ECLI:NL:GHARL:2023:1753

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
P22/350
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beslissing tot verpleging van de terbeschikkinggestelde van overheidswege

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 29 november 2022. De terbeschikkinggestelde was eerder veroordeeld tot terbeschikkingstelling met voorwaarden, die in totaal acht jaar had geduurd. De officier van justitie had gevorderd de terbeschikkingstelling met één jaar te verlengen en de terbeschikkinggestelde van overheidswege te verplegen, met onmiddellijke voorwaardelijke beëindiging van die verpleging. De rechtbank had beide vorderingen toegewezen. Het hof oordeelde echter dat de rechtbank onjuist had geoordeeld. De wet schrijft voor dat een terbeschikkingstelling met voorwaarden na negen jaar moet eindigen, en het hof vond geen redenen om de terbeschikkinggestelde feitelijk van overheidswege te verplegen zonder onmiddellijke voorwaardelijke beëindiging. Het hof vernietigde de beslissing van de rechtbank en wees de vordering van de officier van justitie af. De terbeschikkingstelling zal na de huidige verlenging van een jaar aflopen, tenzij er nieuwe incidenten zijn die een andere beslissing vereisen.

Uitspraak

TBS P22/350
Beslissing d.d. 2 maart 2023
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
verblijvende op [naam afdeling] van Trajectum te [plaats] .
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 29 november 2022, zoals verduidelijkt bij de herstelbeslissing van 30 november 2022. Deze beslissing houdt in toewijzing van de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van één jaar, alsmede toewijzing van de vordering de terbeschikkinggestelde alsnog van overheidswege te verplegen, welke verpleging bij dezelfde beslissing voorwaardelijk is beëindigd.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
  • het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 25 juni 2013, waarbij de terbeschikkingstelling met voorwaarden werd opgelegd;
  • de beslissing van voormelde rechtbank van 4 december 2020, waarbij de terbeschikkingstelling met voorwaarden werd verlengd met een termijn van twee jaar en voorwaarden werden aangevuld en gewijzigd;
  • het voortgangsverslag van Reclassering Nederland van 13 juni 2022;
  • de pro justitiarapportage van psychiater dr. T.W.D.P. van Os van 8 september 2022;
  • het verlengingsadvies van Reclassering Nederland van 20 september 2022;
  • de pro justitiarapportage van psycholoog drs. B. van Giessen van 12 oktober 2022;
  • de vordering van de officier van justitie van 17 oktober 2022, strekkende tot verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van één jaar;
  • de vordering van de officier van justitie van 17 oktober 2022, strekkende tot het alsnog geven van een bevel om de terbeschikkinggestelde van overheidswege te verplegen en tot de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van verheidswege bij dezelfde beslissing;
  • het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg en de daarbij gevoegde schriftelijke aantekeningen van de officier van justitie en de raadsman van de terbeschikkinggestelde;
  • de beslissing van de rechtbank van 29 november 2022 met de herstelbeslissing van 30 november 2022;
  • de akte van het hoger beroep van de terbeschikkinggestelde van 30 november 2022;
  • het voortgangsverslag van Reclassering Nederland van 1 december 2022;
  • het aanvullend advies van Reclassering Nederland van 27 januari 2023.
Het hof heeft ter zitting van 16 februari 2023 gehoord de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, de advocaat-generaal mr. D.J. de Jong en de deskundige E. Plantenga, als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland te Leeuwarden.

Overwegingen:

Omvang van het beroep
Volgens de akte van 30 november 2022 is het beroep van de terbeschikkinggestelde ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank tot omzetting van de terbeschikkingstelling met voorwaarden in een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De terbeschikkinggestelde heeft blijkens deze akte geen beroep ingesteld tegen verlenging van de maatregel met een termijn van één jaar. De raadsman heeft op de zitting van het hof bevestigd dat die beperking bewust is aangebracht. Gelet hierop is het beroep van de terbeschikkinggestelde uitsluitend ingesteld tegen de beslissing hem alsnog van overheidswege te verplegen en tegen de daaraan verbonden beslissing tot voorwaardelijke beëindiging van die verpleging.
De beslissing van de rechtbank tot verlenging van de maatregel met een jaar is daarom niet aan het oordeel van het hof onderworpen en is onherroepelijk.
Het standpunt van de terbeschikkinggestelde
De terbeschikkinggestelde is het niet eens met de beslissing van de rechtbank. Men wil door omzetting in dwangverpleging en het vervolgens direct weer voorwaardelijk beëindigen van die dwangverpleging bewerkstelligen dat de voorwaarden die gelden in het kader van de terbeschikkingstelling met voorwaarden, worden gecontinueerd, ook na ommekomst van de wettelijke maximumtermijn van negen jaar. Zo wordt op oneigenlijke wijze getracht de terbeschikkingstelling met voorwaarden, die uiterlijk tot november 2023 kan duren en daarna niet meer verlengd kan worden, in het oneindige te verlengen. Er is geen hoger beveiligingsniveau nodig dan het bestaande beveiligingsniveau. De omzetting was niet nodig geweest als men halverwege de rit had nagedacht over de noodzakelijke steun en begeleiding na de periode van de terbeschikkingstelling met voorwaarden. De menselijke maat vraagt niet om een nieuw en zwaarder justitieel kader, maar om een prikkelarme, warme en overzichtelijke omgeving, waar de terbeschikkinggestelde met zijn beperkingen zichzelf kan zijn en waar voldoende begeleiding en toezicht beschikbaar is om een eventueel delictrisico op tijd te signaleren en om tijdig adequaat in te grijpen.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De terbeschikkingstelling met voorwaarden duurt in totaal maximaal negen jaar en kan in dit geval nog éénmaal worden verlengd met een termijn van één jaar, waarna de maatregel zal aflopen. Bij de terbeschikkinggestelde is sprake van forse stoornissen. Hij heeft zeer ernstige indexdelicten begaan. Het recidiverisico is matig tot hoog. Wat dat betreft wordt nauwelijks verbetering verwacht. Omdat de maximale duur van de terbeschikkingstelling met voorwaarden bijna is bereikt, komt de overgang naar het kader van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Wzd) in zicht. Gezien de huidige situatie voldoet dit lichtere kader niet, wat het openbaar ministerie betreft. Een machtiging in het kader van de Wzd wordt steeds voor kortere termijn beoordeeld en biedt ook minder zekerheden dan het kader van de terbeschikkingstelling. De wetgever heeft de omzetting van een terbeschikkingstelling met voorwaarden naar een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege mogelijk gemaakt indien er sprake is van overtreding van de voorwaarden, dan wel indien er sprake is van gevaar voor anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen. Beide gronden zijn in dit geval aan de orde.
In het verleden heeft de terbeschikkinggestelde zich vaker niet aan de voorwaarden gehouden, waarbij uitdrukkelijk is gediscussieerd over het al dan niet omzetten van de maatregel. Wat betreft de gevaarzetting wordt door de deskundigen geconcludeerd tot een matig tot hoog recidiverisico in de huidige setting. Er is geadviseerd de terbeschikkinggestelde alsnog van overheidswege te verplegen en de verpleging van overheidswege direct voorwaardelijk te beëindigen, zodat de terbeschikkinggestelde door kan gaan vanaf het punt waar hij nu is. Indien de verpleging van overheidswege niet direct voorwaardelijk wordt beëindigd, zou hij in de systematiek van de terbeschikkingstelling eerst worden opgenomen in een Forensisch Psychiatrisch Centrum en moet hij daarna via een opbouw van verloven op het huidige niveau zien te komen. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van de beslissing van de rechtbank.
Het oordeel van het hof
Vernietiging
Het hof zal de beslissing waarvan beroep, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen. Het hof komt tot een andere beslissing op de vordering de terbeschikkinggestelde alsnog van overheidswege te verplegen en zal daarom in zoverre opnieuw rechtdoen.
Alsnog verplegen van overheidswege met onmiddellijke voorwaardelijke beëindiging van de verpleging
Het hof kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat het direct voorwaardelijk beëindigen van de verpleging van overheidswege in dit geval niet in de weg staat aan het toewijzen van de vordering tot alsnog verplegen van overheidswege.
De terbeschikkinggestelde is bij vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 25 juni 2013 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar en een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Deze maatregel is voor het laatst met twee jaar verlengd bij een beslissing van de rechtbank van 4 december 2020. Op 28 november 2022 liep deze termijn af. De maatregel had toen acht jaar geduurd. Op 17 oktober 2022 heeft de officier van justitie verlenging van de maatregel gevorderd met een jaar. Bij afzonderlijke vordering van dezelfde datum heeft de officier van justitie gevorderd de terbeschikkinggestelde alsnog van overheidswege te verplegen en tevens die verpleging onder voorwaarden te beëindigen.
De rechtbank heeft in de beslissing van 29 november 2022 de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling toegewezen en over de vordering tot alsnog verplegen als volgt overwogen.
Omzetting naar tbs met dwangverpleging
Op grond van artikel 6:6:10, eerste lid, onder e[van het Wetboek van Strafvordering (Sv)]
kan de rechtbank beslissen tot voornoemde omzetting mits is voldaan aan een van de twee eisen die zijn genoemd in deze bepaling. Dat zijn de volgende: a) de terbeschikkinggestelde heeft een gestelde voorwaarde overtreden dan wel dat b) ‘anderszins het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen zulks eist’. De rechtbank is van oordeel dat, gezien de rapportages van de deskundigen, voldaan is aan het vereiste onder b. Uit de rapportages blijkt dat het recidiverisico bij veroordeelde onverminderd hoog is. Bovendien blijkt dat zelfs in de huidige setting met een hoge mate van toezicht en een hoge zorgintensiteit alsnog veel delictgerelateerde incidenten plaatsvinden. Alhoewel de incidenten vooralsnog niet hebben geleid tot de conclusie bij de reclassering dat omzetting van de tbs met voorwaarden zou moeten plaatsvinden in verband met overtreding van de voorwaarden, ziet de rechtbank deze incidenten als indicatie dat veroordeelde niet in staat is om zonder forensisch kader niet terug te vallen in delictgevaarlijk gedrag. Gezien de combinatie van een hoog risico op herhaling, de verstandelijke beperking en de autismestoornis van veroordeelde en de al aanzienlijke behandelduur terwijl veroordeelde zijn behandelplafond heeft bereikt, valt verdere vermindering van het recidiverisico ook niet meer te verwachten. De rechtbank zal daarom beslissen dat de tbs met voorwaarden dient te worden omgezet in een tbs met dwangverpleging, zodat de veiligheid van anderen kan worden gewaarborgd.
Voorwaardelijke beëindiging
Gelet op het primaire standpunt van de officier van justitie, het advies van de reclassering, de psychiater en de psycholoog ziet de rechtbank aanleiding om de dwangverpleging gelijktijdig voorwaardelijk te beëindigen onder de door de reclassering voorgestelde voorwaarden.
De combinatie van omzetting van een tbs met voorwaarden naar een tbs met dwangverpleging en onmiddellijke voorwaardelijke beëindiging daarvan
In tegenstelling tot hetgeen de verdediging heeft bepleit is de rechtbank van oordeel dat het direct voorwaardelijk beëindigen van de dwangverpleging niet in de weg staat aan het toewijzen van de vordering tot omzetting. Geen rechtsregel verzet zich ertegen dat omzetting van tbs met voorwaarden naar tbs met dwangverpleging (direct) wordt omgezet naar een voorwaardelijk beëindigde tbs. De noodzaak van het langer toepassen van het tbs-kader op veroordeelde ter bescherming van de veiligheid van anderen, rechtvaardigt de omzetting van de tbs met voorwaarden naar de tbs met dwangverpleging. Omdat de risico’s voldoende beperkt kunnen worden door aan veroordeelde voorwaarden te stellen, kan de maatregel onmiddellijk voorwaardelijk worden beëindigd. Dat bij de veroordeelde de verwachting bestond dat na ten hoogste negen jaar de tbs zou eindigen, maakt dit niet anders, aangezien ten tijde van de oplegging van de tbs reeds de mogelijkheid tot omzetting - en dus tot afwijking van die maximumduur - bestond.
Het hof leest in deze overwegingen dat de reden voor de rechtbank om de terbeschikkinggestelde alsnog van overheidswege te verplegen daarin is gelegen dat de maximale duur van de terbeschikkingstelling met voorwaarden van negen jaar bijna is bereikt. De reden voor de verpleging is immers niet dat de terbeschikkinggestelde een voorwaarde zou hebben overtreden. Verder eist het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen niet de feitelijke verpleging. De rechtbank overweegt immers dat de risico’s voldoende beperkt kunnen worden door voorwaarden te stellen en bevestigt dit door de verpleging direct voorwaardelijk te beëindigen. Ten slotte stelt de rechtbank expliciet dat ‘de noodzaak van het langer toepassen van het tbs-kader op veroordeelde’ de verpleging van overheidswege rechtvaardigt.
Artikel 38d van het Wetboek van Strafrecht (Sr) luidt, voor zover van belang:

2. De termijn van de terbeschikkingstelling kan, behoudens het bepaalde in artikel 38e of artikel 38j, door de rechter, op vordering van het openbaar ministerie, telkens hetzij met een jaar hetzij met twee jaar worden verlengd, indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen die verlenging eist.

Artikel 38e Sr luidt, voor zover van belang:
1. De totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege gaat een periode van vier jaar niet te boven, tenzij de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.2. Behoudens de gevallen waarin een bevel als bedoeld in artikel 37b, of artikel 6:6:10, eerste lid, onder e, van het Wetboek van Strafvordering is gegeven, gaat de totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling een periode van negen jaar niet te boven.
Artikel 6:6:10, eerste lid, aanhef en onder e, Sv luidt, voor zover van belang:
1. Indien de ter beschikking gestelde een gestelde voorwaarde niet heeft nageleefd of anderszins het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen zulks eist, is de rechter met inachtneming van de bepalingen van de tweede afdeling van titel IIA van het eerste boek van het Wetboek van Strafrecht bevoegd te beslissen:(…)e. gedurende de looptijd van de terbeschikkingstelling: dat de ter beschikking gestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd;(…)
De terbeschikkingstelling met voorwaarden is als modaliteit van de maatregel van terbeschikkingstelling ingevoerd op 2 oktober 1997 (Wet van 25 juni 1997 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering omtrent de terbeschikkingstelling en de sanctietoepassing ten aanzien van geestelijk gestoorde delinquenten, Stb. 1997, 282). Volgens die toenmalige regeling duurde de maatregel twee jaar en was die slechts één keer met een of twee jaar te verlengen. De thans geldende maximale termijn van de maatregel van negen jaar is ingevoerd op 1 september 2010 bij de Wet Aanpassing tbs met voorwaarden (Wet van 1 juli 2010, Stb. 2010, 270). Aan de parlementaire geschiedenis van de totstandkoming van deze laatste wet kan het volgende worden ontleend.
Met een keuze voor een maximale termijn van negen jaar wordt aangesloten bij de Wet tot verlenging van de totale duur van de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege (Stb. 2007, 465), die op 1 januari 2008 in werking is getreden. Door middel van deze wet is de maximale termijn van de voorwaardelijke beëindiging verlengd van drie naar negen jaar. De termijn van negen jaar is gestoeld op recidiveonderzoek uit 2005 (WODC-recidivestudies nr. 230 «Buiten behandeling»), waaruit is gebleken dat de recidive binnen acht à negen jaar beduidend afneemt, ten opzichte van voorgaande jaren (…) De toegevoegde waarde van een langere periode dan de voorgestelde periode van negen jaar van voorwaarden waarbinnen toezicht kan plaatsvinden, is hiermee klein geworden. Indien toch langer toezicht noodzakelijk is, biedt de Wet bopz mogelijkheden, op grond waarvan de betrokkene binnen het bereik en toezicht van de GGz blijft.(…)Ook vinden wij het niet gewenst om de maximale duur van de tbs met voorwaarden uit de wet te schrappen en daarmee de maximale duur van de tbs-maatregel volledig in handen van de rechter te leggen, zoals de RSJ voorstelt. Weliswaar toetst de rechter periodiek (jaarlijks dan wel tweejaarlijks) of verlenging van de maatregel geïndiceerd is, maar, gelet op de bescherming van de positie van de verdachte, achten wij het loslaten van een wettelijk vastgelegde maximale duur niet verantwoord. Voor een zogenoemde longterm-zorg, binnen de modaliteit van de tbs met voorwaarden, zien wij dan ook geen plaats (…) Het ontbreken van een wettelijk gemaximeerde duur van de tbs met voorwaarden, past naar onze mening niet bij het karakter van deze tbs-maatregel. Het gaat om een maatregel waarbij de gevaarzetting voor de veiligheid van de samenleving nog in die zin aanvaardbaar is, dat dwangverpleging achterwege kan blijven.(Tweede Kamer 2008-2009, 31823, nr. 3, blz. 4 en 5)
Tegelijkertijd zijn wij ons ervan bewust dat negen jaar een zeer aanzienlijke periode is, zeker in combinatie met een aantal jaren gevangenisstraf. Uit het oogpunt van maatschappelijke veiligheid is de wens begrijpelijk de tbs met voorwaarden lang te kunnen laten voortduren. Overwegingen van proportionaliteit en subsidiariteit dienen echter eveneens een rol te spelen.(…)Indien ook na negen jaar nog sprake is van gevaar zijn er, dit naar aanleiding van de vraag van de leden van de SP-fractie, mogelijkheden om op grond van de Wet bopz en op grond van het wetsvoorstel Verplichte GGz de betrokkene in verplichte zorg te houden.(Tweede Kamer 2008-2009, 31823, nr. 6, blz. 6)
Tijdens de behandeling van deze wet in de Tweede Kamer is een amendement ingediend om de verlenging van de maatregel ook na negen jaar nog mogelijk te maken (Tweede Kamer 2008-2009, 31823, nr. 10). Dit amendement is echter verworpen.
Het hof stelt vast dat naar de tekst van de wet en naar de kenbare bedoeling van de wetgever bij een terbeschikkingstelling met voorwaarden de maatregel na negen jaar dient te eindigen. Daarbij heeft de wetgever oog gehad voor de mogelijkheid dat het recidiverisico binnen die termijn nog niet voldoende is verminderd. De wetgever heeft echter nadrukkelijk de afweging gemaakt tussen voortzetting van de terbeschikkingstelling en het kader van verplichte, civiele zorg. Mede vanuit oogpunt van subsidiariteit en proportionaliteit heeft hij niet gekozen voor voortzetting van de terbeschikkingstelling.
Hiermee is niet verenigbaar dat de rechter enkel vanwege het bereiken van de maximale termijn alsnog beslist de terbeschikkinggestelde van overheidswege te verplegen. De wettelijke maximumtermijn van negen jaar zou daardoor ook betekenisloos worden. Het belang van de veiligheid als bedoeld in artikel 6:6:10, eerste lid, aanhef, Sv komt immers grotendeels overeen met het criterium voor de verlenging van de maatregel als bedoeld in artikel 38d, tweede lid, Sr. Als de termijn van negen jaar zou kunnen worden overschreden op de enkele grond dat is voldaan aan de grond voor verlenging van de maatregel, dan had die termijn niet gesteld hoeven worden.
Het hof wijst er verder op dat volgens artikel 5, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) vrijheidsbeneming alleen is toegestaan ‘overeenkomstig een wettelijk voorgeschreven procedure’. Volgens vaste rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) stelt dit ook eisen aan de kwaliteit van de wet.
In laying down that any deprivation of liberty must be effected “in accordance with a procedure prescribed by law”, Article 5 § 1 does not merely refer back to domestic law; like the expressions “in accordance with the law” and “prescribed by law” in the second paragraphs of Articles 8 to 11, it also relates to the “quality of the law”. “Quality of law” in this sense implies that where a national law authorises deprivation of liberty it must be sufficiently accessible, precise and foreseeable in its application, in order to avoid all risk of arbitrariness (…) Factors relevant to this assessment of the “quality of law” – which are referred to in some cases as “safeguards against arbitrariness” – will include the existence of clear legal provisions for ordering detention, for extending detention, and for setting time-limits for detention (…); and the existence of an effective remedy by which the applicant can contest the “lawfulness” and “length” of his continuing detention (…)(o.a. EHRM 19 mei 2016, nr. 37289/12, ro. 77 (J.N. tegen Verenigd Koninkrijk))
Artikel 38e, tweede lid, Sr bepaalt voor de terbeschikkingstelling met voorwaarden een maximumduur van negen jaar, zonder een expliciete uitzondering. Een uitleg van de wet, met name van artikel 6:6:10 Sv, inhoudende dat ook na afloop van die termijn en zonder feitelijke noodzaak tot verpleging van overheidswege de verlenging mogelijk zou zijn, is niet aan te merken als ‘precise and foreseeable in its application’ of als ‘clear legal provisions … for extending detention’. Daarvoor zou een duidelijker wettelijke grondslag zijn vereist. Het hof wijst er in dit verband op dat na de beslissing tot alsnog verplegen de maatregel in veel gevallen in het geheel geen maximumtermijn meer kent omdat de terbeschikkingstelling is opgelegd wegens van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Ook de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging kent in dat geval geen maximumtermijn (artikel 38j Sr).
Dit betekent dat de beslissing van de rechtbank berust op onjuist gronden.
Vordering tot alsnog verplegen van overheidswege
Het hof is nagegaan of er redenen zijn de terbeschikkinggestelde wel feitelijk van overheidswege te verplegen, dat wil zeggen zonder onmiddellijke voorwaardelijke beëindiging van die verpleging. Deze redenen heeft het hof echter niet aangetroffen.
Over de terbeschikkinggestelde zijn adviezen uitgebracht door de externe psychiater T.W.D.P. van Os en de externe psycholoog B. van Giessen, door de behandelaar van de terbeschikkinggestelde en door de reclasseringswerker die de terbeschikkinggestelde tot voor kort begeleidde. Allen stellen dat van de terbeschikkinggestelde nog steeds een recidiverisico uitgaat, maar allen stellen ook dat dit risico in een voorwaardelijk kader is te hanteren. De reclassering heeft dit nog eens bevestigd tijdens de zitting van het hof. Overigens hebben ook de officier van justitie en de advocaat-generaal zich bij dit standpunt aangesloten, waar zij de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege hebben bepleit.
Op dit moment gaat het minder goed met de terbeschikkinggestelde, zonder dat dit recent tot grotere incidenten heeft geleid. Binnen het kader van de terbeschikkingstelling met voorwaarden konden de vrijheden van de terbeschikkinggestelde voldoende worden beperkt om een eventueel risico beheersbaar te houden. In het verleden hebben zich wel delictgerelateerde incidenten voorgedaan, die de reclassering destijds hebben doen afwegen of een verpleging van overheidswege noodzakelijk was. Toen is echter geen vordering tot het alsnog verplegen van overheidswege gedaan en ook toen bleken de risico’s hanteerbaar binnen het huidige kader.
Het hof zal de vordering om de terbeschikkinggestelde alsnog van overheidswege te verplegen daarom afwijzen.
Behoudens schorsing van de termijn of behoudens de situatie dat er wegens nieuwe incidenten op enig moment alsnog een beslissing tot verpleging van overheidswege volgt, zal de maatregel aflopen na het verstrijken van de huidige laatste verlenging met een jaar. De reclassering heeft aangekondigd te onderzoeken of aansluitend aan de terbeschikkingstelling een rechterlijke machtiging volgens de Wzd aangewezen is. Daarmee kan worden onderzocht of het kader van de Wzd daadwerkelijk de beperkingen kent die door de reclassering worden aangenomen voor handhavingsmogelijkheden, mate van toezicht, mogelijkheid van vroeg ingrijpen en beperkingen op bewegingsvrijheid, contacten en internetgebruik.

Beslissing

Het hof:
Vernietigtde beslissing van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 29 november 2022 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde
[terbeschikkinggestelde] ,voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Wijst afde vordering van de officier van justitie van 17 oktober 2022 tot het alsnog verplegen van overheidswege en tot de voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege bij dezelfde beslissing.
Aldus gedaan door
mr. M.E. van Wees als voorzitter,
mr. A.B.A.P.M. Ficq en mr. E.A.K.G. Ruys als raadsheren,
en dr. E.L.M. Klein Haneveld en drs. C.J.J.C.M. van Gestel als raden,
in tegenwoordigheid van mr. R. Hermans als griffier,
en op 2 maart 2023 in het openbaar uitgesproken.
Mr. E.A.K.G. Ruys en de raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.