In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen een mondeling vonnis in kort geding van de rechtbank Gelderland, waarin haar vorderingen tot het verkrijgen van extra tijd voor financiering van de koop van een woning zijn afgewezen. De woning, die door de curator in het faillissement van [de vader] werd verkocht, was bedoeld om ervoor te zorgen dat de ouders van [appellante] daar konden blijven wonen. [appellante] stelde dat zij niet tijdig op de hoogte was gesteld van de gunning van de woning en dat zij daarom extra tijd nodig had voor het verkrijgen van financiering. De curator ontbond echter de koopovereenkomst en gaf aan de woning aan een andere partij te willen verkopen.
Tijdens de procedure bij het hof werd het verzoek van [appellante] om een termijn van 8 weken te krijgen voor financiering afgewezen. Het hof oordeelde dat [appellante] niet aan haar verplichtingen had voldaan en dat de curator niet verplicht was om een extra termijn te geven. Ook het beroep van [appellante] op de redelijkheid en billijkheid werd verworpen, omdat het hof van mening was dat de curator niet kon worden verweten dat hij stil had gezeten en dat [appellante] zelf ook had moeten informeren naar de status van de gunning.
De vorderingen van de ouders van [appellante], die in tussenkomst waren opgekomen, werden eveneens afgewezen. Het hof oordeelde dat zij geen belang hadden bij hun vorderingen, omdat de curator de verkoop van de woning op een juiste manier had uitgevoerd en de ouders geen eigen vordering konden instellen tegen de curator. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [appellante], [de vader] en [de moeder] tot betaling van de proceskosten.