ECLI:NL:GHARL:2023:1294

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
200.308.953
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige inschrijving verstekvonnis door het Kadaster

In deze zaak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, dat op 17 januari 2022 werd uitgesproken. De zaak betreft een geschil tussen [appellant] en zijn dochter over de erfgrenzen van hun percelen. De dochter van [appellant] had een verstekvonnis laten inschrijven in de openbare registers van het Kadaster, waartegen [appellant] zich verzet. Hij stelt dat het Kadaster onrechtmatig heeft gehandeld door dit vonnis in te schrijven, omdat het niet aan hem was betekend. Het hof heeft geoordeeld dat het Kadaster niet onrechtmatig heeft gehandeld, omdat het Kadaster moet uitgaan van de juistheid van het verstekvonnis. Het hof bekrachtigt de afwijzing van de vorderingen van [appellant] door de kantonrechter, omdat de inschrijving van het verstekvonnis rechtmatig was en het Kadaster geen verplichting had om contact op te nemen met [appellant] voor de inschrijving. Het hof concludeert dat de vorderingen van [appellant] niet slagen en dat hij de proceskosten moet vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.308.953
zaaknummer rechtbank 9440505 CV EXPL 21-3312
arrest van 14 februari 2023
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de kantonrechter optrad als eiser
hierna: [appellant]
advocaat: mr. F.M. Wagener
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon / zelfstandig bestuursorgaan (Z.B.O.)
DIENST VOOR HET KADASTER EN DE OPENBARE REGISTERS,
die is gevestigd in Apeldoorn
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde
hierna: het Kadaster
advocaat: mr. A.T. Bolt

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn, op 17 januari 2022 mondeling heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 29 maart 2022
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord
1.2.
Nadat het hof een datum voor arrest heeft bepaald, heeft mr. Wagener het hof meegedeeld dat hij had vernomen dat zijn cliënt was overleden. Gelet op artikel 225 lid 4 Rv is de procedure niet geschorst en niet op verzoek van mr. Wagener naar de parkeerrol verwezen, maar zal het hof uitspraak doen.

2.De kern van de zaak

2.1.
De dochter van [appellant] heeft een verstekvonnis laten inschrijven in de openbare registers van het Kadaster. Volgens [appellant] heeft het Kadaster daarbij onrechtmatig gehandeld jegens hem. Hij vordert schadevergoeding. De kantonrechter heeft die vorderingen afgewezen. Het hof zal die afwijzing bekrachtigen, omdat het Kadaster niet onrechtmatig heeft gehandeld.

3.Het oordeel van het hof

De achtergrond
3.1.
[appellant] en zijn dochter waren buren. Tussen hen zijn meerdere geschillen geweest over de erfgrens tussen hun percelen.
3.2.
Op vordering van de dochter van [appellant] is in een verstekvonnis van 18 januari 2012 tussen haar en [appellant] door de rechtbank Alkmaar het volgende beslist:

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat de volgende grenzen van het eigendom van eiseres[de dochter van [appellant] , hof]
, zoals deze nadrukkelijk zijn overeengekomen, door gedaagde[ [appellant] . Hof]
dienen te worden gerespecteerd en als volgt kadastraal dienen te worden vastgelegd:
- de erfgrens aan de noordzijde reikt (loodrecht) tot aan het pad;
- de erfgrens aan de oostzijde bevindt zich op drie meter afstand vanaf de huidige woning (het zgn. PTT-huisje);
- de erfgrens aan de westzijde bevindt zich op twee meter afstand van de schuur met het rieten dak;
- de erfgrens aan de zuidzijde bevindt zich op drie meter vanaf de schuur met het rieten dak.
3.2.
beveelt gedaagde om uiterlijk binnen twee maanden na betekening van dit vonnis de door de rechtbank vastgestelde grenzen (doorlopend tot aan de snijpunt van bovenstaande grenzen) door het Kadaster te laten opmeten en registreren, bij gebreke waarvan dit vonnis de door het Kadaster te verrichten meting en registratie vervangt op grond van het bepaalde in art. 3:300 lid 2 BW,
[…]
3.5.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,[…].”
3.3.
[appellant] is in verzet gegaan tegen het verstekvonnis. Die verzetprocedure is geëindigd zonder dat een vonnis is gewezen.
3.4.
Bij brief van 4 april 2014 heeft de dochter van [appellant] het verstekvonnis aangeboden aan het Kadaster. Het Kadaster heeft het verstekvonnis ingeschreven en op 11 april 2014 heeft een kadastrale meting plaatsgevonden, waarbij de perceelsgrenzen op basis van het verstekvonnis zijn verwerkt in de basisregistratie kadaster.
3.5.
De dochter van [appellant] heeft haar perceel overgedragen aan derden. [appellant] heeft met die verkrijgers van het perceel overeenstemming bereikt over de grenzen tussen zijn perceel en het perceel dat voorheen van zijn dochter was.
Het geschil
3.6.
Volgens [appellant] zijn de perceelsgrenzen zoals die volgen uit het verstekvonnis niet juist. Volgens [appellant] heeft het Kadaster jegens hem onrechtmatig gehandeld door het verstekvonnis in te schrijven in de openbare registers en te verwerken in de basisregistratie kadaster. [appellant] maakt het Kadaster in dat verband verschillende verwijten en geen van die verwijten slaagt. De vordering van [appellant] is terecht afgewezen en het hoger beroep van [appellant] slaagt niet.
Het vonnis
3.7.
Het hof stelt voorop dat de dochter van [appellant] een rechtsgeldig, uitvoerbaar bij voorraad verklaard, vonnis heeft aangeboden aan het Kadaster. Het Kadaster moet uitgaan van de juistheid van dat vonnis. De formalistische houding van het Kadaster waarover [appellant] klaagt, is juist. Een vonnis kan niet aangetast worden doordat een partij aan het Kadaster uitlegt dat het vonnis inhoudelijk onjuist zou zijn.
Minnelijke regeling [appellant] en dochter
3.8.
Volgens [appellant] heeft hij een minnelijke regeling bereikt met zijn dochter en is daarom de verzetprocedure beëindigd. Toch (en het hof begrijpt, in strijd met tussen [appellant] en zijn dochter gemaakte afspraken) heeft de dochter van [appellant] het Kadaster in 2014 verzocht het verstekvonnis in te schrijven in de openbare registers. Als dat betoog van [appellant] juist is, levert dat wellicht een tekortkoming van zijn dochter jegens hem op. Maar voor mogelijke vergoeding van de eventuele schade die hij doordoor geleden heeft, dient hij haar aan te spreken, niet het Kadaster. Het Kadaster heeft niet onrechtmatig gehandeld.
3.9.
Het Kadaster kon niet weten van de (gestelde) afspraken tussen [appellant] en zijn dochter op het moment dat het verstekvonnis werd aangeboden. Er bestaat voor het Kadaster geen verplichting om vóór de inschrijving van een verstekvonnis of bij het op grond daarvan aanpassen van de basisregistratie kadaster, contact op te nemen met de gedaagde partij. Het Kadaster heeft dan ook niet onrechtmatig gehandeld door niet met [appellant] contact op te nemen voor de inschrijving van het verstekvonnis, de kadastrale meting in 2014 of de aanpassing van de basisregistratie kadaster.
Betekening vonnis aan [appellant] vereist?
3.10.
Het eerste verwijt dat [appellant] aan het Kadaster maakt is dat het verstekvonnis niet ingeschreven kon worden omdat het verstekvonnis niet aan hem is betekend. Hij beroept zich op artikel 3:301 lid 1 BW. Daarin staat: “
Een uitspraak waarvan de rechter heeft bepaald dat zij in de plaats treedt van een tot levering van een registergoed bestemde akte of van een deel van een zodanige akte, kan slechts in de openbare registers worden ingeschreven, indien zij is betekend aan degene die tot de levering werd veroordeeld[…]” Maar het verstekvonnis komt niet in plaats ‘van een tot levering van een registergoed bestemde akte’. Het verstekvonnis bepaalt alleen, onder 3.1., waar de erfgrenzen lopen. Dat is geen leveringshandeling en er is ook geen akte van levering. Ook de veroordeling onder 3.2. ziet niet op het leveren van een registergoed. Het verstekvonnis is dus niet een uitspraak zoals bedoeld in artikel 3:301 lid 1 BW en het verstekvonnis kan dus ingeschreven worden, ook als het niet aan [appellant] is betekend.
Onderzoek naar vonnis?
3.11.
Volgens [appellant] had het Kadaster de onjuistheid van het verstekvonnis zelf moeten ontdekken en mocht het Kadaster niet van de juistheid van het verstekvonnis uitgaan omdat het niet op tegenspraak is gewezen. Dat is niet juist. Een verstekvonnis is een geldig vonnis en er bestaat geen rechtsregel dat derden in het algemeen of het Kadaster in het bijzonder niet of niet zonder meer van de juistheid van een verstekvonnis mogen uitgaan.
3.12.
Dat de erfgrens door de stal liep, is door de civiele rechter vastgesteld (in het verstekvonnis). Dat is geen juridische onmogelijkheid en betekent ook niet dat het Kadaster gehouden zou zijn tot onderzoek naar de juistheid van het verstekvonnis.
Bewijs dat de uitspraak definitief is?
3.13.
Volgens [appellant] vereist artikel 25 lid 1 Kadasterwet bij inschrijving van een vonnis dat er altijd een bewijs moet worden toegevoegd dat die uitspraak definitief is geworden. Ook dat is niet juist.
3.14.
Artikel 25 Kadasterwet houdt in:

Ter inschrijving van een rechterlijke uitspraak die voor een akte van levering in de plaats treedt of die krachtens een andere wet dan de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken kan worden ingeschreven, wordt een expeditie van de rechterlijke uitspraak aangeboden, alsmede:
a.
indien de rechterlijke uitspraak slechts inschrijfbaar is, nadat zij in kracht van gewijsde is gegaan: een verklaring van de griffier van het gerecht dat de uitspraak heeft gedaan, inhoudende dat daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat;
b.
indien de onder a bedoelde eis voor inschrijfbaarheid niet is gesteld en de rechterlijke uitspraak niet uitvoerbaar bij voorraad is: een verklaring van de griffier van het gerecht dat de uitspraak heeft gedaan, inhoudende:
1°.hetzij dat daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, hetzij dat hem drie maanden na de uitspraak niet van het instellen van een gewoon rechtsmiddel is gebleken;
2°.[…]
c.
indien voor de inschrijving betekening aan de veroordeelde vereist is, een door de deurwaarder getekend afschrift van het exploot waarbij de betekening is geschied.
3.15.
Artikel 25 Kadasterwet stelt geen aanvullende eisen voor inschrijving. Het verstekvonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en kan op grond van artikel 3:17 lid 1 sub e BW ingeschreven worden. Het Kadaster hoefde verder geen onderzoek doen naar de juistheid van het vonnis.
Beschikkingen van het Kadaster
3.16.
[appellant] heeft de voor beroep vatbare beschikkingen van het Kadaster niet aangevochten bij de bestuursrechter. Die beschikkingen hebben daardoor formele rechtskracht gekregen. De civiele rechter moet uitgaan van de juistheid ervan en dat betekent dat inhoud of de wijze van totstandkoming van die besluiten niet met succes aan een vordering uit onrechtmatige daad ten grondslag kan worden gelegd. Het betoog dat door zo te beslissen het Kadaster haar wettelijke taak niet (goed) zou hebben vervuld of hoor- en wederhoor zou hebben geschonden en (dus) onrechtmatig zou hebben gehandeld, kan alleen al daarom niet slagen.
Meting van 9 maart 2016
3.17.
Volgens [appellant] zou een kadastrale meting op 9 maart 2016 onzorgvuldig zijn uitgevoerd, omdat daarbij niet opgevallen is dat de erfgrens door de stal van [appellant] liep. Op grond van het verstekvonnis liep de kadastrale erfgrens op dat moment door de stal. Op enig moment heeft [appellant] dat ook ontdekt. Onduidelijk is wat er anders zou zijn geweest, als [appellant] dat al tijdens en naar aanleiding van deze meting zou hebben ontdekt.
Weigering aanpassing
3.18.
[appellant] stelt dat hij met de verkrijgers van het perceel van zijn dochter overeenstemming heeft bereikt over de erfgrens, maar dat het Kadaster weigert de erfgrens aan te passen. Hij stelt niet dat een voor inschrijving vatbaar stuk aan het Kadaster is aangeboden. Het is het hof niet duidelijk welk relevant verwijt [appellant] het Kadaster hier maakt.
Bewijs
3.19.
[appellant] stelt geen feiten die zijn vorderingen kunnen dragen. Het hof komt daarom aan bewijslevering niet toe.
De conclusie
3.20.
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellant] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente daarover. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening.
3.21.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn, van 17 januari 2022;
4.2.
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van het Kadaster:
€ 783,00 aan griffierecht
€ 1.183,00 aan salaris van de advocaat van het Kadaster(1 procespunt × appeltarief II)
4.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, E. Loesberg en J.G.A. Struycken , en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2023.