Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
1.De verdere procedure bij het hof
[de deskundige1] en de psychiater [de deskundige2] .
- een memorie na deskundigenbericht van de zijde van [appellante] ;
- een antwoord-memorie na deskundigenbericht van de zijde van [geïntimeerde] .
2. Waar gaat het in deze zaak over
3.3. De verdere beoordeling van het geschilHet is niet bewezen dat [appellante] door de mishandeling gehoorverlies heeft opgelopen3.1 [appellante] is onderzocht door [de deskundige1] . Hij heeft zijn bevindingen vastgelegd in een rapport, waarin hij verslag doet van de medische stukken die hij heeft ontvangen en van het door hem bij [appellante] verrichte onderzoek. In de paragraaf ‘Overwegingen’ van zijn rapport (paragraaf 3.2) schrijft hij het volgende:
gesprokene minder goed verstond.
zich niet aan de indruk kon onttrekken dat er gelet op de irritatie die bij aanvang van de anamnese ontstond niet objectief en onbevooroordeeld onderzoek heeft plaatsgevonden.’
[de deskundige1] heeft daarop gereageerd met de opmerking dat hij zich niet herkent in de stelling dat tijdens het onderzoek bij hem sprake zou zijn geweest van irritatie. De suggestie dat het onderzoek daarom niet objectief en onbevooroordeeld was, is dan ook ongegrond, schrijft hij.
Op de stelling van de advocaat van [appellante] dat vuistslagen wel tot gehoorverlies kunnen leiden, waarbij de advocaat verwees naar een vonnis van de rechtbank Zeeland-West Brabant, reageerde [de deskundige1] als volgt:
‘
Vuistslagen kunnen inderdaad wel enig gehoorverlies veroorzaken, maar bij betrokkene is dit niet het geval geweest. Dit is omstandig toegelicht en onderbouwd in paragraaf 3.2.2. De door u genoemde zaak uit Zeeland-West Brabant uit 2015 is niet vergelijkbaar. Daar werd het slachtoffer op het hoofd geschopt met een "trommelvliesperforatie, een licht geleidingsverlies en tinnitus" tot gevolg. Bij betrokkene was er geen trommelvliesperforatie en geen tinnitus; überhaupt waren er geen tekenen van traumatische schade. Het is onmogelijk dat het gehoor volledig uitvalt zonder dat er ook maar enig teken van geweldsinwerking is in en rond het oor, het rotsbeen en de schedelbasis. Simpel
is het ook niet eens met het oordeel van [de deskundige1] over het causaal verband. Dat is volgens haar nauwelijks onderbouwd.
Verder merkt zij op dat [de deskundige1] gezien de irritaties bij het begin van de anamnese niet objectief en onbevooroordeeld was bij zijn onderzoek. Bovendien is het rapport van [de deskundige1] onzorgvuldig. Het lijkt erop dat het rapport voor een deel bestaat uit knip- en plakwerk; [appellante] wordt een aantal keren met ‘hij’ aangeduid.
Ook de suggestie dat sprake is van knip- en plakwerk, omdat [appellante] in het rapport enkele malen als ‘hij’ wordt aangeduid, is ongegrond. [appellante] heeft gelijk dat dat tweemaal is gebeurd, maar in de zinnen waarin dat het geval is, worden ook de woorden ‘zij’ en ‘haar’ voor [appellante] gebruikt. Het ligt dan ook niet voor de hand dat deze zinnen zijn overgenomen uit een ander rapport. Waarschijnlijk heeft [de deskundige1] een tikfout gemaakt. Dat maakt zijn rapport nog niet onzorgvuldig.
3.6 De deskundigheid van [de deskundige1] staat niet ter discussie. Het hof gaat er ook vanuit dat [de deskundige1] zijn werk objectief en onbevooroordeeld heeft gedaan. Bovendien is de procedure van het onderzoek correct verlopen: [appellante] is onderzocht, is in de gelegenheid gesteld gebruik te maken van haar blokkeringsrecht en heeft de gelegenheid gehad om op het concept-rapport te reageren, waarna [de deskundige1] op die reactie is ingegaan. De conclusies van [de deskundige1] op het punt van het causaal verband zijn, zoals hiervoor is overwogen, onderbouwd met argumenten die die conclusie kunnen dragen. Bovendien zijn deze argumenten niet in strijd met andere bevindingen van het onderzoek van [de deskundige1] of met andere gegevens in deze zaak. [appellante] heeft dat ook niet aangevoerd. [appellante] heeft ook geen rapport van een andere deskundige overgelegd, waarin de conclusies van [de deskundige1] worden weerlegd. In het licht hiervan zal het hof de conclusies van [de deskundige1] over het causaal verband tussen de mishandeling en de gestelde gehoorproblemen van [appellante] volgen.
‘
De voornaamste psychische klacht van betrokkene is dat ze zich in contact niet anderen niet op haar gemak voelt. Ze zegt steeds angstig te zijn dat die agressief zouden kunnen worden. Hoewel de mishandeling inmiddels al vijf jaar geleden is, is die angst volgens haar niet afgenomen. Als gevolg daarvan beschrijft ze een teruggetrokken leven, waarin ze niet gelukkig voelt. Daarnaast heeft ze nog af en toe bij spanning een gevoel van druk op de borst. Dat komt blijkens haar relaas echter niet meer zo vaak voor, dat dit een klacht is die met haar dagelijks leven interfereert. Gedachten aan de mishandeling komen nog wel terug. Zo vertelt zij dat ze niet durft te bidden, omdat daarmee herinneringen aan de mishandeling worden opgeroepen. Nachtmerries hebben daarop echter niet meer direct betrekking.
‘
De vraag is dan of er tussen de restklachten van PTSS en de mishandeling die in deze zaak in geding is, een causaal verband bestaat. In eerste plaats moet dan worden overwogen dat PTSS per definitie wordt veroorzaakt door traumatische ervaringen. Daarbij kan het zowel om een enkele ervaring gaan als om een lange reeks daarvan. Naar ik begrijp gaat het in deze zaak vooral om de mishandelingen die bewezen zijn geacht voor de data van 4 en 11 juni 2017. Deze kunnen echter moeilijk los worden gezien van wat daar in die relatie aan vooraf is gegaan. Wat betrokkene beschrijft is een klassiek patroon in relaties waarin vrouwen worden mishandeld. Door eigen (pathologisch) schuldgevoel, door behoefte aan bevestiging door de agressieve partner en door verlatingsangst ontstaat een sadomasochistische interactie, die ook voor hulpverleners moeilijk te doorbreken is. Ik merk hierbij op dat ik afga op betrokkene's eigen verhaal, en dat ik niet in staat ben een eventuele andere visie hierop van die ex-partner mee te wegen. Dat neemt echter niet weg dat het beschreven patroon welbekend is, en dat ook betrokkene dit onderkent. In ieder geval is de uitkomst van zo’n pathologische relatie voor degene die mishandeld wordt, dikwijls een posttraumatische stressstoornis, met als complicatie gevoelens van twijfel aan zichzelf. Ook wanneer ik betrokkene’s traumatische ervaringen over een ruimere periode beschouw dan alleen voor wat betreft de beide data in geding, is er dus een causaal verband met mishandelingen die zij heeft ondergaan.
‘
Betrokkene vertelt dat zij na een eerdere problematische relatie weer normaal functioneerde, totdat zij de relatie met haar ex-partner kreeg. In dat geval is er geen continue pre-existente psychiatrische ziekte aan de orde. Ik kan dat niet nagaan overigens, maar stel wel vast dat ik in het dossier geen gegevens heb aangetroffen die daar tegen pleiten.’
De vraag of de door hem vastgestelde klachten en afwijkingen er ook zouden zijn geweest of op enig moment hadden kunnen ontstaan, als de mishandeling niet was gebeurd, heeft [de deskundige2] als volgt beantwoord:
‘
Zoals ik hierboven heb besproken heeft betrokkene ook voor de relatie met de ex-partner traumatische ervaringen in contacten met anderen gehad. Ze stelt echter dat zij daarvan weer voldoende was hersteld. Ik vind geen objectieve gegevens die daartegen pleiten.’
In de paragraaf ‘Prognose’ geeft [de deskundige2] aan dat de prognose niet ongunstig is. Er is wel behandeling nodig, gericht op actieve re-integratie in sociale situaties. Die behandeling moet goed mogelijk zijn met technieken van cognitieve gedragstherapie. Verder zal in therapie met [appellante] moeten worden nagegaan hoe zij in de toekomst kan voorkomen dat zij in pathologische, voor haar schadelijke relaties terechtkomt. Deze therapie kan volgens [de deskundige2] heel goed samengaan met re-integratie.
‘
Concluderend vind ik bij betrokkene nog restklachten van een posttraumatische stressstoornis. Deze staan in causaal verband met de mishandeling door haar ex-partner. Daaruit vloeien beperkingen voort. De prognose lijkt mij op termijn niet ongunstig.’
‘
Voorts vraagt mr. Stephan zich af hoe er sprake kan zijn van een remissie van de klachten, terwijl betrokkene’s situatie nu juist in jaren niet is verbeterd. In de eerste plaats wijs ik erop dat ik niet heb gesproken van een volledige, maar van eengedeeltelijkeremissie van de klachten die bij een posttraumatische stressstoornis horen. Ik heb dat op pagina 9 uitgebreid toegelicht. Bij PTSS is sprake van verschillende soorten klachten, die in principe alle aan de orde moeten zijn, wil men tot de desbetreffende DSM-5 classificatie kunnen komen. Eén van die klachten betreft het vermijden van omstandigheden, die de traumatische herinneringen weer kunnen activeren. Hoewel betrokkene baat lijkt te hebben gehad van een EMDR-behandeling, is het vermijdingsgedrag nog steeds aanwezig. Dat vormt dan ook de grondslag voor de beperkingen die ik heb geformuleerd. Echter, dit betekent dat niet meer van een volledig aanwezige posttraumatische stressstoornis mag worden gesproken, maar alleen van een PTSS diedeelsin remissie is. Daarmee ontken ik dus allerminst, dat betrokkene daarvan nog altijd serieus te nemen klachten kan ondervinden.’
[de deskundige2] geeft in het rapport duidelijk aan dat hij onderzoekt of sprake is van causaal verband tussen de mishandeling door [geïntimeerde] en de door hem vastgestelde psychische klachten van [appellante] . Het is dan ook duidelijk dat hij [geïntimeerde] bedoelt als hij in zijn rapport de omschrijving ‘ex-partner’ gebruikt voor degene met wie [appellante] de problematische relatie heeft gehad, in het kader waarvan de mishandeling heeft plaatsgevonden.
Verder blijkt uit het rapport dat [de deskundige2] zich er rekenschap van heeft gegeven dat [appellante] al voorafgaand aan de relatie met [geïntimeerde] bekend was met psychische klachten. Hij heeft die klachten en de behandelingen die [appellante] vanwege die klachten heeft gehad in zijn rapport beschreven. In de beoordeling van het causaal verband heeft [de deskundige2] ook uitdrukkelijk meegewogen dat [appellante] al eerder klachten had, zoals ook blijkt uit de in 3.9 geciteerde antwoorden op de hem gestelde vragen. Het hof overweegt in dit verband dat [de deskundige2] is uitgegaan van wat [appellante] hem heeft verteld over haar functioneren en dat heeft getoetst aan de hem ter beschikking staande ‘objectieve gegevens’, zoals de medische informatie van [appellante] . [geïntimeerde] heeft geen objectieve gegevens aangevoerd die dit oordeel van [de deskundige2] weerleggen.
€ 6.450,- zal het hof de wettelijke rente gemakshalve toewijzen vanaf 1 oktober 2017, precies op de helft van de periode waarop de schade betrekking heeft [3] .
€ 50,39 vanwege het eigen risico voor 2018 en, naar het hof begrijpt, € 770,- (waarvan
€ 220,- voor de huur van een paard) voor paardencoaching, een door haar gevolgde therapie. Die post heeft de rechtbank afgewezen, omdat [appellante] het betoog van [geïntimeerde] niet heeft weersproken, dat zij deze vorm van therapie al lange tijd, dus ook al voor de mishandeling, wilde.
€ 300,-) gevorderd.
€ 7.500,- op zijn plaats. Partijen zijn het erover eens dat van dit bedrag € 300,- moet worden afgetrokken, zodat € 7.200,- resteert. Over dit bedrag is de wettelijke rente verschuldigd vanaf 11 juni 2016 [5] .
- € 490,69, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 februari 2018;
- € 7.200,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 juni 2017.
Op dit bedrag komt uiteraard het door [geïntimeerde] al betaalde bedrag (vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de betaling) in mindering.
4.4. De beslissing
en beslist in zoverre als volgt:
- € 8.517,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.067,- vanaf 1 juli 2017 tot en
met 30 september 2017 en over € 8.517,- vanaf 1 oktober 2017;
- € 490,69, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 februari 2018;
- € 7.200,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 juni 2017;
€ 101,40 aan dagvaardingskosten, € 324,- aan griffiegeld en € 3.549,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
€ 4.973,70 te betalen;