ECLI:NL:GHARL:2023:1721

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
200.304.790
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen broers over legitieme portie en opnames uit nalatenschap

In deze zaak gaat het om een geschil tussen drie broers over de legitieme portie van de onterfde broer in de nalatenschap van hun moeder. De moeder heeft in totaal € 460.000 opgenomen van haar effectenrekening, waarvan de bestemming onduidelijk is. De appellant, die in hoger beroep is gegaan, stelt dat hij recht heeft op zijn legitieme portie en vordert dat zijn broers hem de bedragen betalen die hij nog tegoed heeft uit de nalatenschap van hun vader en moeder. De rechtbank heeft eerder de vorderingen van de appellant afgewezen, wat heeft geleid tot dit hoger beroep. Het hof heeft op 28 februari 2023 een tussenuitspraak gedaan, waarbij het hof heeft geoordeeld dat er onvoldoende duidelijkheid is over de opnames en dat er getuigenverhoren moeten plaatsvinden om de feiten te verhelderen. Het hof heeft de beslissing over de bewijslastverdeling aangehouden en de partijen moeten getuigen laten horen over de opnames van € 10.000 en € 450.000. De appellant moet voor 14 maart 2023 aangeven hoeveel getuigen hij wil laten horen en hun verhinderdagen doorgeven. Het hof heeft de verdere beslissing aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.304.790
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen: 358991
arrest van 28 februari 2023
in de zaak van
[appellant]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als eiser van de vordering en verweerder op de tegenvordering
hierna: [appellant]
advocaat: mr. S.H. van Os
tegen

1.[geïntimeerde1]

hierna: [geïntimeerde1]
2.
[geïntimeerde2]
hierna: [geïntimeerde2]
die beiden wonen in [woonplaats2]
die ook hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als verweerders op de vordering en eisers van de tegenvordering
advocaat: mr. M.J.G.A. Filemon

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 2 augustus 2022 heeft op 29 november 2022 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
[appellant] , [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] zijn broers. [appellant] heeft sinds medio jaren 80 geen contact meer met zijn ouders en zijn broers gehad. Hun vader is op 19 oktober 2001 overleden. Hij heeft in zijn testament [appellant] in de legitieme gesteld en een ouderlijke boedelverdeling gemaakt. De rechtbank Arnhem heeft de omvang van het erfdeel van [appellant] vastgesteld op € 84.948,28,
vermeerderd met de bijgeschreven rente vanaf de sterfdatum (vonnis van 9 december 2009). Hun moeder is op 11 augustus 2017 overleden. Moeder verbleef van 2014 tot haar overlijden in een verzorgingshuis. Moeder heeft in haar testament van 7 januari 2009 [appellant] uitgesloten als haar erfgenaam en [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] samen benoemd tot erfgenamen en ook tot executeurs en afwikkelingsbewindvoerders. [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] zijn ook haar enige erfgenamen. [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hebben op 8 januari 2018 verklaard dat zij de nalatenschap van moeder beneficiair aanvaarden. Zij hebben een boedelbeschrijving en daarna op 6 juni 2018 een nadere boedelbeschrijving van de nalatenschap van moeder laten maken en vastgesteld dat de nalatenschap negatief is. Zij hebben geconstateerd dat daardoor hun taak als executeur is geëindigd en dat de nalatenschap moet worden vereffend volgens de wet. Op hun verzoek heeft de rechtbank op 13 september 2018 mr. M. van der Meulen tot vereffenaar benoemd. De vereffenaar heeft 11 januari 2019 verzocht om een voorlopig getuigenverhoor over de opnames in december 2006 van de effectenrekening van moeder van respectievelijk € 10.000 (3 december 2006) en € 450.000 (15 december 2006) na verkoop van haar effectenportefeuille. De rechtbank heeft dit verzoek op 1 april 2019 toegewezen. Als getuigen zijn gehoord: [geïntimeerde2] , [geïntimeerde1] , [de accountant] (accountant), [appellant] en [de partner] (partner van [geïntimeerde2] ).
2.2
[appellant] heeft vanwege de afwikkeling van de nalatenschap van vader nog steeds een vordering op moeder van € 84.948,28 (exclusief de daarover nog verschuldigde rente). [appellant] maakt aanspraak op zijn legitieme portie in de nalatenschap van zijn moeder. [appellant] heeft de rechtbank gevraagd zijn broers [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] te veroordelen aan hem deze vordering met de rente en ook zijn legitieme portie van € 130.754,46 te betalen of hem de informatie te geven die nodig is om die legitieme portie uit te rekenen. [appellant] wil ook dat de rechtbank voor recht verklaart dat [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] verplicht zijn de schulden van de nalatenschap van moeder ten laste van hun overige vermogen te voldoen op grond van artikel 4:184 BW.
2.3
[geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hebben de rechtbank gevraagd te beslissen dat [appellant] de conservatoire en executoriale beslagen die hij ten laste van hen heeft gelegd moet opheffen.
2.4
De rechtbank heeft in een tussenvonnis voor recht verklaard dat [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] de nalatenschap van moeder beneficiair hebben aanvaard (onderdeel 5.1) en alle andere beslissingen aangehouden (vonnis rechtbank Gelderland van 11 juli 2019). Het hof heeft (arrest van 22 december 2020) onderdeel 5.1 van het vonnis van de rechtbank van 11 juli 2019 vernietigd, omdat de daar gegeven verklaring voor recht niet was gevraagd. Het hof heeft vervolgens de vordering van [appellant] om een verklaring voor recht te geven dat zijn broers de nalatenschap zuiver hebben aanvaard afgewezen en het vonnis verder bekrachtigd.
2.5
De kantonrechter heeft op 1 april 2020 de opheffing van de vereffening van de nalatenschap bevolen.
2.6
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en de conservatoire en executoriale beslagen die [appellant] onder [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] heeft gelegd opgeheven (eindvonnis van 7 juli 2021). De bedoeling van het hoger beroep van [appellant] is dat zijn vorderingen inzake de betaling van zijn legitieme portie in de nalatenschappen van zijn ouders alsnog worden toegewezen en de vorderingen van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] worden afgewezen.

3.Het oordeel van het hof

3.1
Deze zaak draait om de vraag wat er is gebeurd met de bedragen van € 10.000 en € 450.000 die moeder op 3 respectievelijk 15 december 2006 heeft opgenomen van haar effectenrekening. Op de mondelinge behandeling bij het hof is deze vraag indringend met partijen besproken.
3.2
[geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] hebben verklaard dat zij na het overlijden van moeder de opnames hebben gezien in de bankafschriften. [geïntimeerde2] heeft gebeld met een medewerker van de bank. Hem is gezegd dat moeder de bedragen per kas heeft opgenomen. [geïntimeerde2] heeft de kasopnames niet verder onderzocht. [geïntimeerde1] heeft zich nooit met deze kwestie bemoeid en ook geen nader onderzoek gedaan. Op de mondelinge behandeling bij het hof is aan de orde gesteld dat partijen samen nog eens naar de bank zouden kunnen gaan en uitleg kunnen vragen over de gang van zaken rond de opnames van moeder. [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] hebben laten weten dat geen goed idee te vinden. Ze zijn van mening dat ze volledig transparant geweest en zijn bang dat het daarna dan nog niet klaar is en dat er dan weer nieuwe vragen komen en speculaties dat zij zouden hebben gelogen.
3.3
De vereffenaar heeft gepoogd door het horen van getuigen te achterhalen wat er is gebeurd met de in december 2006 opgenomen bedragen. Naast partijen en de partner van [geïntimeerde2] ( [de partner] ) is als getuige gehoord [de accountant] , sinds 1994 de accountant van de vennootschappen van vader [de accountant] verzorgde ook jaarlijks de aangiften inkomstenbelasting voor vader en moeder. [de accountant] heeft bij het doen van de aangifte IB over het jaar 2006 geconstateerd dat de effectenportefeuille weg was en daarover verklaard:
“Mevrouw gaf aan: "Die is weg". Dat was de moraal van het verhaal. Meer wilde ze er niet over kwijt. Ik weet niet of ik heb gevraagd of zij dat bedrag geschonken heeft. Ik heb niet gehoord dat zij een bedrag heeft geschonken.”
Op een vraag van mr. Van Os heeft hij nog verklaard:
“U houdt mij voor dat de effectenportefeuille er was op 1 januari 2006 en dat die er 1 januari 2007 niet meer was. Ik zie dat niet vaker op deze manier. Mevrouw heeft mij niet verteld op welke manier dat is gegaan. U vraagt mij of ik niet een meldplicht heb in dit soort zaken. Ik heb alleen een meldplicht bij ongebruikelijke transacties. Ik kan u niet zeggen of ik in dit geval een melding heb gedaan. Dat heeft te maken met mijn uit de wet voortvloeiende geheimhoudingsplicht. Ik heb geen idee wat er gebeurt als ik een melding zou hebben gedaan.”
3.4
Op de mondelinge behandeling bij het hof is ook geopperd dat moeder het opgenomen geld niet heeft meegenomen en dat het bedrag niet cash is uitbetaald, maar is gestort op de rekening van een andere persoon. [appellant] denkt dat het zou kunnen gaan om een rekening van [naam1] of van een beleggingsmaatschappij van [naam1] . Deze [naam1] was destijds actief als financieel beleggingsadviseur. De naam [naam1] komt voor op de afschriften van de effectenrekening van moeder, onder meer kort voor en kort na de opnames van de bedragen van € 10.000 en van € 450.000 en wel op 27 januari 2006 (een betaling van € 555,73) en op 4 december 2006 (een betaling van € 297,50). [appellant] ziet daarin een aanwijzing voor de betrokkenheid van [naam1] .
3.5
[appellant] biedt in deze zaak in hoger beroep aan te bewijzen wat er is gebeurd met de opgenomen bedragen van € 10.000 en € 450.000.
3.6
Een partij moet in hoger beroep tot getuigenbewijs moet worden toegelaten indien zij voldoende specifiek bewijs aanbiedt van feiten die tot beslissing van de zaak kunnen leiden. Het antwoord op de vraag of een bewijsaanbod voldoende specifiek is, hangt af van de omstandigheden van het geval, waarbij de rechter, mede in verband met de eisen van een goede procesorde, zal moeten letten op de wijze waarop het processuele debat zich heeft ontwikkeld en het stadium waarin de procedure verkeert. In hoger beroep zal van een partij die bewijs door getuigen aanbiedt, in beginsel mogen worden verwacht dat zij voldoende concreet aangeeft op welke van haar stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft en, voor zover mogelijk, wie daarover een verklaring zou kunnen afleggen, maar zal in het algemeen niet mogen worden verlangd dat daarbij ook wordt aangegeven wat daarover door getuigen zal kunnen worden verklaard. [1]
3.7
Het bewijsaanbod van [appellant] is voldoende specifiek. Hij geeft aan welke (aanvullende) vragen hij nog zou willen stellen aan [de accountant] , aan [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] , aan medewerkers van de bank en aan [naam1] . [appellant] licht daarbij toe dat hij in het voorlopig getuigenverhoor nog niet alle vragen heeft kunnen stellen en dat hij aanwijzingen heeft voor tegenstrijdigheden in de verklaringen die hij nog aan de getuigen wil voorleggen. Het gaat om feiten (de lotgevallen van de opnames van € 10.000 en €450.000) dit tot de beslissing van de zaak kunnen leiden.
3.8
Daarbij komt dat het voor de beoordeling van de vorderingen van [appellant] nodig is een antwoord te krijgen op de vraag wat er is gebeurd met de opgenomen bedragen van € 10.000 en € 450.000. Het hof constateert dat nog niet alles is gedaan om die vraag te kunnen beantwoorden. Zo zijn nog geen medewerkers van de bank gehoord en is ook [naam1] niet gehoord. Verder zou aan [de accountant] nogmaals gevraagd kunnen worden of hij destijds een melding heeft gedaan en hij zich nog steeds op dat punt wil verschonen. Het hof neemt daarbij ook in aanmerking dat € 460.000 een zodanig substantieel bedrag is dat het aannemelijk is dat het opnieuw is geïnvesteerd, ook al is natuurlijk niet uitgesloten dat moeder het bedrag heeft weggegeven. Het antwoord op die vraag is voor alle partijen van belang, ook voor [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] .
3.9
Het hof zal dan ook een getuigenverhoor bevelen als volgt en iedere verdere beslissing aanhouden. Het hof houdt ook de beslissing over de bewijslastverdeling aan.

4.De beslissing

Het hof:
4.1
Het hof laat [appellant] toe getuigen te laten horen over de vraag wat er is gebeurd met de opnames van € 10.000 en € 450.000.
4.2
Als getuigen worden gehoord, zal het hof de getuigen verhoren in het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 in Arnhem. Partijen moeten daar zelf bij aanwezig zijn.
4.3
[appellant] moet op dinsdag 14 maart 2023 (roldatum) laten weten hoeveel getuigen hij wil laten horen met opgave van de verhinderdagen van die getuigen, van partijen en van hun advocaten. Daarna stelt het hof de dag en het tijdstip van het verhoor vast. Dat gebeurt ook als de opgave onvolledig is.
4.4
[appellant] moet de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het getuigenverhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof opgeven.
4.5
Een partij die tijdens het getuigenverhoor nieuwe stukken wil indienen, moet het hof en de wederpartij daarvan uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een kopie sturen.
4.6
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Lieber, M.H.F. van Vugt en J.W.A. Biemans, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2023.

Voetnoten

1.HR 9 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3009, rov. 3.5.