen de Stichting voor Openbaar Voortgezet Onderwijs Fryslân-Noord, die werd bijgestaan door mr. S.G. van der Galiën. De procedure volgde op een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland, waar de appellant zijn hoofdvordering had ingetrokken. Het hof moest beoordelen of de resterende vordering boven de appelgrens van € 1.750 uitkwam, wat niet het geval bleek te zijn. De appellant had nog aanspraak gemaakt op buitengerechtelijke kosten, maar deze bleven onder de gestelde grens. Hierdoor verklaarde het hof de appellant niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep. Tevens werd de appellant veroordeeld in de proceskosten van de Stichting, vastgesteld op € 783 voor griffierecht en € 836 voor advocaatkosten. De proceskostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat deze kan worden uitgevoerd, zelfs als de zaak aan de Hoge Raad wordt voorgelegd. Het hof wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.316.159
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwaarden, 183692)
arrest in kort geding van 28 februari 2023
in de zaak van
[appellant],
die woont [woonplaats1]
en hoger beroep heeft ingesteld,
die bij de rechtbank optrad als eiser,
hierna: [appellant] ,
voor wie als advocaat optreedt mr. S. Fentsahm,
tegen:
Stichting voor Openbaar Voortgezet Onderwijs Fryslân-Noord,
gevestigd in Leeuwarden,
die ook hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna: de Stichting,
voor wie als advocaat optreedt mr. S.G. van der Galiën.

1.De procedure bij de rechtbank

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 17 augustus 2022 dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft gewezen tussen [appellant] en de toenmalige Stichting Openbaar Onderwijs Vlieland.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 12 september 2022,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord en van incidenteel hoger beroep, met melding partijwisseling,
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
2.2
Vervolgens heeft [appellant] de stukken ingediend bij het hof voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

3.De beoordeling in hoger beroep

waar deze zaak over gaat
3.1
Deze zaak gaat over de beslissing van de voorzieningenrechter om, nadat [appellant] zijn hoofdvordering in de loop van de procedure had ingetrokken, de proceskosten te compenseren en de door [appellant] gevorderde buitengerechtelijke kosten af te wijzen. [appellant] vindt dat de Stichting alsnog in die kosten moet worden veroordeeld en de Stichting vraagt op haar beurt om [appellant] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2
Het hof gaat deze zaak niet inhoudelijk beoordelen, omdat de appelgrens van € 1.750 niet wordt gehaald. Dat zal het hof onder 3.4 en volgende uitleggen, nadat eerst iets over de naam van de wederpartij van [appellant] is gezegd.
vooraf: de partijwisseling
3.3
In de procedure bij de rechtbank was de wederpartij van [appellant] de Stichting Openbaar Onderwijs Vlieland. [appellant] heeft deze stichting vervolgens in hoger beroep gedagvaard. Die stichting is echter opgeheven na fusie op 31 juli 2022 met de Stichting voor Openbaar Voortgezet Onderwijs Fryslân-Noord. Met instemming van [appellant] heeft partijwisseling plaatsgevonden.
geen hoger beroep mogelijk
3.4
Het hof moet ambtshalve beoordelen of de waarde van de vordering waarover de voorzieningenrechter, na intrekking van de hoofdvordering, moest beslissen boven de in artikel 332 Rv genoemde appelgrens van € 1.750 ligt.
Dat sprake was van een intrekking blijkt uit de vaststelling door de voorzieningenrechter onder 3.1 van zijn vonnis. Daarin staat dat [appellant] zijn vordering in zoverre heeft ingetrokken, dat hij thans enkel nog veroordeling van de Stichting in de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten vordert. Daartegen is geen bezwaar (‘grief’) van [appellant] gericht. Het oordeel sluit overigens naadloos aan bij het verslag (‘proces-verbaal’) van de zitting bij de voorzieningenrechter op 23 juni 2022. Daarin deelt de advocaat van [appellant] mee:
“Omdat de maatregelen zijn opgeheven vervalt daarmee de vordering die hierop gericht was. Wat blijft staan is het verzoek om een proceskostenvergoeding en het verzoek om vergoeding van de buitengerechtelijke kosten.”
3.5
Gewoonlijk tellen de proceskosten niet mee bij de beoordeling van de waarde van de vordering voor ontvankelijkheid in hoger beroep. Dat is anders wanneer de vordering van de eiser in de procedure bij de rechtbank is verminderd en beperkt tot de proceskosten-veroordeling, maar in dat geval moeten de proceskosten meer dan € 1.750 bedragen, wil het hof daarover kunnen oordelen. In dit geval is de vordering van [appellant] niet beperkt tot nihil, want hij maakte nog aanspraak op € 925 voor buitengerechtelijke incassokosten. Daarmee blijft de vordering onder de appelgrens.
3.6
Gevolg van het voorgaande is dat het hof [appellant] niet-ontvankelijk moet verklaren in zijn hoger beroep. Aan de vordering van de Stichting in het incidentele hoger beroep komt het hof dan ook niet toe, omdat de Stichting in de procedure bij de voorzieningenrechter niet zelf een vordering had ingediend en dus alleen ‘meelift’ met [appellant] voor wat de proceskosten betreft.
de proceskosten in hoger beroep
3.7
Het hof veroordeelt [appellant] in de proceskosten van de Stichting in het door hem ingestelde (‘principale’) hoger beroep, bepaald op € 783 griffierecht en € 836 voor salaris van de advocaat volgens liquidatietarief (1 punt, tarief I in hoger beroep).
Voor het incidentele hoger beroep kent het hof geen salaris toe.
3.8
De proceskostenveroordeling kan ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing in kort geding

Het hof:
- verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de kant van de Stichting vastgesteld op € 783 voor griffierecht en op € 836 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E.L. Fikkers, J.H. Kuiper en J. Smit en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2023.