ECLI:NL:GHARL:2023:1667

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
200.312.107/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en onbetrouwbare verklaringen van de man

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, had eerder een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland aangevochten waarin zijn verzoek om wijziging van de kinderalimentatie was afgewezen. De man en de vrouw, die samen twee minderjarige kinderen hebben, zijn in een affectieve relatie geweest. De man heeft de kinderen erkend, maar de vrouw oefent alleen het ouderlijk gezag uit. De kinderen wonen bij de vrouw en hebben geen contact met de man. De rechtbank had eerder bepaald dat de man € 343,50 per kind per maand moest betalen als kinderalimentatie, wat in 2023 is opgelopen tot € 382,10 door wettelijke indexering.

In hoger beroep heeft de man aangevoerd dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die rechtvaardigen dat de kinderalimentatie verlaagd wordt naar € 25,- per kind per maand. De vrouw heeft verweer gevoerd en verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 januari 2023 heeft het hof geconstateerd dat de man zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. Hij heeft geen duidelijkheid gegeven over zijn huidige verblijfplaats en zijn financiële situatie, en zijn verklaringen werden als onbetrouwbaar beschouwd. Het hof heeft geconcludeerd dat de man niet heeft aangetoond dat hij niet in staat is om de eerder vastgestelde kinderalimentatie te betalen.

Uiteindelijk heeft het hof de grieven van de man verworpen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het verzoek van de man om de kinderalimentatie te wijzigen werd afgewezen. De beslissing is genomen door een collegiaal hof, waarbij de griffier aanwezig was.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.312.107/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 181326)
beschikking van 21 februari 2023
in de zaak van
[verzoeker](de man),
ingeschreven te [verblijfplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. K.J. Kanning te Assen,
en
[verweerster](de vrouw),
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. J.F.M. van Weegberg te Den Haag.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 23 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 21 juni 2022;
  • het verweerschrift;
  • een journaalbericht namens de man van 5 januari 2023;
  • twee journaalberichten namens de vrouw van 5 januari 2023, waarvan één met bijlage(n);
  • een journaalbericht namens de man van 6 januari 2023 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 januari 2023 plaatsgevonden. De man en de vrouw zijn verschenen, ieder bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad. Zij zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2015;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2016,
hierna tezamen ook te noemen: de kinderen.
3.2
De man heeft de kinderen erkend. De vrouw oefent alleen het ouderlijk gezag uit over de kinderen.
3.3
De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw. De kinderen hebben geen contact met de man.
3.4
Bij beschikking van 3 april 2019 heeft de rechtbank bepaald dat de man met ingang
van 6 februari 2019 een bedrag van € 343,50 per kind per maand moet betalen als
bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna: kinderalimentatie), telkens bij vooruitbetaling te voldoen aan de vrouw.
Deze bijdrage bedraagt ingevolge de wettelijke indexering € 382,10 (in 2023).

4.Het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man om de kinderalimentatie te wijzigen, afgewezen.
4.2
De man is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen.
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en zelf rechtdoende:
de beschikking van de rechtbank van 3 april 2019 te wijzigen in die zin dat de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie vanaf 15 november 2021 wordt vastgesteld op een bedrag van € 25,- per kind per maand, dan wel op een bijdrage en ingangsdatum die het hof juist acht.
4.3
De vrouw heeft verweer gevoerd en zij verzoekt het hof de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, dan wel het beroepschrift van de man ongegrond te verklaren, althans zijn verzoeken af te wijzen, kosten rechtens.

5.De overwegingen voor de beslissing

5.1
Uit het beroepschrift en wat de man op de zitting heeft betoogd maakt het hof op dat hij wijziging van de kinderalimentatie wenst met ingang van 15 november 2021 omdat hij meent dat sprake is van een wijziging van de omstandigheden. De vrouw heeft zich verzet tegen wijziging van de kinderalimentatie.
5.2
Van belang in deze zaak is de vraag of zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.
5.3
Het hof is van oordeel dat de man zijn stelling dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden die maakt dat hij onvoldoende inkomen en draagkracht heeft om de eerder vastgestelde kinderalimentatie te betalen zodat wijziging van de kinderalimentatie gerechtvaardigd is – tegenover de gemotiveerde weerspreking door de vrouw – onvoldoende heeft onderbouwd. De onderbouwing door de man van zijn stellingen, voor zover daarvan al sprake is, roept bij het hof zoveel vragen op, dat het hof twijfelt aan de juistheid van de verklaringen die de man op de zitting bij het hof heeft gegeven.
In het journaalbericht van 6 januari 2023 van mr. Kanning is gesteld dat de man dakloos is. De man heeft echter tijdens de mondelinge behandeling geen duidelijk antwoord gegeven op de vragen van het hof over zijn huidige verblijfplaats. Hij heeft in dit verband slechts aangegeven dat hij daags voor de zitting is teruggekeerd uit Marokko.
Ook over (de betaling van) de huur van de woning op het adres [adres] te [plaats1] , waar de man ingeschreven heeft gestaan en waar het bedrijf van de vader van de man nog steeds is ingeschreven, is hij vaag gebleven.
De man heeft verder aangegeven dat (mede) door de coronamaatregelen zijn werk is weggevallen. Volgens de man heeft hij geprobeerd weer werk te vinden en heeft hij gesolliciteerd, maar deze stelling is door de man niet met stukken onderbouwd. Waarom het hem niet is gelukt om een andere baan te vinden terwijl hij elektricien is, is voor het hof niet duidelijk geworden. De man heeft in dit verband verklaard dat hij last heeft van concentratieproblemen en dat hij bij drie GGZ-instellingen is geweest, maar dat hij niet meer weet welke instellingen dat waren. Volgens de man is hij steeds verder in de schulden gekomen en is dit één van de redenen dat hij niet meer werkt. De man heeft gesteld dat hij een schuldenlast heeft van ongeveer € 43.000,- (waarvan € 15.000,- achterstallige kinderalimentatie en voor de rest belastingschulden, verzekeringspremies en verkeersboetes), maar hij heeft hiervan geen bewijzen overgelegd. In het licht van deze forse schulden kan het hof de vlucht van de man naar Marokko, die hij, zoals hij ter zitting bij het hof heeft verklaard, heeft betaald met de opbrengst van de verkoop van een auto, niet plaatsen.
Met betrekking tot de stelling van de man dat hij is aangewezen op een daklozenuitkering overweegt het hof als volgt. Ook met de informatie die hij hierover heeft overgelegd, heeft de man niet voldoende aangetoond dat een wijziging van de kinderalimentatie gerechtvaardigd is. De antwoorden van de man op de vragen van het hof over de daklozenuitkering leiden ertoe dat het hof eraan twijfelt of de man op goede gronden een daklozenuitkering is toegekend. Het hof overweegt verder dat ook al zou de man terecht een daklozenuitkering ontvangen, dat gegeven alleen voor het hof nog niet voldoende is om aan te nemen dat de man, zoals hij zelf heeft verklaard, ook niet in staat is meer inkomen te verwerven dan de daklozenuitkering.
Het hof concludeert dan ook dat daar waar het op de weg van de man lag om zijn – door de vrouw weersproken – stellingen nader te onderbouwen, hij hierin niet is geslaagd.

6.De slotsom

Uit het voorgaande volgt dat de grieven van de man falen. Daarom zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 23 maart 2022;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, J.G. Idsardi en J.G. Knot, bijgestaan door mr. T. van der Veen-Hamstra als griffier, en is op 21 februari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.