In deze zaak gaat het om de afwikkeling van een reguliere pachtovereenkomst tussen een pachter en een verpachtster. De pachter heeft tussen 2017 en 2019 geen gebruik kunnen maken van het gepachte land en vordert daarom schadevergoeding van de verpachtster. De verpachtster heeft een tegenvordering ingesteld van bijna € 50.000. De pachtkamer heeft een schadevergoeding toegewezen aan de pachter en de vorderingen van de verpachtster afgewezen. Het hof is het grotendeels eens met de pachtkamer, maar beslist dat de gewone wettelijke rente van toepassing is op de schadevordering in plaats van de handelsrente. Ook wordt vastgesteld dat de huuropbrengsten van de eigendomsgronden van de pachter niet meetellen bij de berekening van de opbrengst per hectare, wat leidt tot een lager schadebedrag. De verpachtster heeft op basis van het vonnis van de pachtkamer al een bedrag aan de pachter betaald, maar krijgt nu een deel van dat bedrag terug. Het hof vernietigt het vonnis van de pachtkamer wat betreft de hoofdveroordeling en doet opnieuw recht, waarbij de verpachtster wordt veroordeeld tot betaling van € 27.760,84 aan de pachter, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens wordt de pachter veroordeeld om € 15.392,72 aan de verpachtster terug te betalen, ook vermeerderd met wettelijke rente.