ECLI:NL:GHARL:2023:1752

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
200.322.541
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake verkoop woning door curator en verzoek om extra termijn voor financiering

In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen een mondeling vonnis in kort geding van de rechtbank Gelderland, waarin haar vorderingen tot het verkrijgen van extra tijd voor financiering van de koop van een woning zijn afgewezen. De woning, die door de curator in het faillissement van [de vader] werd verkocht, was bedoeld om ervoor te zorgen dat de ouders van [appellante] daar konden blijven wonen. [appellante] stelde dat zij niet tijdig op de hoogte was gesteld van de gunning van de woning en dat zij daarom extra tijd nodig had voor het verkrijgen van financiering. De curator ontbond echter de koopovereenkomst en gaf aan de woning aan een andere partij te willen verkopen.

Tijdens de procedure bij het hof werd het verzoek van [appellante] om een termijn van 8 weken te krijgen voor financiering afgewezen. Het hof oordeelde dat [appellante] niet aan haar verplichtingen had voldaan en dat de curator niet verplicht was om een extra termijn te geven. Ook het beroep van [appellante] op de redelijkheid en billijkheid werd verworpen, omdat het hof van mening was dat de curator niet kon worden verweten dat hij stil had gezeten en dat [appellante] zelf ook had moeten informeren naar de status van de gunning.

De vorderingen van de ouders van [appellante], die in tussenkomst waren opgekomen, werden eveneens afgewezen. Het hof oordeelde dat zij geen belang hadden bij hun vorderingen, omdat de curator de verkoop van de woning op een juiste manier had uitgevoerd en de ouders geen eigen vordering konden instellen tegen de curator. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [appellante], [de vader] en [de moeder] tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.322.541
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: 414880 / KG ZA 23-37
arrest in kort geding van 13 februari 2023
in de zaak van
[appellante]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eisende partij
hierna: [appellante]
advocaat: mr. H. Loonstein
tegen
[geïntimeerde] q.q.
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [de vader]
die kantoor houdt in [vestigingsplaats]
en bij de rechtbank optrad als gedaagde partij
hierna: de curator
advocaat: mr. M. Vos
en in het incident ex artikel 217 Rv van

1.[de vader]

2. [de moeder]
die wonen in [woonplaats2]
en een incidentele vordering tot tussenkomst en/of voeging aan de zijde van [appellante] hebben ingesteld
hierna: [de vader] , [de moeder]
advocaat: mr. H. Loonstein
tegen
[geïntimeerde] q.q.
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [de vader]
die kantoor houdt in [vestigingsplaats]
verweerder in het incident tot tussenkomst en/of voeging
hierna: de curator
advocaat: mr. M. Vos.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen het mondeling vonnis in kort geding, vastgelegd in een proces-verbaal van mondeling vonnis, dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 8 februari 2023 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven
  • de memorie van antwoord
  • de incidentele memorie tot tussenkomst en/of voeging ex artikel 217 Rv van [de vader] en [de moeder]
  • akte overlegging producties van [appellante] (producties B en C)
  • akte overlegging producties van de curator (producties 2 en 3)
  • de toelichting van partijen op de mondelinge behandeling van 13 februari 2023 (waarbij mr. Loonstein spreekaantekeningen heeft overgelegd).
1.2.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof arrest bepaald. Gezien de spoedeisendheid is op 13 februari 2023 een verkort arrest gewezen, waarbij is bepaald dat de motivering van deze beslissing zo spoedig mogelijk zal volgen.

2.De kern van de zaak

2.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [appellante] extra tijd moet worden gegund voor het verkrijgen van financiering voor de koop van een woning. [appellante] heeft door middel van een inschrijfformulier een bieding gedaan op de woning van haar ouders, die door de curator in het faillissement van [de vader] werd verkocht. [appellante] heeft een bod gedaan op de woning om ervoor te zorgen dat haar ouders daar kunnen blijven wonen.
2.2.
[appellante] stelt dat zij de e-mails van de notaris over de gunning van de woning, het tekenen van de koopovereenkomst en het stellen van zekerheid binnen de in de verkoopvoorwaarden gestelde termijn niet heeft ontvangen. Zij stelt daarvan pas twee maanden later op de hoogte te zijn gekomen door een sommatie van de curator. Zij heeft op de sommatie gereageerd met de mededeling dat zij de woning graag wil kopen maar dat zij daarmee, door het verstrijken van de tijd, geen rekening meer heeft gehouden. Zij is daarom van mening dat zij extra tijd dient te krijgen voor het verkrijgen van financiering. De curator is het daar niet mee eens en heeft de koopovereenkomst ontbonden. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij de woning op korte termijn wil verkopen en leveren aan een andere partij.
2.3.
[appellante] heeft in kort geding bij de rechtbank gevorderd dat de curator wordt bevolen haar een termijn van 8 weken te gunnen om een financiering te verkrijgen en de curator te verbieden de woning in die periode aan een ander te verkopen.
2.4.
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen. Omdat de curator heeft medegedeeld dat de koopovereenkomst met een andere partij op 14 februari 2023 zal worden getekend, heeft [appellante] turbospoedappel bij het hof ingesteld. [appellante] wil dat het vonnis van de kantonrechter wordt vernietigd en dat haar vorderingen alsnog worden toegewezen. Tijdens de procedure bij het hof hebben de ouders van [appellante] , [de vader] en [de moeder] , een incident tot tussenkomst en/of voeging opgeworpen. Zij vorderen in tussenkomst dat de woning aan de heer [de beoogd koper] (hierna [de beoogd koper] ) wordt verkocht. [de beoogd koper] heeft op 12 februari 2023, een dag voor de zitting in hoger beroep, een bod op de woning gedaan en heeft daarbij toegezegd dat [de vader] en [de moeder] in de woning mogen blijven wonen. Voor het geval deze vordering in tussenkomst niet wordt toegewezen, vorderen zij zich te mogen voegen aan de zijde van [appellante] omdat zij in de woning willen blijven wonen.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Het hof zal de vorderingen van [appellante] en de vorderingen van [de vader] en [de moeder] in tussenkomst afwijzen, het vonnis van de rechtbank bekrachtigen en hierna uitleggen waarom.
de motivering van de beslissing in het incident
3.2.
De vorderingen van [de vader] en [de moeder] tot tussenkomst en tot voeging worden, zoals ter zitting al aangegeven, toegewezen.
3.3.
Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 217 Rv ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen of daarin te mogen tussenkomen. De maatstaf voor tussenkomst is dat de partij die een eigen vordering wil instellen voldoende belang heeft zich met dat doel te mengen in de procedure in verband met de nadelige gevolgen die zij van de uitspraak in de hoofdprocedure kan ondervinden. Dat belang kan erin bestaan dat in verband met de gevolgen die de uitspraak in de hoofdzaak kan hebben, benadeling of verlies van een recht van de tussenkomende partij dreigt, dan wel dier positie anderszins kan worden benadeeld. Voor het aannemen van een belang bij voeging aan de zijde van een partij in de hoofdzaak, is voldoende dat de partij die voeging vordert nadelige gevolgen kan ondervinden van een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij aan wier zijde zij zich voegt. [1]
3.4.
Het hof is van oordeel dat [de vader] en [de moeder] voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij belang hebben bij tussenkomst en/of voeging. Het belang is, zoals zij stellen, gelegen in het feit dat de onderhavige procedure over de verkoop van hun woning gaat en zij door middel van de eigen vorderingen in tussenkomst en/of voeging willen bewerkstelligen dat zij in de woning kunnen blijven wonen. Anders dan de curator stelt, is dit naar het oordeel van het hof een eigen belang van [de vader] en [de moeder] en staat dit niet in een te ver verwijderd verband met de vordering in de hoofdzaak, te weten het verkrijgen van een extra termijn voor financiering om een verkoop aan [appellante] mogelijk te maken en verkoop aan een derde (met de daaraan gekoppelde verplichting tot ontruiming voor de ouders) te voorkomen.
geen extra termijn voor financiering
3.5.
De curator heeft gemotiveerd gesteld dat [appellante] de e-mails van de notaris van 2 en 9 november 2022 over de gunning van de woning heeft ontvangen. Hij heeft aangevoerd dat de betreffende e-mails naar het e-mailadres zijn gestuurd dat [appellante] op haar biedingsformulier heeft genoteerd en vanaf welk e-mailadres zij op 31 oktober 2022 haar bod heeft gedaan. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft de curator verwezen naar een verklaring van de notaris, waaruit volgt dat de notaris geen foutmelding heeft ontvangen na het versturen van de e-mails aan [appellante] en ook geen andere melding heeft ontvangen waaruit afgeleid kan worden dat de e-mails niet zijn verstuurd. [appellante] heeft bij de mondelinge behandeling in hoger beroep bevestigd dat de e-mails naar het door haar opgegeven e-mailadres zijn gestuurd (in ‘reply’ op haar e-mail met het biedingsformulier) en dat het e-mailadres op juiste wijze is geschreven. Zij betwist echter dat zij de e-mails van de notaris heeft ontvangen en stelt pas door de brief van de curator van 13 januari 2023 op de hoogte te zijn gekomen van het feit dat de woning aan haar was gegund. Naar het voorlopig oordeel van het hof kon [appellante] , gelet op de gemotiveerde stelling van de curator, niet volstaan met alleen een ontkenning van de ontvangst van de e-mails, zonder toe te lichten wat zij heeft gedaan om na te gaan of het bericht het genoemde e-mailadres heeft bereikt en zonder enige gegevens daarover te overleggen. Het is daarom voorshands voldoende aannemelijk dat [appellante] de e-mails van 2 en 9 november 2022 van de notaris heeft ontvangen.
3.6.
Uit de artikelen 4 en 9 van de verkoopvoorwaarden volgt dat [appellante] een onherroepelijk bod zonder voorbehoud heeft gedaan, zij de koopovereenkomst binnen 3 werkdagen na de gunning diende te tekenen en zij binnen 10 werkdagen zekerheid diende te stellen. Nu zij niet aan die verplichtingen heeft voldaan, stond het de curator vrij de koopovereenkomst te ontbinden en was de curator niet verplicht [appellante] een (extra) termijn voor het verkrijgen van financiering te geven.
ook indien de e-mails niet zijn ontvangen: geen extra termijn voor financiering
3.7.
Ook indien het hof er vanuit gaat dat [appellante] de e-mails van de notaris niet heeft ontvangen, kan dat niet tot de conclusie leiden dat zij een extra termijn voor het verkrijgen van financiering dient te krijgen. De curator heeft [appellante] op 13 januari 2023 per brief de mogelijkheid geboden om, met inachtneming van een termijn van zeven dagen, alsnog aan de verkoopvoorwaarden te voldoen. Op grond van de tussen partijen geldende verkoopvoorwaarden kwam de mogelijkheid om een (financierings)voorbehoud te stellen [appellante] niet toe. Er is weliswaar tijd verstreken sinds het bod van 31 oktober 2022, maar die omstandigheid alleen maakt niet dat [appellante] in 2023 wel een financieringsvoorbehoud kon maken of extra tijd diende te krijgen om de financiering te verkrijgen.
beroep op de redelijkheid en billijkheid slaagt niet
3.8.
[appellante] stelt zich nog op het standpunt dat haar op grond van de redelijkheid en billijkheid een extra termijn voor financiering moet worden gegund. Zij voert daartoe aan dat de curator na het sluiten van het biedingsproces lange tijd heeft stilgezeten en haar pas op 13 januari 2023 door middel van een sommatie op de hoogte heeft gesteld van de gunning van de woning. Het had volgens [appellante] op de weg van de curator gelegen haar, bij het uitblijven van een reactie, eerder telefonisch of per brief op de hoogte te stellen. Daar komt bij dat de curator op 13 januari 2023 een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag op haar woning heeft ingediend ten behoeve van het innen van de contractuele boete. De curator had moeten voorzien en begrijpen dat de beslaglegging na het verkregen verlof het verkrijgen van financiering zou vertragen. Tot slot voeren [appellante] en [de vader] en [de moeder] (als gevoegde partijen) aan dat de curator heeft nagelaten het belang van [de vader] en [de moeder] om in hun woning te kunnen blijven wonen te betrekken in zijn afwegingen. Het belang van [de vader] en [de moeder] is, gelet op artikel 25 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, een zwaarwegend belang van maatschappelijke aard waar de curator rekening mee diende te houden. Gelet op het voorgaande dient volgens [appellante] haar belang bij het verkrijgen van een extra termijn zwaarder te wegen dan het belang van de curator bij verkoop van de woning aan een derde en afwikkeling van het faillissement van [de vader] .
3.9.
Het hof is van oordeel dat het beroep op de redelijkheid en billijkheid niet slaagt. De stelling dat de curator kan worden verweten dat hij heeft stilgezeten volgt het hof niet. Op grond van artikel 8 lid 3 van de verkoopvoorwaarden dient de notaris na gunning mededeling daarover te doen aan de inschrijvers. Een dergelijke verplichting wordt in de verkoopvoorwaarden niet voor de curator in het leven geroepen. Verder had het, gelet op de door [appellante] gestelde belangen, op haar weg gelegen zelf bij de notaris te informeren of de woning aan haar was gegund (als zij de e-mails van 2 en 9 november 2022 van de notaris niet zou hebben ontvangen). Te meer omdat uit artikel 8 leden 3 en 4 van de verkoopvoorwaarden volgt dat alle inschrijvers na de in artikel 7 geregelde beraadtermijn bericht ontvangen van de notaris, ook wanneer de woning niet aan hen is gegund of wanneer van gunning wordt afgezien.
3.10.
Verder had het op de weg van [appellante] gelegen om aannemelijk te maken dat de door haar gestelde verandering in de huizenmarkt en het door de curator gelegde conservatoire beslag oorzaak zijn van het niet meer (direct) kunnen krijgen van financiering. [appellante] heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat zij, zoals zij stelt, op 31 oktober 2022 financiering had voor de woning en dat zij deze financiering in januari 2023, om de door haar genoemde redenen, niet meer kon verkrijgen. Daarnaast zijn er geen concrete aanknopingspunten in het dossier te vinden voor de aanname dat [appellante] binnen de door haar verzochte termijn van 8 weken wél financiering zou kunnen verkrijgen. Ook is het feit dat [de vader] en [de moeder] er belang bij hebben om in de woning te kunnen blijven wonen op zichzelf geen reden om [appellante] een extra termijn voor het verkrijgen van financiering te gunnen. Zonder nadere toelichting op hun verwijzing naar artikel 25 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, ziet het hof ook niet in dat hun belang zwaarder weegt dan het door de curator aangevoerde, door de rechter-commissaris getoetste, belang bij verkoop aan een derde en afwikkeling van het faillissement.
3.11.
Gelet op het voorgaande kan niet worden gezegd dat de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat [appellante] meer tijd moet worden gegund om de financiering te regelen. Evenmin kan worden gezegd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om vast te houden aan de in rov. 3.6 genoemde bepalingen uit de verkoopvoorwaarden. Dit alles betekent dat de vorderingen van [appellante] door de voorzieningenrechter terecht zijn afgewezen.
vorderingen van [de vader] en [de moeder] worden afgewezen
3.12.
[de vader] en [de moeder] hebben in tussenkomst gevorderd de curator te bevelen de woning aan [de beoogd koper] te gunnen, althans de curator op te dragen het bod van [de beoogd koper] serieus en in samenspraak met de rechter-commissaris te overwegen. Verder vorderen zij de curator te verbieden de woning aan een derde te verkopen, althans de curator te bevelen een traject van openbare verkoop te volgen.
3.13.
[de vader] en [de moeder] leggen aan hun vordering de redelijkheid en billijkheid ten grondslag. In het kader van de daarbij te maken belangenafweging voeren zij aan dat zij een eigen zwaarwegend belang hebben om in de woning te blijven. Omdat [de beoogd koper] heeft toegezegd dat zij daar mogen blijven wonen, dient de woning aan hem te worden gegund. Verder voeren zij aan dat [de beoogd koper] een hoger bedrag heeft geboden dan de prijs waarvoor de curator de woning aan de derde wil verkopen. De verkoop aan [de beoogd koper] is daardoor mede in het belang van de boedel. Deze belangen wegen volgens [de vader] en [de moeder] zwaarder dan het belang van de curator.
3.14.
Het hof constateert dat – zoals de curator tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard – het bod van [de beoogd koper] voor de zitting met de rechter-commissaris is besproken en in overweging is genomen, maar dat dit kennelijk niet heeft geleid tot afwijken van de door de curator ingezette koers. Dit betekent dat [de vader] en [de moeder] geen belang meer hebben bij hun subsidiaire vordering (gebod tot overleg met de rechter-commissaris). Los daarvan oordeelt het hof dat toewijzing van de vorderingen in tussenkomst een doorkruising van de Faillissementswet zou inhouden. Op grond van artikel 23 Faillissementswet verliest de gefailleerde het beheer en de beschikking over de goederen in de boedel. Artikel 25 bepaalt dat rechtsvorderingen die de boedel betreffen zowel tegen als door de curator worden ingesteld. De schuldenaar kan na zijn faillietverklaring de boedel niet meer binden. De curator is op grond van artikel 68 lid 1 Faillissementswet belast met het beheer en de vereffening van de failliete boedel, waarop de rechter-commissaris op grond van artikel 64 Faillissementswet toezicht houdt. Indien een gefailleerde het niet eens is met de wijze waarop de curator zijn taak uitvoert, biedt de Faillissementswet hem de mogelijkheid bij de rechter-commissaris op te komen tegen elke handeling van de curator (artikel 69 lid 1 Faillissementswet). Omdat het verkopen van een woning die in de boedel valt bij uitstek een taak van beheer en vereffening is, kan [de vader] als gefailleerde niet in deze procedure opkomen tegen de wijze waarop de curator deze taak uitvoert. Dit geldt ook voor [de moeder] die alleen een gebruiksrecht heeft op de woning en in deze zaak daarom een afgeleid belang heeft van [de vader] . De vorderingen in tussenkomst worden daarom afgewezen. De verdere stellingen ter staving daarvan behoeven daarom geen bespreking meer.
De conclusie
3.15.
De vorderingen in de hoofdzaak en in tussenkomst zullen worden afgewezen. Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellante] , [de vader] en [de moeder] in het ongelijk zullen worden gesteld, zal het hof hen tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen.
3.16.
Het hof bepaalt dat elke partij in het incident zijn eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten) omdat de gevorderde tussenkomst en voeging weliswaar zijn toegestaan maar niet tot succes hebben geleid.
3.17.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof recht doende in hoger beroep in kort geding:
in het incident
4.1.
wijst de vorderingen tot tussenkomst en tot voeging van [de vader] en [de moeder] toe;
4.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak
4.3.
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 8 februari 2023;
4.4.
wijst de vorderingen in tussenkomst af;
4.5.
veroordeelt [appellante] , [de vader] en [de moeder] tot betaling van de volgende proceskosten van de curator:
€ 343,- aan griffierecht
€ 2.366,- aan salaris van de advocaat van de curator (2 procespunten x appeltarief II)
4.6.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag;
4.7.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.L. Wattel, C.M.E. Lagarde en J.P.H. van Driel van Wageningen, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2023. De motivering is aangevuld op 28 februari 2023.

Voetnoten

1.Hoge Raad 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:768 en Hoge Raad 14 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC6692.