ECLI:NL:GHARL:2023:1474

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
200.321.232/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een beschikking inzake hoofdverblijf en zorgregeling voor een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een verzoek van de vader om de werking van de bestreden beschikking te schorsen, waarin de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder was bepaald en een zorgregeling was vastgesteld. De rechtbank had de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, maar het hof oordeelt dat de motivering van de rechtbank onvoldoende was om deze uitvoerbaarheid te rechtvaardigen. Het hof weegt de belangen van beide ouders en het belang van de minderjarige in de afweging. De vader stelt dat het in het belang van de minderjarige is om de huidige situatie te handhaven, waarbij de minderjarige nog bij hem naar school gaat. De moeder daarentegen wil dat de minderjarige bij haar komt wonen, conform de beschikking. Het hof concludeert dat het risico van een dubbele schoolwisseling voor de minderjarige onwenselijk is en dat de schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad in het belang van de minderjarige is. Het hof heeft daarom het verzoek van de vader tot schorsing toegewezen en de werking van de beschikking van de rechtbank geschorst. De zorgregeling blijft voorlopig gelden zoals eerder vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.321.232/02
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 206592)
beschikking van 14 februari 2023
inzake
[verzoeker](de vader),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. B.L. van Riel te Assen,
en
[verweerster](de moeder),
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. O.J.C. Toxopeus te Veendam.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Groningen.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 29 september 2022 en 22 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De laatstgenoemde beschikking wordt hierna ook wel de bestreden beschikking genoemd. Bij de bestreden beschikking heeft de rechter de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de moeder bepaald en tevens een zorgregeling vastgesteld. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2 Het geding in hoger beroep met betrekking tot het verzoek tot schorsing

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n) ingekomen op 6 januari 2023;
- een journaalbericht namens de vader van 16 januari 2023;
- een verweerschrift op het verzoek tot schorsing uitvoerbaarverklaring bij voorraad tevens verzoek tot vervangende toestemming voor inschrijving van de minderjarige op basisschool met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 29 januari 2023 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 31 januari 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Van Riel heeft mede het woord gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnota.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Zij zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2017. Partijen oefenen sinds 22 augustus 2021 gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de minderjarige] uit.
3.2
De moeder is in de zomer van 2021 van [plaats1] naar [woonplaats2] verhuisd. Sindsdien verblijft [de minderjarige] door de week bij de vader en in het weekend bij de moeder. [de minderjarige] gaat nog steeds in [plaats1] naar school.
3.3
[de minderjarige] heeft twee halfzusjes: [naam1] , geboren [in] 2009, en [naam2] , geboren [in] 2011, die bij de moeder wonen.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Aan de orde is het verzoek van de vader om de schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de onder 1 genoemde beslissingen betreft. De moeder voert hiertegen gemotiveerd verweer. Ter zitting is besproken dat het door de moeder ingediende verzoek om vervangende toestemming te verkrijgen voor inschrijving van [de minderjarige] op een basisschool in [woonplaats2] in het kader van de schorsingsprocedure niet zal worden behandeld.
4.2
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
4.3
Het hof stelt onder verwijzing naar HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 het volgende voorop.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf in een incident of in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
4.4
Allereerst is in geschil welk toetsingskader moet worden gehanteerd bij de beoordeling van het schorsingsverzoek van de vader. Het hof constateert dat de motivering die de rechtbank heeft gegeven, daarin bestaat dat zij benoemt dat de uitvoerbaarheid bij voorraad van haar beslissing in het belang van [de minderjarige] is, zonder hier verder een nadere toelichting op te geven. Anders dan de moeder is het hof van oordeel dat de rechtbank hiermee de beslissing ten aanzien van de uitvoerbaarheid bij voorraad slechts in algemene bewoordingen en derhalve onvoldoende heeft gemotiveerd om het toetsingskader, zoals hiervoor onder c. genoemd, van toepassing te laten zijn. Dit maakt dan ook dat het hof toekomt aan een belangenafweging zoals vermeld onder a. en b.
4.5
Het hof constateert dat een definitieve verhuizing van [de minderjarige] naar de moeder nog niet heeft plaatsgevonden, omdat de vader het met de beslissing van de rechtbank niet eens is en partijen nog niet tot overeenstemming zijn gekomen ten aanzien van een schoolkeuze in [woonplaats2] en [de minderjarige] dus nog in [plaats1] naar school gaat. Het belang van de vader bij de schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking is dat de bestaande situatie kan voortduren en dat [de minderjarige] (nog) geen afscheid hoeft te nemen van zijn huidige school. Daartegenover staat het belang van de moeder om [de minderjarige] meteen bij zich te hebben conform de bestreden beschikking. De moeder heeft daarnaast aangegeven dat per 1 februari 2023 een nieuwe groep gevormd wordt op basisschool [naam3] in [woonplaats2] , waarvan [de minderjarige] deel zou kunnen uitmaken, zodat hij niet later in een al bestaande groep hoeft in te stromen. Hoewel het hof hier begrip voor heeft, loopt [de minderjarige] het risico om weer terug te moeten verhuizen naar [woonplaats1] en nogmaals te moeten wisselen van school indien nu, vooruitlopend op de beslissing van het hof in de hoofdzaak, uitvoering wordt gegeven aan de bestreden beschikking. Het hof is van oordeel dat dit risico zeer onwenselijk is. Het belang van [de minderjarige] om niet (eventueel) tweemaal van school te hoeven wisselen weegt zwaarder dan de mogelijkheid voor [de minderjarige] om meteen te kunnen instromen in een nieuwe groep op de school in [woonplaats2] . Bovendien is ter zitting besproken dat de behandeling van de hoofdzaak bij het hof op 30 maart 2023 zal plaatsvinden. De periode tot het moment dat het hof een inhoudelijke beslissing zal nemen, is dus relatief kort en voor [de minderjarige] te overbruggen. Daarbij overweegt het hof dat de huidige situatie van [de minderjarige] , waarbij hij door de week bij de vader verblijft en in [plaats1] naar school gaat en in de weekenden bij de moeder verblijft, al sinds de verhuizing van de moeder naar [woonplaats2] bestaat.
4.6
Alles afwegende is het hof van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] is om de uitvoerbaarheid bij voorraad te schorsen. Het hof zal het verzoek van de vader tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking daarom toewijzen.
4.7
Tot slot merkt het hof nog het volgende op. Partijen hebben ter zitting aangegeven dat, indien de bestreden beschikking wordt geschorst, de zorgregeling zal blijven gelden zoals die sinds het arrest van het hof van 19 augustus 2021 geldt. Het is van belang dat partijen beiden naar [de minderjarige] uitdragen dat dit de situatie is, totdat het hof een inhoudelijke beslissing heeft genomen. Pas dan kan de duidelijkheid die partijen voor [de minderjarige] wensen, worden gegeven.

5.De beslissing

Het hof:
schorst de werking van de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 22 december 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, J.G. Knot en C. Coster, bijgestaan door mr. L. Kiemel als griffier, en is op 14 februari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.