ECLI:NL:GHARL:2023:1757

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
22/00089
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en aftrekbare kosten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2019 werd bevestigd. Belanghebbende had een bruto uitkering ontvangen van € 15.543 op basis van de Participatiewet, maar had in zijn aangifte een lager bedrag opgegeven. De inspecteur van de Belastingdienst heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep. Tijdens de zitting op 17 januari 2023 heeft belanghebbende zijn standpunt toegelicht, waarbij hij ook advocaatkosten en griffierechten als aftrekbare kosten wilde opvoeren. De inspecteur betwistte echter de aftrekbaarheid van deze kosten, omdat er volgens hem geen causaal verband was met de uitkering. Het Hof heeft geoordeeld dat de door belanghebbende opgevoerde kosten niet kunnen worden aangemerkt als aftrekbare kosten in de zin van de Wet IB 2001, omdat deze kosten niet zijn gemaakt tot verwerving, inning of behoud van de uitkering. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer BK-ARN 22/00089
uitspraakdatum: 28 februari 2023
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 november 2021, nummer LEE 21/1698, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Leeuwarden(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2019 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2023. Daarbij zijn verschenen en gehoord belanghebbende en mr. K.A. Faber, als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de Inspecteur, bijgestaan door [naam2] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft in het jaar 2019 een bruto uitkering genoten op grond van de Participatiewet (hierna: de uitkering) van € 15.543.
2.2.
Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV voor het jaar 2019 gedaan naar een verzamelinkomen van € 14.126. In de aangifte is de uitkering opgenomen voor € 14.137. Uit de uitdraai ten behoeve van de eigen administratie volgt dat belanghebbende de uitkering heeft aangegeven voor € 15.543 en daarnaast aftrekbare kosten heeft geclaimd van € 1.406.
2.3.
De Inspecteur heeft bij brief van 8 februari 2021 belanghebbende kenbaar gemaakt voornemens te zijn van de ingediende aangifte af te wijken. De brief bevat onder meer de hiernavolgende passages:

1. Afwijking(en) per onderdeel van de aangifte
Inkomen uit werk en woning (box 1)
In de aangifte hebt u € 14.137 aangegeven voor uitkeringen die u hebt ontvangen van [de gemeente] . Uit mijn informatie blijkt dat u een bedrag van € 15.543 aan uitkeringen hebt ontvangen van [de gemeente] . Omdat voor deze inkomsten een lager bedrag is aangegeven, is het totaal van de rubriek Pensioen, lijfrente en andere uitkering te laag. Ik ben op dit punt van de aangifte afgeweken met een bedrag van € 1.406.
(…)

2.Vervolg

Binnenkort ontvangt u het aanslagbiljet. Als u het niet eens bent met de aanslag, kunt u een bezwaarschrift indienen. Op het aanslagbiljet vindt u meer informatie over het indienen van een bezwaarschrift. Meer informatie over de onderwerpen in, deze brief vindt u in de toelichting bij uw aangifte of op internet:
www.belastingdienst.nl. zullen zijn verwerkt. (…)”
2.4.
Bij e-mailbericht van 11 februari 2021 heeft belanghebbende de Inspecteur onder andere het volgende bericht:
“Afgelopen week sprake ik met u telefonisch aangezien ik u telefonisch had bereikt omdat ik vragen had.
U gaf daarbij aan dat u het inkomen had overgenomen c.q. had doorgekregen van [de gemeente] en dat dat bedrag 15.543 euro was. U gaf tevens aan dat er volgens u alleen de aftrekpost was van de specifieke zorgkosten van 11 euro.
Ik heb echter nader onderzoek verricht en op mijn aangifte formulier welke ik zelf heb uitgeprint staat echter heel duidelijk dat ik als uitkering heb opgegeven 15.543 euro en daarnaast staat onder pensioen en andere uitkeringen daarnaast de loonheffing van 3.220 euro en daarnaast staat wel degelijk 1406 euro aan aftrekposten.
Hier bent u ten onrechte aan voorbij gegaan. Ik wijs ook naar het jaar 2018 waar dat ook door de belastingdienst is gedaan en dat dit door de rechter in eerste aanleg van de rechtbank Noord Nederland is gecorrigeerd en die heeft aangegeven dat die net als mij de opvatting is toegedaan dat de aftrekposten mogelijk zijn op de uitkering.
Ik verzoek u derhalve ook de rechter te volgen en de aftrekpost en 1406 euro alsnog mee te nemen.”
2.5.
Per e-mailbericht van 15 februari 2021 heeft de Inspecteur op het e-mailbericht van belanghebbende (zie 2.4.) als volgt gereageerd:
“Ik kan niet aan uw verzoek tegemoet komen. Allereerst heb ik zowel in mijn brief van 8 februari 2021 en ons telefonisch contact naar aanleiding van die brief, vermeld dat ik alleen het bedrag wat aangegeven was als ontvangen uitkering van [de gemeente] heb gecorrigeerd in € 15.543. De kosten waar u naar refereert waren mij niet bekend bij de vaststelling, maar daar kom ik hieronder op terug.
Ik heb de correctie moeten doorvoeren omdat in de aangifte - zoals die mij digitaal ter beoordeling is aangeboden - € 14.137 was aangegeven. Of u dit bedrag wel had ingevuld in uw aangifte is daarom nu van minder belang. Het feit is dat er in de vaststelling van het inkomen uit werk en woning over 2019 rekening gehouden moet worden met € 15.543 als genoten bruto uitkering van de Gemeente.
In de aangifte ben ik geen kostenaftrek van € 1.406 tegen gekomen. Ik heb daarom deze kostenaftrek ook niet kunnen meenemen in de beoordeling en ook niet hoeven en kunnen corrigeren.
Ik heb wel even terug gekeken naar de behandeling en verwerking van de aangifte en bezwaarschrift over 2018. Daar heeft deze kostenaftrek ook gespeeld, ging om een ander bedrag, maar u heeft een uitspraak gekregen op het door u ingediende bezwaarschrift. Het bezwaar is gehandhaafd omdat de kosten niet voor aftrek in aanmerking komen. Uit de uitspraak blijkt thans ook dat de kostenaftrek door u is verantwoord als verschil tussen de opgave van de Gemeente (bruto-uitkering) en het in de aangifte opgegeven bedrag van de uitkering. Ook in 2019.
U geeft vervolgens aan dat de Rechter anders beslist heeft. Ik heb daar geen informatie over en als de beslissing van de Rechter anders luidt, dan zal de aanslag over het jaar waarbij geen rekening is gehouden met de aftrek, alsnog ambtshalve verminderd moeten worden. De uitspraak van de Rechter kan echter niet direct op 2019 betrekking hebben omdat u de definitieve aanslag over 2019 nog moet ontvangen op korte termijn.
Ik heb in mijn brief en telefonisch ook al aangegeven dat u bezwaar kunt maken op het moment dat de aanslag over 2019 een dagtekening heeft. Inhoudelijk zal het bezwaar dan hetzelfde zijn als tegen de aanslag over 2018.
U kunt in uw bezwaar verwijzen naar de uitspraak van de Rechter. In dat geval zal de aanslag over 2018 worden aangepast en zal het bedrag van de kostenaftrek over 2019 beoordeeld worden op de hoogte.”
2.6.
De Inspecteur heeft met dagtekening 5 maart 2021 de aanslag IB/PVV 2019 vastgesteld naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning tot een bedrag van € 15.532. De uitkering is hierin opgenomen voor € 15.543. De aftrekbare kosten zijn niet geaccepteerd.
2.7.
De aftrekbare kosten die belanghebbende op de uitkering in aftrek heeft gebracht betreffen advocaatkosten en griffierechten. Door belanghebbende zijn een zestal declaraties ingebracht. De specificatie van deze declaraties is als volgt:
Nr.
Datum
Omschrijving
1
29 augustus 2019
[belanghebbende] /Fideaal (advies) eigen bijdrage toevoeging 5DO6814
145
2
29 augustus 2019
[belanghebbende] /BKR. Eigen bijdrage toevoeging 5DO6847
145
3
29 augustus 2019
[belanghebbende] / [de gemeente] (schulden beroep). Griffierecht LEE 19/02938
47
4
1 september 2019
Eigen bijdrage hoger beroep betalingsonmacht en bijzondere bijstand: toevoeging 5DP0501, 5DP0502, 5DP0504, 5DR0505, 5DP0506
725
5
1 september 2019
[belanghebbende] / [de gemeente] (schulden beroep): eigen bijdrage toevoeging 5DP0507
145
6
12 juli 2019
[belanghebbende] /advies [naam3] Eigen bijdrage 5DO3566
199
2.8.
Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende een plan van aanpak (in het kader van de Participatiewet) met dagtekening 1 juli 2017 overgelegd. Dit plan van aanpak (artikel 44a van de Participatiewet/artikel 3 Participatieverordening) bevat de uitwerking van de ondersteuning van [de gemeente] en de verplichtingen van belanghebbende gericht op arbeidsinschakeling en de gevolgen van het niet naleven van die verplichtingen door belanghebbende. In de omschrijving van de verplichtingen van belanghebbende is onder andere het volgende opgenomen:

Wat mag u van ons verwachten?
 U krijgt ondersteuning bij het vinden van werk d.m.v. ondermeer actieve benadering van werkgevers door en met de klantmanager;
 U krijgt tips aangaande uw cv, sollicitatiebrieven en presentatie;
 U krijgt handvatten hoe en waar u het beste kunt solliciteren;
 Persoonlijke begeleiding: wij kunnen u bijvoorbeeld ondersteunen in het opstellen van een brief en het voorbereiden van een gesprek.
Wat verwachten wij van u?
 U verricht minimaal 3 sollicitatieactiviteiten per week; (…);
 U zorgt ervoor dat uw cv volgens de werkinstructie “Een goed digitaal cv” op werk.nl staat;
 U neemt deel aan workshops, speeddates en andere activiteiten waarvoor u uitgenodigd wordt door [de gemeente] ;
 U meldt zich maandelijks op het inloopspreekuur op de woensdag tussen 9.00 en 11.30 uur;
 U houdt al uw sollicitatieactiviteiten bij. Wekelijks mailt uw sollicitatieactiviteiten door naar uw klantmanager;
 U houdt uw klantmanager op de hoogte van uw gesprekken en bijeenkomsten met Bureau [naam4] (op het kantoor van de Kamer van Koophandel te Leeuwarden); de gesprekken en bijeenkomsten zijn een onderdeel van het préstart traject;
 Start van het pré start is 1 februari 2018 en eindigt uiterlijk op 1 september 2018.
 Op 1 mei 2018 vindt er tussenevaluatie plaats van het préstart traject bij bureau [naam4] ;
 U bent zowel telefonisch als per mail goed bereikbaar;
 U aanvaardt algemeen geaccepteerde arbeid
Inzet en communicatie
(…)
Wanneer u niet tijdig (en/of zonder geldige reden) afzegt voor een afspraak of niet voldoet aan bovenstaande afspraken naar het oordeel van de klantmanager, dan kan dit gevolgen hebben voor uw uitkering. Wanneer u zich niet houdt aan de gemaakte afspraken dan kan dit leiden tot een verlaging van uw uitkering (artikel 18 Participatiewet en de Afstemmingsverordening 2015). (…)”

3.Geschil

In geschil is of de aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2019 naar het juiste bedrag is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende, al dan niet met een beroep op het zorgvuldigheids- of motiveringsbeginsel, recht heeft op de door hem opgevoerde aftrekbare kosten, welke vraag belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende verzoekt om aftrek van een bedrag van € 1.406 als aftrekbare kosten van uitkeringen en verstrekkingen, bestaande uit de eigen bijdrage voor advocaatkosten en griffierechten ter zake van een aantal namens hem gevoerde procedures. Deze kosten zijn aan hem in rekening gebracht door middel van de declaraties weergeven onder 2.7. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende zijn stelling dat de bedragen voldaan op de facturen met de nummers 1 en 6 (zie 2.7.) tot deze aftrekbare kosten behoren, laten varen en daarbij verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 14 oktober 2022. [1] Niet in geschil is dat alle facturen door belanghebbende in 2019 zijn voldaan.
4.2.
Het voorgaande betekent dat belanghebbende verzoekt om aftrek van een bedrag groot € 1.062 als aftrekbare kosten van uitkeringen en verstrekkingen, bestaande uit de eigen bijdrage voor advocaatkosten in een procedures om de BKR-registratie te laten vervallen (factuurnr. 2: € 145), diverse bijdragen bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen zoals bijvoorbeeld om een wasmachine te verkrijgen (factuurnr. 4: € 725), een krediet bij de gemeente te verkrijgen om zijn schulden te saneren (factuurnr. 5: € 145) en uit griffierecht in een procedure met de gemeente omtrent de schuldenproblematiek van belanghebbende (factuurnr. 3: € 47).
4.3.
De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd betwist en stelt – kort gezegd – dat een causaal verband tussen de kosten en de onderhavige uitkering ontbreekt en dat de kosten (factuurnr. 4: € 725) die zien op de procedures om bijzondere bijstand te verkrijgen, sowieso niet in aftrek kunnen worden gebracht omdat deze bijzondere bijstand is vrijgesteld van de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
4.4.
De door belanghebbende – onder 2.1 genoemde – in 2019 ontvangen uitkering is een aangewezen periodieke uitkering als bedoeld in artikel 3.101, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001. Ingevolge artikel 3.108 van de Wet IB 2001 zijn aftrekbare kosten van periodieke uitkeringen en verstrekkingen de daarop drukkende kosten voor zover zij zijn gemaakt tot verwerving, inning en behoud van die uitkeringen en verstrekkingen. Op belanghebbende rust de last aannemelijk te maken dat sprake is van aftrekbare kosten in de hiervoor bedoelde zin.
Factuurnummers 2, 3 en 5
4.5.
Het Hof is van oordeel dat de kosten, die zijn gemaakt om een BKR-registratie te laten verwijderen en om een krediet te verkrijgen om bestaande schulden te saneren niet zijn aan te merken als kosten tot verwerving, inning of behoud van een periodieke uitkering of verstrekking. Dit wordt niet anders als de kosten zijn gemaakt met het door belanghebbende gestelde achterliggende doel om het
mogelijkstarten van een eigen onderneming - dat hiervan sprake is, is door belanghebbende op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt - te vergemakkelijken, waardoor ook zou kunnen worden voldaan aan de verplichting van een uitkeringsgerechtigde om al het mogelijke te doen om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen (arbeidsinschakeling). Daargelaten dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het plan van aanpak na 1 september 2018 is gecontinueerd, wijst het Hof belanghebbende erop dat de mogelijke sanctie van artikel 18 van de Participatiewet ziet op de niet-nakoming van de in het kader van het plan van aanpak gemaakte afspraken. Tot deze afspraken, waarvan de niet-nakoming gevolgen kan hebben voor de uitkering, behoort niet de afspraak om de bestaande schuldenpositie door middel van bijstand in de vorm van een geldlening in de zin van artikel 48, tweede lid, onderdeel d, van de Participatiewet af te bouwen en de BKR-registratie te laten verwijderen.
Factuurnummer 4
4.6.
Uitkeringen en verstrekkingen op grond van de Participatiewet zijn op de voet van artikel 3.104, onderdeel f, van de Wet IB 2001 vrijgesteld indien zij strekken tot dekking van bepaalde noodzakelijke kosten. Het gaat daarbij om uitkeringen en verstrekkingen in verband met specifieke uitgaven (bijzondere bijstand). [2] Meer specifiek ziet de vrijstelling op uitkeringen en verstrekkingen die vanwege hun bestedingsgebonden karakter niet draagkrachtverhogend, inkomensvervangend of inkomensaanvullend zijn en daarom zijn vrijgesteld (gedefiscaliseerd). [3] Deze uitkeringen kan de ontvanger ervan daarom niet vrij besteden aangezien hij primair bepaalde noodzakelijke kosten daarvan moet betalen.
4.7.
Ter zitting is vastgesteld dat deze vijf eigen bijdragen voor de advocaatkosten alle zien op het verkrijgen van bijzondere bijstand in de hiervoor (zie 4.6.) bedoelde zin. Het Hof is van oordeel dat kosten die zien op de eigen bijdrage in de advocaatkosten voor deze vijf procedures die zien op de verkrijging van deze bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen, zoals een wasmachine, niet zijn aan te merken als kosten tot verwerving, inning of behoud van de onderhavige uitkering dan wel ter verwerving van een andere periodieke uitkering of verstrekking in de zin van artikel 3.100, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001, reeds niet omdat deze vorm van bijzondere bijstand is vrijgesteld van de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
Zorgvuldigheids- of motiveringsbeginsel
4.8.
Voorts heeft belanghebbende gesteld dat de door hem opgevoerde aftrekposten in bezwaar en beroep niet zijn beoordeeld c.q. onvoldoende gemotiveerd van de hand zijn gewezen. De gemachtigde van belanghebbende en belanghebbende zelf hebben ter zitting van het Hof desgevraagd verklaard dat zij hieraan het gevolg wensen te verbinden dat de nog in geschil zijnde aftrekposten alsnog voor aftrek in aanmerking komen. Daarbij heeft belanghebbende nog verwezen naar de Algemene wet bestuursrecht. Daargelaten dat een eventueel onzorgvuldig handelen of het gebruiken van een onjuiste of gebrekkige motivering van de uitspraak op bezwaar (of uitspraak van de Rechtbank) niet kan leiden tot het door belanghebbende gewenste gevolg, overweegt het Hof dat uit niets blijkt dat daarvan in het onderhavige geval sprake is. Belanghebbende heeft in zoverre niet aan zijn stelplicht voldaan. Het voorgaande betekent ook dat als belanghebbende beoogd heeft te stellen dat aan hem op deze grond een schadevergoeding toekomt ter grootte van het met de aftrekposten corresponderende bedrag aan inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, wat daar ook verder van zij, dat betoog eveneens faalt.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Tanghe, voorzitter, mr. P. van der Wal en mr. G.B.A. Brummer, in tegenwoordigheid van mr. K. de Jong-Braaksma als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2023
De griffier is verhinderdDe voorzitter,
de uitspraak te ondertekenen.
(T. Tanghe)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 1 maart 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.HR 14 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1463.
2.Kamerstukken II 1983/84, 18 413, nr. 3, p. 4 en 5 (MvT)
3.Kamerstukken II 1983/84, 18 413, nr. 3, p. 4 en 5 (MvT)