In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017 van belanghebbende vernietigd, omdat het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen op nihil moest worden gesteld. De Inspecteur had een aanslag opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.390 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 2.205. Belanghebbende stelde dat het perceel grond dat hij bezat, vanwege ernstige vervuiling, een negatieve waarde had en daarom niet in de rendementsgrondslag van box 3 mocht worden meegenomen. De rechtbank oordeelde dat de waarde van het perceel inderdaad negatief was, maar de Inspecteur ging in hoger beroep.
Tijdens de zitting van het Hof werd de vraag besproken of de Inspecteur het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen terecht niet op nihil had gesteld. Belanghebbende voerde aan dat de saneringskosten van het perceel, die opliepen tot € 6.300.000, de waarde negatief maakten. De Inspecteur betwistte dit en stelde dat er geen saneringsverplichting was en dat het perceel in zijn huidige staat goed afgedekt was en beperkt gebruikt kon worden. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat het perceel een negatieve waarde had. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur en vernietigde de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissingen inzake de dwangsom, proceskosten en griffierecht.