ECLI:NL:GHARL:2023:1670

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
200.321.600/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige toevertrouwing kind in hoger beroep na eerdere beslissing in kort geding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot voorlopige toevertrouwing van een minderjarige aan de moeder. De moeder had eerder een vergelijkbaar verzoek ingediend bij de rechtbank, dat op 6 februari 2023 in kort geding was afgewezen. Het hof oordeelde dat de moeder in strijd met de goede procesorde handelde door opnieuw hetzelfde verzoek in te dienen, zonder nieuwe feiten of omstandigheden aan te voeren. De moeder had verzocht om de voorlopige toevertrouwing van de minderjarige, die bij haar verblijft, tot het hof een definitieve beslissing zou nemen. De vader verzocht de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek of dit verzoek af te wijzen. De raad voor de kinderbescherming adviseerde ook om het verzoek van de moeder af te wijzen. Het hof concludeerde dat er geen noodsituatie was die een voorlopige toevertrouwing rechtvaardigde, gezien de voorgeschiedenis van de minderjarige en de zorgen over haar psychisch welzijn. Het hof wees zowel het verzoek van de moeder als dat van de vader af, en benadrukte dat het niet bevoegd was om in te grijpen in de inschrijving van de minderjarige in de Basisregistratie Personen (BRP).

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.321.600/02
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 140507)
beschikking van 21 februari 2023 inzake voorlopige voorzieningen
inzake
[verzoekster], (de moeder)
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster,
advocaat: mr. D. Jakobs te Emmen,
en
[verweerder], (de vader)
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder,
advocaat: mr. T.H. Westerhof-Dijkstra te Zwolle.
Belanghebbende:
de gecertificeerde instelling,
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Groningen.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord-Nederland, locatie Groningen.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlage(n), tevens provisionele vordering ex artikel 223 van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv), ingekomen op 19 januari 2023;
- het journaalbericht namens de moeder van 7 februari 2023 met bijlage(n);
-het verweerschrift met bijlage(n) in het incident tevens provisionele vordering ex artikel 223 Rv, ingekomen op 8 februari 2023,
- het journaalbericht namens de vader van 9 februari 2023 met bijlage(n);
- een brief van [de minderjarige] , geboren [in] 2008 ( [de minderjarige] ) van 3 februari 2023, ontvangen op 9 februari 2023.
1.2
De mondelinge behandeling heeft op 14 februari 2023 plaatsgevonden. De ouders waren aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad was aanwezig [naam1] . De GI was met kennisgeving afwezig. Mr. Jakobs heeft pleitnotities overgelegd.

2.De feiten

2.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] .
2.2
Bij beschikking van 3 juli 2019 van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, is de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader bepaald en is in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken een contactregeling tussen [de minderjarige] en de moeder vastgesteld waarbij [de minderjarige] iedere twee weken een weekend bij haar moeder verblijft, alsmede iedere andere week van donderdagmiddag tot vrijdagochtend en de helft van de schoolvakanties en feestdagen.
2.3
Van december 2017 tot en met mei 2021 heeft [de minderjarige] onder toezicht gestaan.
2.4
[de minderjarige] verblijft sinds 13 mei 2022 bij de moeder.
2.5
In de bestreden beschikking van 31 oktober 2022 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, voor zover hier van belang, het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] te wijzigen en bij haar te bepalen, afgewezen.
2.6
Bij beschikking van de kinderrechter van bovengenoemde rechtbank van 23 januari 2023 is [de minderjarige] opnieuw onder toezicht gesteld van de GI tot 23 januari 2024.
2.6
Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter in bovengenoemde rechtbank van 6 februari 2023 is de moeder veroordeeld tot afgifte aan de vader van [de minderjarige] op een nader te bepalen datum, een en ander onder regie van de gezinsvoogd van de GI (uitvoerbaar bij voorraad) en is onder meer de vordering van de moeder tot voorlopige toevertrouwing van [de minderjarige] aan de moeder afgewezen.

3.De omvang van het geschil

de voorlopige toevertrouwing
3.1
In geschil is de voorlopige voorziening die de moeder heeft verzocht ten aanzien van de toevertrouwing van [de minderjarige] . De moeder verzoekt te bepalen, voor de duur van het hoger beroep, dat [de minderjarige] voorlopig aan haar wordt toevertrouwd tot het moment dat door het hof (andersluidend) wordt beslist, althans een zodanige voorziening te treffen als het hof passend en geboden acht.
3.2
[de minderjarige] heeft het hof geschreven dat zij bij haar moeder wil blijven wonen. Kort samengevat heeft zij geschreven dat zij bang is voor haar vader en niet terug durft te gaan.
3.2
De vader verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het verzoek tot toevertrouwing van [de minderjarige] dan wel dit verzoek af te wijzen.
3.3
De raad adviseert het verzoek van de moeder tot toevertrouwing van [de minderjarige] aan de moeder af te wijzen.
de inschrijving in de BRP
3.4
De vader heeft verzocht te bepalen dat [de minderjarige] met onmiddellijke ingang (voorlopig) op het adres van de vader in de BRP staat ingeschreven en ingeschreven blijft totdat het hof in hoger beroep anders heeft beslist.
3.5
De moeder heeft verzocht dit verzoek van de vader af te wijzen.

4.De beoordeling van de verzoeken

4.1
Ingevolge artikel 223 lid 1 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de vordering moet samenhangen met de hoofdvordering. Aangezien de hoofdzaak tussen partijen bij dit hof aanhangig is, zijn de moeder en de vader ontvankelijk in hun verzoeken tot het vaststellen van voorlopige voorzieningen.
de voorlopige toevertrouwing
4.2
Het hof stelt vast dat nog voordat het hof heeft beslist op het verzoek van de moeder tot voorlopige toevertrouwing van [de minderjarige] de moeder exact hetzelfde verzoek heeft gedaan bij de rechtbank in de vorm van een vordering in kort geding en dat daarop inmiddels op 6 februari 2023 is beslist door de voorzieningenrechter van de rechtbank. Door na deze beslissing van de voorzieningenrechter bij de rechtbank aan het hof eveneens/opnieuw een beslissing te vragen op exact hetzelfde verzoek handelt de moeder in strijd met de goede procesorde en zal haar verzoek reeds daarom worden afgewezen. De moeder heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die maken dat het hof het verzoek van de moeder toch in behandeling moet nemen. De stelling van de moeder dat zij de voorzieningenrechter bij de rechtbank slechts een voorlopige voorziening heeft gevraagd totdat het hof op de door haar bij het hof gevraagde voorlopige voorziening heeft beslist zodat het hof over de periode hierna nog mag beslissen wordt weersproken door de inhoud van de vordering van de moeder zoals die blijkt uit het kort geding vonnis van 6 februari 2023 en haar daar gedane eis in reconventie. Wat hiervan zij, een “partiële” voorlopige voorziening deels vanuit de voorzieningenrechter en deels vanuit het hof op grond van artikel 223 lid 1 Rv zoals geopperd door de moeder, is niet op de wet gebaseerd.
4.3
Ten overvloede merkt het hof op dat het hof in het door de moeder gestelde en in wat [de minderjarige] in haar brief heeft geschreven geen aanleiding ziet om [de minderjarige] voorlopig aan de moeder toe te vertrouwen. Dit gelet op de voorgeschiedenis waaruit blijkt dat [de minderjarige] al jarenlang tussen de ouders en hun strijd in zit, er vaker wisselingen van hoofdverblijf van de vader naar de moeder en terug zijn geweest en [de minderjarige] nu wel veel beschuldigingen in de richting van haar vader en haar stiefmoeder uit, maar zij eerder in 2021 ernstige beschuldigingen in de richting van haar moeder heeft gedaan. Het lijkt erop dat [de minderjarige] vanuit een loyaliteitsconflict wisselende en tegenstrijdige verhalen heeft over de gebeurtenissen bij beide ouders. Ook zijn er, zoals beide ouders erkennen, ernstige zorgen over het psychisch welzijn van [de minderjarige] en haar schoolgang. [de minderjarige] lijkt een getraumatiseerd meisje te zijn. Er is niet voor niets kort geleden opnieuw een ondertoezichtstelling over [de minderjarige] uitgesproken en de gezinsvoogd zal in overleg met [de minderjarige] , haar ouders en de hulpverlening binnenkort aan de slag gaan (er zijn al afspraken gepland) om te bekijken wat [de minderjarige] nodig heeft en hoe toegewerkt kan worden naar contactherstel tussen de vader en [de minderjarige] . Er is inmiddels hulpverlening voor [de minderjarige] gestart. Zij heeft gesprekken met een psycholoog en er is EMDR gestart vanuit [naam2] . Verder is van belang dat in voornoemd kort geding vonnis is vastgelegd dat er niet acuut een wijziging moet komen in het huidige feitelijke verblijf van [de minderjarige] bij de moeder, maar dat onder regie van de gezinsvoogd voorafgaand aan de toevertrouwing aan de vader eerst moet worden toegewerkt naar contactherstel met de vader. Het belang van [de minderjarige] en wat zij aan kan zal hierbij voorop staan. Dit maakt tegelijk dat er op dit moment geen noodsituatie is die een voorlopige toevertrouwing vergt.
de inschrijving in de BRP
4.4
Het hof zal dit verzoek van de vader afwijzen omdat het hof niet de bevoegdheid heeft om een inbreuk te maken op de wet- en regelgeving van gemeenten omtrent inschrijving in het BRP. Het feitelijk verblijf van een persoon is doorslaggevend voor deze inschrijving hetgeen passend is bij de functie van de BRP om een weergave te zijn van de werkelijke situatie.
Dat dit tot gevolg heeft dat de vader toeslagen en uitkeringen misloopt en de moeder wel hierop recht kan doen gelden maakt dit niet anders. Wel zullen de ouders deze gevolgen onderling financieel moeten verrekenen. Wanneer de vrouw over een bepaalde periode recht heeft op toeslagen en uitkeringen voor [de minderjarige] komen ook de verblijfsoverstijgende kosten betreffende deze periode voor [de minderjarige] voor rekening van de moeder.

5.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de moeder af;
wijst het verzoek van de vader af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, G.M. van der Meer en A.P. de Jong-de Goede, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, en is op 21 februari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.