ECLI:NL:GHARL:2023:1766

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
200.276.552/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over niet uitbetaalde overwerkvergoedingen voor vrachtwagenchauffeurs

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, gaat het om een hoger beroep van drie vrachtwagenchauffeurs tegen hun werkgever, Vos Transport B.V., over niet uitbetaalde overwerkvergoedingen. De chauffeurs, die in de periode van 2015 tot 2016 voor Vos hebben gewerkt, claimen dat zij recht hebben op uitbetaling van overuren die niet zijn vergoed. Het hof heeft eerder op 22 februari 2022 een tussenarrest gewezen waarin het recht op betaling van uren volgens de geldende cao werd besproken. Vos heeft in dit hoger beroep betoogd dat het hof moet terugkomen op eerdere beslissingen en dat er prejudiciële vragen aan de Hoge Raad moeten worden gesteld, maar het hof heeft dit afgewezen. Het hof heeft de vorderingen van de chauffeurs beoordeeld en vastgesteld dat Vos niet correct heeft gehandeld volgens de cao, met name met betrekking tot de uitbetaling van gewerkte uren en de toepassing van pauzeregels. Het hof heeft de loonvorderingen van de chauffeurs in detail bekeken en heeft besloten dat de vorderingen van [appellant1], [appellant2] en [appellant3] gedeeltelijk toewijsbaar zijn. De uiteindelijke beslissing van het hof is dat Vos moet betalen aan de chauffeurs, met inachtneming van wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.276.552/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 5912921 CV EXPL 17-2660)
arrest van 21 februari 2023
in de zaak van

1.[appellant1] ,

die woont in [woonplaats1] ,
hierna:
[appellant1],

2. [appellant2] ,

wonende te woont in [woonplaats2] ,
hierna:
[appellant2],

3. [appellant3] ,

die woont in [woonplaats1] ,
hierna:
[appellant3],
appellanten,
bij de kantonrechter: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten],
advocaat: mr. J.H. Mastenbroek, die kantoor houdt in Groningen,
tegen
Vos Transport B.V.,
die is gevestigd in Deventer,
geïntimeerde,
bij de kantonrechter: gedaagde,
hierna:
Vos,
advocaat: mr. C.C. Hofman, die kantoor houdt in Haarlem.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Het hof heeft op 22 februari 2022 een tussenarrest in dit geschil gewezen. Daarbij is de zaak naar de rol verwezen voor een nadere berekening van de loonvorderingen door [appellanten]
1.2
Vos heeft op 3 april 2022 verzocht om tussentijdscassatieberoep van dit arrest open te stellen. Dat verzoek heeft het hof niet ingewilligd.
1.3
Op 2 augustus 2022 hebben [appellanten] een akte genomen. Daarbij hebben zij hun vorderingen gewijzigd.
1.4
Vos heeft op 11 oktober 2022 een antwoordakte genomen (met producties) waarop [appellanten] nog bij akte van 8 november 2022 hebben gereageerd.
1.5
Vervolgens hebben partijen arrest verzocht, onder overlegging van de procesdossiers en heeft het hof een datum voor arrest bepaald.

2.Waar gaat deze uitspraak over?

Deze procedure gaat over de vraag of [appellanten] nog aanspraak hebben op uitbetaling van overuren over de periode dat zij als chauffeur voor Vos hebben gewerkt. Het hof heeft in het tussenarrest van 22 februari 2022 al een aantal beslissingen gegeven over hoe het recht op betaling van uren in de destijds geldende cao was geregeld. Vos is het daar niet mee eens en wil dat het hof op die beslissingen terugkomt, dan wel daarover eerst vragen aan de Hoge Raad stelt. Het hof ziet daarvoor geen reden. Het hof zal dat hieronder toelichten.
Daarmee komt het hof toe aan de beoordeling van de vraag op welke bedragen [appellanten] nog aanspraak kunnen maken, waaraan voorafgaat of zij hun vorderingen in dit stadium van de procedure nog kunnen wijzigen. Het hof zal die vragen hierna beantwoorden.

3.De verdere beoordeling in hoger beroep

Het hof ziet geen grond om terug te komen op het tussenarrest
3.1
Volgens Vos zou het tussenarrest zich niet verhouden met een ander arrest van dit hof van 3 november 2020 gewezen tussen FNV en Roelofsen Transport B.V., destijds handelende onder de naam Rotra (verder: het Rotra-arrest). [1]
3.2
Het hof heeft in het tussenarrest in overweging 7.10 overwogen dat het Vos vrijstaat om te bepalen dat de chauffeurs bij wachttijden boven de 1,5 uur bij een klant een extra formulier moeten invullen. Vos heeft erop zich rechtmatig belang bij om aan de hand daarvan bij haar klanten inefficiënte laad- en losprocedures in rekening te brengen. Zij mag ook haar chauffeurs erop aanspreken als zij zich niet aan deze instructie houden. Wat zij echter niet mag is aan het schenden van deze instructie automatisch de sanctie verbinden dat wel gemaakte diensturen worden aangemerkt als pauze en niet worden uitbetaald. Dat is in strijd met artikel 23 van de cao en de daarbij behorende Bijlage VII. Als een chauffeur zich stelselmatig niet houdt aan de instructies, kan Vos deze chauffeur waarschuwen en, als zij daarin heeft voorzien in de arbeidsovereenkomst, de chauffeur mogelijk een boete opleggen. Alleen als de uit de boordcomputer blijkende wachttijden niet zijn te wijten aan een klant en deze door de chauffeur zelf zijn veroorzaakt, hoeft Vos deze niet uit te betalen, gelet op artikel 25 lid 3 van de cao. Dat moet Vos dan wel gemotiveerd stellen.
3.3
Volgens Vos zou in het Rotra-arrest een daarvan afwijkend oordeel zijn gegeven, waarmee het tussenarrest niet is te verenigen. Het hof ziet in het Rotra-arrest geen reden om terug te komen op het tussenarrest. In het Rotra-arrest ging het om een andere cao (namelijk die voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen - verder de cao Mobiele Kranen - die in artikel 26 een vergelijkbare bepaling kent als artikel 23 van de in deze zaak aan de orde zijnde cao Goederenvervoer Nederland 2014-2016 (verder: cao Goederenvervoer). Artikel 26 van de cao Mobiele Kranen kent, anders dan de cao Goederenvervoer, geen verwijzing naar bijlage VII met het daarin opgenomen protocol dat het hof in het tussenarrest heeft geciteerd en dat van belang is voor de uitleg van de cao.
3.4
In het Rotra-arrest ging het om een vervoersonderneming (Rotra) die bij stilstand een formulier van de chauffeur verlangde met een toelichting en, bij het ontbreken van die toelichting, de stilstandsuren vanaf een bepaald moment, aanmerkte als pauze, overeenkomstig de pauzestaffel uit de cao, met dien verstande dat de correctie nooit meer kon bedragen dan die pauzestaffel, en met de mogelijkheid van de werknemer om bezwaar aan te tekenen. FNV vorderde in die procedure een verbod op deze handelswijze, omdat het vragen van verantwoording vooraf in strijd zou zijn met het systeem van de cao Mobiele Kranen. Die vordering is door het hof afgewezen, waarbij het hof het systeem dat Rotra toepaste in overeenstemming oordeelde met het controlerecht dat de werkgever toekomt, waarbij het hof van belang achtte dat Rotra nooit tot een hoger correctie kwam dan met de tijden van de pauzestaffel.
3.5
Het hof heeft in het tussenarrest (in rov. 7.6) overwogen dat het Vos vrijstond om de pauzestaffel toe te passen. Vos heeft juist niet de pauzestaffel toegepast maar alle wachturen bij een klant boven de 1,5 uur aangemerkt als pauze, ongeacht het maximum van de pauzestaffel. Vos heeft tot aan het wijzen van het tussenarrest ook uitdrukkelijk aangegeven ook geen beroep meer te zullen doen op de pauzestaffel. Daarbij heeft Vos, anders dan in het Rotra-arrest aan de orde was, ook niet de in de cao voorgeschreven wijze van het verstrekken van de loongegevens gevolgd, zoals het hof in het tussenarrest (rov. 7.8) heeft overwogen, waarmee de mogelijkheden voor de chauffeurs om adequaat bezwaar te kunnen maken tegen de door Vos toegepaste inhoudingen, beperkt waren. Anders dan in het Rotra-arrest aan de orde was kan de door Vos destijds toegepaste werkwijze daarom niet worden aangemerkt als een praktische en transparante invulling van het controlerecht. Het hof ziet in het Rotra-arrest dan ook geen reden om terug te komen op het tussenarrest op het door Vos aangevallen punt.
Geen prejudiciële vragen
3.6
Evenmin ziet het hof aanleiding om op dit punt vragen te stellen aan de Hoge Raad, nog daargelaten dat Vos ook niet heeft aangegeven welke vragen dan gesteld zouden moeten worden. Het gaat in deze procedure om een drietal individuele – feitelijk complexe -loonvorderingen tegen een werkgever die de cao niet heeft nageleefd. De in deze zaak gerezen uitlegproblemen hangen juist nauw samen met de schending van de op de werkgever rustende cao-verplichting omtrent de verantwoording van de verloning.
Uiteraard staat het Vos vrij zelf cassatie instellen tegen de oordelen van het hof in deze procedure.
Het onjuist invullen van de boordcomputer
3.7
Vos stelt verder dat het hof in het tussenarrest nog niet heeft geoordeeld over haar beroep op de Handleiding Boordcomputer. Volgens Vos hebben de chauffeurs in strijd met die handleiding de code wachten ingevoerd en mocht Vos de uren die met deze code (en de codes diversen, stilstand en privé) als onverantwoorde tijd bestempelen. Subsidiair stelt zij dat deze onverantwoorde tijd is ontstaan door toedoen/ eigen schuld van [appellanten] als bedoeld in artikel 25, onder a, lid 3 van de cao.
3.8
Het hof heeft in het tussenarrest al vastgesteld dat de cao een standaardkarakter heeft en dat het Vos niet vrijstaat om daarvan in interne documenten af te wijken. Wat dat betreft heeft de Handleiding Boardcomputer geen andere status dan het Handboek Chauffeur dat Vos hanteerde. Het niet opvolgen van die handleiding leidt niet tot het mogen afwijken van de cao door Vos. Over de onverklaarbare code ‘stilstand’ in de boardcomputer heeft het hof in het tussenarrest al geoordeeld (rov. 7.11) en daarbij ook overwogen dat bij langere perioden van stilstand Vos mogelijk een beroep op artikel 25 lid 3 van de cao toekomt. Voor de code ‘privé’ geldt dat als zodanig aangeduide werkzaamheden in de regel niet als overwerk geclaimd kunnen worden. Dat is in deze loonvorderingen verder ook niet aan de orde. Bij de code diversen geldt dat Vos wel om een toelichting kan vragen in het kader van haar controlebevoegdheid.
De loonvorderingen (algemeen)
3.9
[appellanten] hebben bij akte een nieuwe berekening van hun loonvorderingen overgelegd. Daarbij is uitgelegd hoe de berekening op technische wijze is uitgevoerd. Uitgangspunt in die berekening is de tijd dat [appellanten] ingeklokt/ingelogd waren. Alle geklokte uren die niet eerder zijn uitbetaald worden gevorderd, plus nog een aantal andersoortige vorderingen waarop het hof hierna terugkomt. In de akte wordt niet meer ingegaan op de discussie ten aanzien van de afzonderlijke als uren zoals die in de loop van de procedure is gevoerd. In haar tegenberekening houdt Vos deels vast aan haar eerdere standpunten. Beide partijen hebben (op een enkele, hierna te bespreken uitzondering na) geen nieuwe, feitelijke, argumenten op ritniveau aangevoerd.
3.1
Het hof verwijst naar wat in het tussenarrest is overwogen, met name de overwegingen 7.6 en 7.7. Niet alle geklokte uren boven de 40 uur per week komen voor uitbetaling als overuur in aanmerking. Het hof zal bij de beoordeling van de toewijsbaarheid van de gevorderde bedragen, uitgaan van de berekeningen van [appellanten] Het hof verwerpt hetbezwaar van Vos tegen de systematiek van deze berekening, die uitgaat van overwerk op weekbasis. Dit is in overeenstemming met artikel 23 van de cao Goederenvervoer. Vos heeft destijds de overuren per maand uitbetaald, waarbij voor weken die in verschillende maanden liggen een rekenkundige berekening is toegepast die niet geheel in overeenstemming is met het systeem van de cao. Bij de vergelijking van de door [appellanten] berekende overuren met de daadwerkelijk uitbetaalde overuren op maandbasis kunnen hierdoor verschillen bestaan. [appellanten] hebben echter in de akte gewerkt met de hele periode, waarbij alle berekende overuren zijn afgezet tegen alle uitbetaalde overuren. Dat bij die wijze van berekening bepaalde dagen dubbelzijn geteld, zoals Vos stelt, is het hof niet gebleken.
3.11
Het hof zal op die totaalberekening van [appellanten] in mindering brengen de door Vos – per maand – betwiste uren die zien op de categorieën aan- en afkoppelen en diversen. Voor aan- en afkoppelen geldt dat Vos – anders dan in eerste aanleg waarin zij de grens op 10 minuten had gesteld – nu de daarvoor geschreven uren waarbij meer dan 30 minuten per keer is verantwoord in mindering gebracht op de overurenberekening van [appellanten] hebben niet meer toegelicht waarom er in desbetreffende ritten zo lange tijd voor deze werkzaamheden nodig was. Ook zal het hof de uren voor diversen, die ook verder niet meer zijn toegelicht, in mindering brengen. Deze correctie is grofmazig, maar dat is het gevolg van de wijze waarop partijen het debat hebben gevoerd. Enerzijds zijn voor een deel de wachturen waartegen Vos bezwaar maakt mogelijk door de chauffeur veroorzaakt of is er tijd na afloop van de rit op de standplaats doorgebracht (‘rondgehangen’) die niet noodzakelijk was; anderzijds zijn mogelijk bij een deel zijn van de als diversen verantwoorde uren wel werkzaamheden voor Vos verricht (autowassen of reparaties uitvoeren) die voor vergoeding in aanmerking komen. Uit de stukken kan niet voor elk uur afgeleid exact afgeleid worden dat dit terecht als overuur wordt geclaimd. Een nader deskundigenonderzoek dat [appellanten] nog voorstellen kan op dit punt ook niet meer duidelijkheid opleveren omdat daarbij niet kan worden vastgesteld wat de chauffeurs op die tijdstippen feitelijk hebben gedaan. Het hof zal deze correcties – zoals Vos dat ook heeft gedaan – in mindering brengen tegen het laagste door [appellanten] gehanteerde overwerktarief (130%).
3.12
Vos komt in haar tegenberekening voor een aantal maanden op lagere bedragen dan zij zelf in die maanden heeft verloond en daarmee tot een negatieve correctiepost op het nog aan [appellanten] uit te keren bedrag. Het hof gaat daaraan voorbij. Vos kan in dit stadium van de procedure niet voor het eerst een beroep op verrekening doen.
3.13
Vos stelt verder dat de in de berekening de pauzestaffel niet juist is toegepast in die zin dat de opgenomen en verantwoorde pauzes korter zijn dan de pauzetijden uit de staffel. Ook aan dit bezwaar gaat het hof voorbij, omdat Vos tot haar laatste akte zich steeds op het standpunt heeft gesteld de forfaitaire pauzes van de pauzestaffel verder niet toe te passen. Op dit standpunt kan zij in dit stadium van de procedure niet meer terugkomen.
3.14
Het hof zal hierna de individuele loonvorderingen nader bespreken
De vordering van [appellant1]
Wijziging van eis
3.15
[appellant1] heeft in de akte de vordering voor niet uitbetaalde overuren over de periode 7 april 2015 tot 16 september 2016 berekend op € 10.422,32. Deze vordering blijft binnen het bedrag van de vordering zoals die bij de memorie van grieven was ingesteld. In zoverre is er geen sprake van een vermeerdering van eis. Daarvan is wel sprake op een ander punt. Eerst in de aktewisseling na het tussenarrest is aan de orde gesteld dat een deel van de vordering van [appellant1] , namelijk over de periode van 7 tot en met 14 januari 2016, niet betrekking heeft op niet uitbetaalde overuren, maar over een geschil over opgenomen onbetaald verlof, loonopschorting en het niet mee willen werken aan re-integratie. Die grondslag is te laat in de procedure aangevoerd en de vordering die betrekking heeft op deze week kan dan ook niet in deze appelprocedure, na een inhoudelijk tussenarrest, voor het eerst worden gevoerd. Het hof zal deze vermeerdering van grondslag niet toelaatbaar verklaren wat betekent dat dit onderdeel van de vordering niet voor toewijzing in aanmerking komt.
3.16
Vos heeft een tegenberekening overgelegd die sluit op een nog te betalen bedrag van € 622,95 en tegen de berekening van [appellant1] een aantal specifieke verweren gevoerd die het hof inhoudelijk zal bespreken
De klokkaarten van [appellant1] (periode april tot en met juli 2015)
3.17
[appellant1] had, zoals al in het tussenarrest is besproken, een schaduwadministratie bijgehouden. Dat die schaduwklokkaarten niet zijn ondertekend, betekent niet dat daaraan geen bewijswaarde toekomt. Vos kan aan de hand van de originele rittenstaten aantonen dat de schaduwboekhouding niet klopt. Het hof heeft in rov. 7.23 van het tussenarrest al geoordeeld dat, als Vos niet meer over die bescheiden beschikt, dat voor haar rekening en risico komt.
3.18
Het hof stelt vast dat Vos ook geen tegenberekening voor de periode april tot en met juli 2015 heeft overgelegd. Het door [appellant1] voor die periode berekende bedrag van € 1.855,39 bruto aan achterstallig loon over overwerk acht het hof toewijsbaar.
Verlofdagen gecompenseerd met overuren
3.19
Volgens Vos heeft [appellant1] op 21 april, 20 mei en 27 mei 2016 een verlofdag opgenomen die niet is geregistreerd en is weggestreept tegen overuren. [appellant1] heeft deze afspraak betwist.
Uit de eigen berekening van [appellant1] blijkt dat hij op die dagen niet heeft gewerkt terwijl hij ook heeft erkend dat voor die dagen geen verlofdag is geregistreerd. Hij heeft alleen ten aanzien van 27 mei 2016 gesteld dat die dag in Duitsland een nationale feestdag zou zijn en dat hij niet kon lossen en dat hij daarom wel recht heeft op loon/ overuren over die dag. Hij heeft dit verder niet toegelicht. Op de lijst van officiële Duitse feestdagen die het hof op internet heeft geraadpleegd komt 27 mei 2016 niet voor. De dichtstbijzijnde feestdag is 26 mei 2016 (Fronleichnamstag) die in sommige deelstaten een officiële vrije dag was, maar dat geldt niet voor 27 mei. Het hof honoreert dan ook het bezwaar van Vos op dit punt.
De periode augustus 2015 tot en met december 2015
3.2
Vos stelt dat op 2, 15 en 23 september de boordcomputer niet zou hebben gewerkt en dat [appellant1] van een te hoog aantal uren is uitgegaan. Het hof kan deze stelling niet volgen. Voor 15 september 2016 meldt [appellant1] in zijn berekening kloktijden van 7:01 in en 20:30 uit, met een bruto werktijd van 13:29 uur; na aftrek van genoten pauze resteert aan gewerkte uren 12:48. Volgens Vos zou [appellant1] hebben gerekend met 13.5 uur en zou dit 11.5 uur moeten zijn. [appellant1] heeft niet met 13.5 uur gerekend en dat dit 11.5 uur zou moeten zijn heeft Vos niet aangetoond. Voor de andere dagen geldt dat eveneens dat de berekening van Vos niet navolgbaar is. Het hof gaat aan die bezwaren van Vos voorbij.
3.21
Het aantal uren voor diversen dat Vos betwist bedraagt in deze periode 21,25 en het aantal uren aan- afkoppelen 8, tezamen derhalve 30,25 uur. Die uren zal het hof, overeenkomstig rov 3.11, in mindering brengen. Tegen een uurloon van € 14,80 plus 30 % komt dit neer op een bedrag van € 582,01. Als dit bedrag in mindering wordt gebracht op het door [appellant1] gevorderde bedrag over deze periode van € 3.276,64 resteert een bedrag van € 2.694,63 bruto. Dat het hof toewijsbaar acht.
De periode januari tot en met september 2016
3.22
Januari 2016. Op het door [appellant1] berekende bedrag dient het bedrag voor het week onbetaald verlof (rond de ziekmelding, zie hiervoor onder 3.15) te worden afgetrokken, door Vos berekend op €735,49
3.23
April 2016: het hof corrigeert de berekening van [appellant1] met de compensatiedag van 21 april 2026, door het hof gesteld op 8 uur tegen het hoogste overwerktarief in die maand, neerkomende € 236,80.
3.24
Mei 2016: Hier compenseert het hof de berekening van [appellant1] met twee compensatiedagen, gerekend tegen het hoogste overwerkuren in die maand, door het hof (7,5 tegen 200% en 8,5 tegen 30%) door het hof berekend op € 385,54.
3.25
Het aantal uren diversen bedraagt in deze periode 34,75 en het aantal uren aan- en afkoppelen 14,25, tezamen 49,25 uur, wat bij 130% van het uurloon van € 14,80 neerkomt op € 947,57 bruto. Tezamen met de overige hiervoor berekende correctieposten komt dit neer op een brutobedrag van € 2.305,40. Als dit bedrag wordt afgetrokken van de door [appellant1] berekende vordering over deze periode (€ 5.290,92) resteert een bedrag van € 2.985,52 bruto dat toewijsbaar is.
De totale loonvordering van [appellant1]
3.26
Het hof ziet, ook gelet op het late tijdstip waarop [appellant1] zijn vordering heeft ingesteld, en gelet op de aard van de vordering, aanleiding om de gevorderde wettelijke verhoging over de toewijsbare bedragen vast te stellen op 20%. Het hof zal over het totaal van het achterstallige loon en de wettelijke verhoging de wettelijke rente toewijzen waarbij het hof de wettelijke rente over de over 2015 nog verschuldigde bedragen zal laten ingaan op 1 januari 2016 en die over het in 2016 verschuldigde bedrag op 1 oktober 2016 (de maand na afloop van het de arbeidsovereenkomst) aangezien het door [appellant1] gestelde, verder niet toegelichte tijdstippen (‘telkens wanneer de respectievelijke loonbetalingen hadden moeten plaatsvinden’) te onduidelijk is gelet op de aard van deze vordering.
3.27
Daarom komt het hof uit op een bedrag van (1855,39 +2.694,63 te vermeerderen met 20% wettelijke verhoging) € 5.460,24 bruto over 2015, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2016 en op een bedrag van (2.985,52 plus 20% wettelijke verhoging) € 4.800,61 bruto over 2016, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 oktober 2016.
De vordering van [appellant2]
3.28
[appellant2] vordert bij akte een bedrag van € 4.342,85 bruto en een bedrag aan € 400,36 netto aan niet uitgekeerde onkostenvergoedingen. Dit is een eisvermeerdering ten opzichte van de bij de memorie van grieven bepaalde vordering. In de memorie van grieven heeft de advocaat van [appellant1] - gelet op de vorderingen die in eerste aanleg waren ingesteld en nader waren verwoord in de akte vermeerdering van eis van 27 augustus 2019 – klaarblijkelijk de vorderingen van [appellant2] en [appellant3] verwisseld. Het hof zal de vorderingen in de memorie van grieven lezen zoals die zijn bedoeld. Dit betekent dat het hof uitgaat van een vordering van [appellant2] die bij grieven is bepaald op respectievelijk € 3.896,68 bruto en € 396,10 netto. In zoverre bevat de akte dan ook een eisvermeerdering die in dit stadium in beginsel niet meer toelaatbaar is. Daarbij acht het hof ook van belang dat ook in de loonvordering van [appellant2] in de akte een nieuw element is meegenomen, namelijk een discussie over de juiste toepassing van wachtdagen bij arbeidsongeschiktheid als geregeld in artikel 12 van de cao Goederenvervoer. Dit is in dit stadium van de procedure niet toelaatbaar.
3.29
Vos berekent de aanspraak van [appellant2] op € 1.955,40 bruto.
3.3
Het hof zal, op dezelfde wijze als bij [appellant1] , op de loonvordering de uren voor af- en aankoppelen en diversen aftrekken (afgerond op kwartieren; Vos heeft bij [appellant2] anders afgerond dan bij [appellant1] ). Voor 2015 betreft dit 3,75 uur aan diversen en 7 uur voor aan- en afkoppelen, derhalve in totaal 10,75 uur. Bij een uurloon van € 12,71 komt dit, bij 130% neer op € 177,62. Dit leidt – uitgaan de van het in de akte gevorderde bedrag - tot een aanspraak van (4.342,5 – 177,62) € 4.164,88 bruto. Het hof stelt in de loonvordering vast op het bedrag zoals dat in de memorie van grieven beoogd was te vorderen, namelijk € 3.896,68 bruto.
3.31
Het daarnaast gevorderde nettobedrag aan cao-vergoedingen is volgens [appellant2] gebaseerd op artikel 40 van de cao. De cao Goederenvervoer 2014-2016 kent echter geen artikel 40 (de tekst geeft aan dat dat artikel was vervallen). Het hof acht dat bedrag op die grondslag niet toewijsbaar.
3.32
Het hof zal ook bij [appellant2] de wettelijke verhoging matigen tot 20 % (waarmee het toewijsbare bedrag neerkomt op € 4.676,02 bruto) gelet op het tijdstip van het indienen van de vordering. Het hof zal de wettelijke rente laten ingaan op 1 mei 2016.
De vordering van [appellant3]
3.33
[appellant3] vordert bij de akte (uitsluitend) een bedrag van € 4.167,47 bruto aan achterstallig loon. Dit is een eisvermindering ten opzichte van de bij de memorie van grieven ingestelde vordering zoals het hof die leest in het licht van hiervoor genoemde akte van 27 augustus 2019. Het hof gaat voorbij aan het beroep van Vos op de eiswijziging in een te laat stadium van de procedure.
3.34
Volgens Vos is de vordering van [appellant3] tot een bedrag van € 1.094,73 toewijsbaar, maar volgens haar zou het hof dit bedrag toch niet kunnen toewijzen omdat het bedrag onder de appelgrens ligt. Dit laatste verweer faalt. Voor de appelgrens is alleen bepalend de hoogte van de ingestelde vordering in eerste aanleg, niet de hoogte van een eventueel toewijsbaar bedrag. De vordering van [appellant3] ligt ruim boven de appelgrens van € 1750,-.
3.35
Het hof brengt op de vordering van [appellant3] voor het jaar 2015 12,25 uur aan diversen en 0,5 uur aan aan/afkoppelen in mindering. Dit komt neer op een correctiepost van (12,75 * € 12,71 * 130%) € 201,67. Indien dit bedrag in mindering wordt gebracht op de vordering als door [appellant3] berekend (€ 1.356,77) resteert een bedrag van € 1146,10 bruto. Ook hier stelt het hof de wettelijke verhoging op 20%, - wat leidt tot een bedrag van € 1.375,32 - en de ingangsdatum van de wettelijke rente op 1 januari 2016.
3.36
Voor 2016 bedragen de correcties voor diversen en voor aan- en afkoppelen in totaal 2,75 uur. Bij een uurloon van € 13,60 leidt dit tot een correctiepost van € 48,62. Na vermindering met dit bedrag komt de loonvordering over 2016 neer op € 2.762,08. Vermeerderd met wettelijke verhoging van 20% leidt dit tot een toewijsbaar bedrag van € 3.314,50 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2016 (de maand na einde arbeidsovereenkomst).
De slotsom
3.37
De grieven slagen deels. Het hof zal het eindvonnis van de kantonrechter vernietigen, evenals het ook aangevochten tussenvonnis van 2 juli 2019 waarop de vernietigde beslissingen steunen. Dit grief gericht tegen het tussenvonnis van 26 februari 2019 treft geen doel zoals het hof in het tussenarrest al heeft beslist. Dat vonnis komt, voor zover aangevochten, voor bekrachtiging in aanmerking.
3.38
Opnieuw rechtdoende zal het hof Vos veroordelen tot betaling van de bedragen hiervoor genoemd onder de rechtsoverwegingen 3.27, 3.32, 3.35 en 3.36. Buitengerechtelijke incassokosten zijn in hoger beroep niet meer gevorderd, zodat het hof niet in hoeft te gaan op het daartegen gerichte betoog van Vos in haar antwoordakte.
3.39
Gelet op deze uitkomst zijn beide partijen over en weer op punten in het ongelijk gesteld, zodat het hof de proceskosten zal compenseren, zowel van de procedure bij de kantonrechter als van de procedure in hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
4.1
bekrachtigt het tussenvonnis van de kantonrechter te Zwolle van 26 februari 2019, voor zover in appel aangevochten;
4.2
vernietigd de vonnissen van de kantonrechter te Zwolle van 2 juli 2019 en van 24 december 2019 en in zoverre opnieuw rechtdoende
4.3
veroordeelt Vos tot betaling aan [appellant1] van een bedrag van € 5.460,24 bruto aan achterstallig loon over 2015, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2016 en tot betaling van een bedrag van € 4.800,61 bruto aan achterstallig loon over 2016, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 oktober 2016;
4.4
veroordeelt Vos tot betaling aan [appellant2] van een bedrag van € 4.676,02 bruto aan achterstallig loon over 2015, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2016;
4.5
veroordeelt Vos tot betaling aan [appellant3] van een bedrag van € 1.375,32 bruto aan achterstallig loon over 2015, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2016, en tot betaling van een bedrag van € 3.314,50 aan achterstallig loon over 2016, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 mei 2016;
4.6
de wettelijke rente is bij alle veroordelingen verschuldigd tot de dag van betaling;
4.7
compenseert de kosten van de procedure, zowel bij de kantonrechter als in hoger beroep in die zin dat alle partijen hun eigen kosten moeten dragen;
4.8
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, M.E.L. Fikkers en R.S. de Vries en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
21 februari 2023..

Voetnoten

1.ECLI:NL:GHARL:2020.8977